161 fa de geest def woorden van deli heer Van der Lith. Ik geloof dat wij recht hebben, wanneer Wij iets zeggèn, geloofd te worden. Ik heb diezelfde grief niet ten opzigte van dé vragen door den heer Van Iterson gedaan. Ik acht het recht van controle van den Raad met betrekking tot de han delingen van het Dagelijksch Bestuur, ik zou haast zeggen, geheel onbe perkt, en de heer Van Iterson heeft dus, naar mijne meening, gebruik gemaakt van zijn recht met te vragen: is er op die plaatsen gelet? Wij hebben na de vorige zitting die plaatsen nog eens opzettelijk nagegaan en blijven bij ons denkbeeld, dat zij niet geschikt zijn om er èene school te bouwen. Het Caecilia-gasthuis is gedeeltelijk ihgericüt tot hospitaal voor liet geval dat hier epidemische ziekten heerschen en is ook als zoodanig bekend bij Gedeputeerde Staten, zoodat, wanneer wij dat emplacement ge bruikten voor een ander doel dan eene andere plaats zou moeten worden aangewezen om voor cholera-bospitaal te diehen. Daarenboven geloof ik dat dè leden die met het emplacement bekend zijn en hier zijn wij weder bij de financieele quaestie zullen toestèmmen dat het geene econo mie zou zijn daar af te breken en te gaan bouwen. Hetzelfde is het geval met het Elisabethhofje. De stad trekt daarvan 600waarvan afgaat voor onderhoudskosten, zoodat, wanneer het voor een ander doel wordt bestemd, de inkomst verloren gaat der renten van éen kapitaal ad 10 a 12 mille. Dus ook uit dien hoofde zou het geene aanbeveling verdienen (wij zijn nog altijd aan de financieele quaestie) ƒ12000 op te ofiefèn om f7000, die wij slechts noodig hebbenuit te winnen. Mijnheer de Voorzitter! De Raad zal nil eigenlijk te beslissen hebben over het plan van de school. Het opmaken der bestekkenplanned en begrootingen werd tot nog tóe aan het Dagelijksch Bestüur overgelaten. Wij hebben gebruik gemaakt van de ons verleende bevoegheid. Ons is gebleken dat er meer geld noodig was dan toegestaan is. Dat meerdere geld is tot nu toe geweigerden nu heeft de Raad te beslissen of ons plan Zal worden goedgekeurd, dhn wel of hij verlangt dat Bhrg. en Weth. een plan zullen maken van eene school van ééne Verdieping. Onmogelijk is dit tiiét, maar alle waar is nhar zijn geld. Men zal daar krijgen, Voor de 40000 die de Raad toestond, eene groote schuur. Het zal onze schuld niet zijn wanneer wij dat raadsbesluit moeten uitvoeren en als de Raad het wil, züllen wij het uitvoeren getrouw en naar ons beste Vermogen maar onze schuld zal het niet zijn, wanneer men dat geboUw in verband brengt met de plaats waar het is opgericht én het voor eene lammeren- schuur houdt in plaats van eene school. Wanneer het er zal zijn, zal het nooit iets anders Wezen dan een wanstaltig gebouwgeplaatst aan eene der voornaamste ingangen van de stad. Men werpt ons wel tegen»opdeMaren- dorpsche Achtergracht staat ook zulk eëne school", maar de eischen van die school stel ik niet gelijk mét die voor het gebouw, thans op de gedempte Korte LangCgracbt op te richten. Niet alleen dus zal er een minder sierlijk of liever leelijk gebouw worden opgetrokken, in plaats van een goed gebouw dat zich aangenaam aan het oog Vertoont, maar ook zal men natuurlijk daarbinnen minder ruimte krijgen. De heeren hebben ongetwijfeld kennis genomen van de plabnen der school zooals die zijn ontworpen. In de beneden-lokalen is eéhc groote ruimte, die voor gymnastiekzaalzangschool en overdekte speel plaats kan worden gebruikt. Maar die ruimte kan ook later zeer goed te pas komen in geval van eene nieuwe overbevolking der scholen. Het is nu 3 jaren geleden dat de school Op de Marendörpébhe Achtergracht voor minvermogenden gebouwd werd. Nu reeds bestaat er weer behoefte aan eene nieuwe school. OmStreëks 400 kinderen 2ijn nu in verschillende lokalen verspreid, die op het gereedkomen der nieuwe school wachten. Het is dus td vóórzien dat hét niet lang meer zal duren of die school is geheel bevolkt en weer over bevolkt éU dan komt de ruimte die wij over hebben uitmuntend te pas. Men zal daar dus in geval van nood 800 kinderen kunnen bergen. In eene school, gebouwd volgens het plan van 40000, is er geen quaestie dat ooit méér dan 600 kinderen zullen kunnen geborgen worden. Er is dan ook slechts een open speelplaats, maar geen enkele overdekte plek, behalve de lokalen waarin de kinderen verblijf houdenzoodat er gedurende het grootste gedeelte van het jaar voor hen geene gelegenheid zal zijn om de Schoollokalen tusschen de lessen een oogenblik te verlaten. Mijnheer de Voorzitter! ik heb hier voor mij een werkje door een onzer geachte medeleden, den heer Dercksen geschreven. Dat werkje is mijn eerste gids ge weest in Leidentöen ik voor ongeveer twee jaren mij hier metter woon heb gevestigd. Ik vihd daarin zijn oordeel medegedeeld over den houw van de school op de Boommarkt. Waar de schrijver spreekt over de oevers van den Rijn, lees ik op bladz. 9 v. o. het volgende: vter linkerzijde zich bij Boommarkt en Apothekersdijk uitstrekkende langs die boomrijke oevefs welke Zoo jammerlijk ontsierd Wordeti doof het aan het water gelegen school gebouw, dat, ten blijke van gemeentefaadlijke willekeur, een groot gedeelte eener vriendelijke gracht in eeh nauwe straat herschiep." Wanneer wij genoodzaakt worded, mijnheer de Voorzitter! ora voor 40000 op de ge dempte Korte Langegracht eene school te bouwendan zie ik met verlan gen tegemoet eene tweede editie van dat werkjeom daarfn te lezen het oordeel van den heer Dercksen over het gebouw dat dan daar verrezen zal zijn. De heer Van der Lith. Ik vraag het woord voor een persoonlijk feit. De geachte Wethouder van Fabricage heeft mij het verwijt voorgeworpen dat ik in mijne rede, gehouden in de raadzitting van 5 October 1876, een minder voegzame uitdrukking zou hebben gebruikt. Ik had daarin gezegd dat wij ons meer moeite zouden hebben gegevenom te onderzoeken of er misschien geen ander emplacement te vinden zou zijn geweest." Ik moet zeggen, dat wanneer ik nu nog eenmaal in de gelegenheid was de zaak te ontvouwen als toenik geen woord zou terugnemen van hetgeen ik toen gezegd heb en Wel op deze gronden. De Wethouder van Fabricage heeft meermalen in zijne eerste rede, in de zitting van a October uitgesproken, gezegd ik zal die redevoering aanhalen uit het verslag der zitting, ofschoon er hier geene officieele waarde aan mag worden gehechtde Wethouder heeft mijne rede als officieel beschouwdzoodat ik de vrijheid neem ook zijne rede als officieel te erkennen de Wethouder van Fabricage heeft meermalen gezegd dat de Commissie van Financiën wel degelijk op de hoogte was dat men plan had eene school van twee verdiepingen te bouwen op het oogenblik dat de Raad besloot de school op de Korte Langegracht te bouwen. Ik lees tóch: *De Commissie van Financiën zal wel niet beweren dat haar liet plan om eene school met twee verdiepingen te bouwenonbekend was want juist de quaestie welke plaats de school zou innemen heeft een punt I van ernstige en langdurige discussie uitgemaakt, toen de Raad heeft besloten haar op de gedempte Korte Langegracht te plaatsen. Later, maar nog voor dat het voorstel van Burg. en Weth. den Raad had bereikt, is beslo ten eene school van twee verdiepingen te bouwen." Zoodoende moest de redevoering van een Wethouder van Fabricage tot de meening leiden dat de Commissie van Financiën op het oogenblik dat besloten werd dat de school op de Korte Langegracht zou worden gebouwddat toen de Commissie van Financiën wist dat de school uit twee verdiepingen zou bestaan. Daar tegen heb ik toen gestreden. Van daar het woord nu in tegenoverstelling van toen in de zitting van 19 Juni. En de Voorzitter heeft toen, voor zoover ik mij herinner, gezegd: wij kuenen geene andere plaats vindeH maar zouden wel wenschen dat de heer Hartevelt met zijn scherpen blik ons eene plaats aan de band deed die wij voor den bouw eener school zouden kunnen aannemen. Het was een terugslag op de rede des Voorzitters dat ik deze woorden heb geuit. Wanneer er toen op gewezen was dat de bouw meer geld zou kosten, hadden wij ongetwijfeld meer rondgezien dan thans, althans ik zelf. Ik meen derhalve geene onvoegzame uitdrukking te hebben gebe zigd. Ware ik met de meerdere kosten bekend gemaakt, ik voor my zou zeker nog meer mijn best hebben gedaan ter bekoming van eenC plaats en zoude wellicht eerder op het denkbeeld zijn gekomen door den heer Van Iterson thahs aangegeven. De heef De Laat de Kantek. Ieder is natuurlijk de beste uitlegger van zijné eigCn Woorden. Ik neem dus gSarné de uitlegging, die dè heer Van der Lith van de zijhe geeft, aab. Ik herinner mijwét mijne Wdördert betreft, te hebben geêegd: dat ik hét minder Voegzaam hehtle twijfel té opjpetéh kart dë Verzekering van Burg. en WetU., niet wannéér méh köd aantöóiien dkt er eené andbre geschikte plaats wasmakt doof in eenigëHdi vorin té zéggehi hebt gij, Burg. en Weth.wëi góed gëhoeg naar eédé andere plaats gezobht? Ik zal intusschéri niet op nieuW bij die Vraag blij» ven stilstaan. Wat ik vooral bedoelde ttïteëh te zetten Was! dat de Cöffi» missie van Financiën kon .en moest weten dat het voornemen bestond oni eene school met twee verdiepihgen te bóuWen. Als zij dat niet geweten heeft vóór 24 Augustusneem ik éen déél van de schuld daarvangelijk ik straks feeds zeide, namelijk de mindere duidelijkheid, o{3 mij. MaarnA 24 Augustus kon er geen twijfel meer bestaan. En als dè Commissie van Financiën dat na 24 Augustus wist, en dus Ook evengoed als Wij had kunnen nagaan, dat eene school met twéé verdiepihgen ffieer geld zoh koétert, en van plan was in dat geval scherper uit tè kijken, dan is het bewijs daardobf wel geleverd, dat een andef punt biet te vinden was, behalve de plaatsen door den heer Vart Iterson aangegBvetadie wijóm de fedéhetlstfaks door mij uiteengezet en met de adviéZëft Üer schoolautofitèiten voof oöè, niet kóndéh goedkeuren. De heer Hartevelt. Éen enkel woord, mijnheer de Vóbrzitter, om aan te toouen dat de conclusien die onze geachte Wethouder van fabri cage trekt uit de rapporten van de Commissie van Financien, niet juist zijn. Wat toch heeft die commissie in haar eerste rapport gezegd? Dat zij adviseerde tot het toestaan van ƒ20000 voor de demping van de Korte Langegracht, mits daarop geen school werd gebouwd. De Raad besloot evenwel tot demping en tot het bouwen van de school op die plaats, nadat er door velen op gewezen was, hoe men het betreurde, dat zoo veel plaats aan de markt zoude ontnomen worden waarop geantwoord isdat die markt zóó groot werd, dat de grond door de te bouwen school in te nemen, geen schade hoegenaamd daaraan zoude teweeg brengen. Wat is natuurlijker dan dat de Commissie van Financiën nu zegt: Er is besloten daar eene school te bouwen, er is plaats in overvloed, welnu bouw dan (eene school van ééne verdieping, die niet meer geld zal kosten dan primitief door den Raad is toegestaan en neem eene gepaste zuinigheid in acht. Het is daarom ook niet juist, gelijk onze geachte Wethouder beweert, dat de Commissie van Financien telkens met de financieele quaestie speelt. Wel heeft zij gezegd dat als er meer geld zou noodig zijn om de school elders te plaatsen, b. v. door aankoop van pandenzij dit zou willen toestaanmaar alleen wanneer de noodzakelijkheid daartoe zou zijn gebleken. Al dadelijk echter heeft zij de som van ƒ40000 voor den bouw van de school hoog geacht, en dat hooge cijfer toegeschreven juist aan de plaats waar die school zoude gesticht wordenal staat dit niet met zooveel woorden in haar rapporten nu moge het den schijn hebben a'sof de Commissie van Financien tegenwerkt om de plaats waar de school zal komen, ik geef de verzekering fiat alleen de finan cieele zijde bij haar weegt, en zij niet kan adviseeren om nu nog ruim f 70ÖÖ boven de toegestane som van 40000 uit te geven. Dë beer De Kanter zegt dat wij voor f 40000 slechts een lammerenstal of schuur kunnen erlangen. Ik moet eerlijk zeggen, dat ik dit niet begrijp; maar mocht dit werkelijk zijne meening zijndan zoude ik wel willen voorstellen eene premie van 300 of 400 uit te loven voor het beste plan voor eene school daar ter plaatse, de som van ƒ40000 niet te boven gaande, en ik houd mij over tuigd dat er binnen korten tijd tal van plannen zullen inkomen, allen eene goede nette school vertoonende, aan het doel beantwoordende en niet gelij kende op eene schuur. Ten slotte wat de stemming in de vorige vergadering betreftde heer De Kanter beroept er zich op dat slechts vier leden toen bunne stem hebben gemotiveerd en daaruit niet valt op te maken of er tegen den vorm of tegen de vermeerderde uitgaven is gestemd. Maar is het dan het verlangen van den heer De Kanter dat ieder lid voortaan in eene volgende vergadering te kennen zal geven waarom hij in de vorige tegen eenig voorstel heeft gestemd? De heer Dercksen. Ik kan mij geheel aansluiten bij hetgeen de heer Hartevelt in de laatste plaats heeft gezegd. In de vorige vergadering heb ik mijne stem niet gemotiveerd. Ik heb dit toen nagelaten, evenals ik dit meermalen doe, als het mij' voorkomt dat over eene zaak genoeg dis cussie is gevoerd. Nu de heer De Kanter mij eenigermate persoonlijk zij het ook aangenaam persoonlijk meer bijzonder in liet geding heeft geroepenwensch ik toch te kennen te gevendat ik zeer zeker den vorigen keer heb gestemd tegen het voorstel van Burg. en Weth., niet om de quaestie van vormmaar om iets wat mij meer waard is dan den vorm namelijk het wezen van de zaak. Het zij mij vergund met een enkel woord na te gaan hoe deze zich heeft toegedragen. In October 1875 was er sprake van het dempen van de Korte Langegracht tot vergiooting van de beestenmarkt. Toen gold het bij Burg. en Weth. dus een plichtmatige

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Handelingen van de Raad | 1876 | | pagina 5