160 a. van het H. G. of Arme Wees- en Kinderhuis, (Zie Ing. St. n#. 231.) Wordt zonder beraadslaging met algemeene stemmen goedgekeurd. b. het R. K. Wees- en Oudeliedenhuis. (Zie Ing. St. no. 232.) Wordt zonder beraadslaging met algemeene stemmen goédgekeurdi c. het Evangelisch Luthersch Wees- en Oudeliedenhuis. (Zie Ing. St. n°. 232.) Wordt zonder beraadslaging met algemeene stemmen goedgekeurd. d. het Nederlandsch Israelietisch Armbestuur. (Zie Ing. St. n°. 232.) Wordt zonder beraadslaging met algemeene stemmen goedgekeurd. De heer Goudsmit hield zich buiten stemming! II. Begrooting van de niet-gesubsidieerde instellingen van weldadigheid) voor 1877, als: a. het R. K. Armbestuur. (Zie Ing. St. n°. 230.) Wordt zonder beraadslaging met algemeene stemmen goedgekeurd. b. het Gereformeerd Minne- of Arme Oude Mannen- en Vrouwenhuis. (Zie Ing. St. n°. 230.) Wordt zonder beraadslaging met 'algemeene stemmen goedgekeurd, o. Vrouwen Kraammoeders. (Zie Ing. St. n°. 230.) Wordt zonder beraadslaging met algemeene stemmen goedgekeurd. TTT Begrooting van het Stedelijk Werkhuis. (Zie Ing. St. n°. 234.) Wordt zonder beraadslaging met algemeene stemmen goedgekeurd. IV. Voordracht betrekkelijk de oprichting van een schoollokaal op de Korte Langegracht. (Zie Ing. St. nos. 233 en 236.) De Voorzitter. Ik open hierover de beraadslaging. De heer De Laat de Kanter. Ik wensch te beginnen, mijnheer de Voorzitter! met eene vraag te doen aan ons geacht medelid den heer Van der Lith. Ik hoop dat hij wel zoo goed zal willen zijn deze vraag te be antwoorden. In de vorige vergadering heeft de heer Van der Lith gezegd dat hij meende dat het plan bestond om eene school te bouwen van eene verdieping. Ik lees in het gedrukt verslag, dat die overtuiging bij het mee- rendeel van de leden van den Raad bestonddat althans alle ledendie de heer Van der Lith er over gesproken heeft, hunne vérbazing te kennen gaven dat nu was gebleken dat er eene school van twee verdiepingen zou worden opgericht. De vraag, die ik den heer Van der Lith gaarne zou wenschen te doen, is deze: Hoe moet dat woord nu opgevat worden? Ik begrijp wel dat daarmede niet bedoeld werd de zitting van 5 October jl. maar ik gis dat nu opgevat moet worden als de datum waarop het voorstel van Burg. en Weth. van den 28sten September aan de leden is medege deeld: het voorstel nl. waarbij Burg. en Weth. machtiging verzóchten om de aanbesteding voor 47000 te gunnen. Mag ik den heer Van der Lith vragen of die opvatting juist is? De heer Van der Lith. Mijnheer de Voorzitter! Met nu moet alleen dit worden verstaan, dat niet gebleken was, op het oogenblik dat Burg. en Weth. voorstelden de Korte Langegracht te dempen en daar eene school op te richtendat eene school van twee verdiepingen op die plaats zou worden opgericht. Dit is de eenige bedoeling, dat dus niet in de vergadering van 19 Juni bekend was, dat, omdat die school op de Korte Langegracht zou worden gebouwd, die school uit twee verdiepingen zou bestaan. De heer De Laat de Kanter. Ik ben dankbaar, maar niet voldaan, mijnheer de Voorzitter. Het is een punt van eenig belang, waar het Dage lijkse!) bestuur eenigermate beschuldigd wordt gehandeld te hebben buiten voorkennis van den Raadte wetenof wij de leden van den Raad in de gedrukte stukken van 28 September voor het eerst hebben medegedeeld dat de vermeerdering der kosten voornamelijk haren oorsprong vond in het plan dat wij aangenomen hebben. Uit de mededeelingen van den heer Van der Lith is het mij niet recht duidelijk geworden van wanneer die verbazing dateert. Ik wensch echtér op te merkendat wanneer ik onduidelijk geweest ben op 19 Juni, dit niet kan worden gezegd van onze mededeeling in de vergadering van 24 Augustus. In die vergadering heeft de Voorzitter me degedeeld en voorgelezeu en zijn later in het gedrukt verslag opgenomen twee missives, een van den inspecteur van het geneeskundig staatstoezicht in Zuidhollandwaarin hij schrijft met genoegen kennis te hebben genomen van het plan tot het bouwen der school, waarover onze brief van 30 Juni handelt. Mag ik hierbij in het voorbijgaan opmerken dat uit dien brief blijkt dat wij wel spoed betracht hebben bij deze zaak? Den 19den Juni is het besluit genomen en den 30sten Juni zijn reeds de plannen aan de goedkeuring der autoriteiten onderworpen. In den brief van dén geneeskun digen inspecteur wordt verder gezegd: «Met het bouwplan vereenig ik mij ook gaarne, wanneer meer gezorgd wordt voor de zomer-ventilatie in de beneden-lokalen." Waar sprake is van beneden-lokalen, zijn er ook boven lokalen. Ik geloof dat daarmede alle twijfel over het bouwplan opgeheven was. In den anderen brief, door de schoolcommissie geschreven vinden wij dat ook zij geene bedenkingen tegen het plan heeft. «Alleen", zegt zij «veroorloven wij ons de opmerking, dat de beneden-lokalen, welke thans zullen worden ingericht voor de 4 hoogste klassenook met het oog op de nabijheid van de groote zaal voor gymnastiekbeter zouden kunnen dienen voor de laagste klassen. Mocht hiertegen geen overwegend bezwaar bestaan, zoo geven wij u in bedenking, de beneden-lokalen voor de laagste klassen te bestemmen en in dat geval de tusschenwanden te plaatsen op de twee boven-lokalen." Ik geloof dus dat die «verbazing" ruim eene maand later niet meer gewettigd was, en men kan aannemen dat, zoo ik al niet duidelijk genoeg geweest ben in mijne eeflte mededeelingen op den IBden Junidie van den 24sten Augustus zoo duidelijk warendat toen wel allen wistén of althans konden en moesten weten wat onze bedoeling was. Tot ons leedwezen, mijnheer de Voorzitter! ontvingen wij thans weder een afwijzend advies van de Commissie van Financiën op ons voorstel. De leden van den Raad hebben uit ons voorstel kunnen ziendat wij hebben gemeend het votum van 5 October jl. voornamelijk te moeten toeschrijven aan de om standigheid dat wij eene aanbesteding hielden volgens eene begrooting hoo- ger dan de toegestane som. De meerderheid meende dat wij vooraf den Raad kennis hadden tnoetèn gevert dat de bègröotiüg hóbgëf was. Dè Com missie van Financiën geeft dat niét toé. Wij meendeö het té moeten opmaken uit de omstandigheid dat die reden vooropgezet was en wel in deze bewoordingen «Wij vermeenen voor dit ons afwijzend praeadvies voldoenden grond te vinden in de omstandigheid dat, terwijl bij het raadsbesluit van 19 Junijl., overeenkomstig de door het Dagelijksch Bestuur ingediende voordracht een bedrag van ƒ40000 was toegestaande aanbesteding heeft plaats gehad naar een plan en bestek waarvan de kostenzooals uit het slót van de voordracht van Burg. en Weth. blijkt, waren begroot op 48500." Dat was dus de reden dié koor» opgeZfet werd. Nu zegt de Conimissie Van Financiën dat hét uit dè gehouden discussien volkomen en afdoende gebleken is dat dit de taak niet Was. Ik merk daaromtrent op, dat van de leden die tegen onze voordracht gestemd hebbenbehalve de Commissie van Fihancien4 leden hunde stem gemo tiveerd hebben en 4 leden tegen gestemd hebbed, Zonder opgaVe van mo tieven. Ik geloof dat het, blijkens de discussieh wélke ik aandftbhtig heb nagelezenvan twee dèr leden die hunne stem gemotiveerd hebbedtwijfel achtig is te noemen of de quaestie van vorm of de financieeie quaestie de hoofdreden was van hunne stemmaar van de vier ledendie géén deel aan de beraadslagingen namenblijft het altijd quaestieus om welke reden zij tegenstemden, zoodat er minstens evenveel grond is voor onze bewering, dat de reden der verwerping gezocht moet worden in den vorm, als voor die der Commissie van Financiën, dat zij in de financieeie quaéstie ligt. Wanneer wij uit de discussien de overtuiging hadden gekregen dat de financieeie quaestie de hoofdzaak was, dan behoefde natuurlijk niet voor de tweede maal dezelfde vraag aan het oordeel van den Raad te worden onder worpen.' Dan zou het eene uitgemaakte zaak geweest zijn. Het is nu, voor zoover ons gebleken isnog geene uitgemaakte zaak eb wij Zijn dog Van oordeel dat het in het belang der zaak is ons voorstel aan de goedkeuring van den Raad te onderwerpen. De Commissie van Financiëndie den raad van praeadvies dient, stelt nu echter weder de financieeie zaak op den voorgrond en adviseert niet zulk eene belangrijke verhooging van uitgaven toe te staan. Ik moet nog even terugkomen mijnheer de Voorzitterop het begin van de zaak. In de gedrukte stukken n°. 118, waarin het advies is opgenomen van de Commissie van Financien betrekkelijk het voorstel in de zitting van 19 Junij behandeld, zegt die Gommissie, dat zij alleen dan de toestemming zou kunnen geven om ƒ20000 voor het dempen van de Korte Langegracht te bestemmenwanneer daar geen school Werd gebouwd. De quaestie van de plaatsruimte die ingenomen zoude worden was toen zoo overwegend dat daarvan zelfs de geheele demping der Korte Langegracht afhankelijk werd gesteld. Nu zegt de Commissie van Finan cien die adviseert geen hooger bedrag dan 40000 toe te staan in het slot van haar laatste rapport: «Kan dan, en dit schijnt te moeten worden opgemaakt uit het rapport van Burg. en Weth., geene school op de Korte Langegracht worden bekomen van twee verdiepingen, welnu wat noodmen ontwerpe een plan voor eene school met ééne verdie ping waardoor eenige meerdere ruimte van de gedempte gracht zal moeten worden ingenomengeheel in overeenstemming met het oorspronkelijk voor- loopig plan." Wanneer er dus quaestie is van meer geld, dan geeft men het bezwaar van het innemen van grootere ruimte prijs. Wanneer het daar entegen eene quaestie van plaats betreft, dan offert mén de financieeie be zwaren op, want in hetzelfde rapport van de Commissie van Financiën van 2 Juni lees ik«Reeds in den aanhef van ons rapport hebben wij gezegd geen bezwaar te hebben tot het toestaan van 40000 voor eene derde school voor minvermogenden, waaraan ontwijfelbaar dringende behoefte bestaat, en waarin zelfs zoo spoedig mogelijk moet worden voorzien; om het bewijs te leveren dat het ons hiermede ook ernst iswillen wij zelfs een hooger be drag beschikbaar stellen, zoo dat noodig is, b. v. door het aankoopen van panden op eenige andere plaats," enz. Het is op die Wijze moeielijk het iemand naar den zin te maken. Zooals ik heb aangetoond, Wanneet het verschil van gevoelen over de plaats van oprichting looptdan zegt men ons, zoek eene andere plaats en wij zullen u meer geld geven. Als er meer geld wordt gevraagd, dan zegt men: wij kunnen niet meer geld geven; maar «wat nood" wij offeren dan nog maar wat meer ruimte op. Men zegt wel eens dat men de eigenlijke bedoeling van een brief moet zoeken in het postscriptum. Wanneer ik dit gezegde toepas op het laatste rapport van de Commissie van Financiën, dan zou ik tot de conclusie komen dat de eigen lijke bedoeling van den tegenstand, dien onze voordracht van die zijde on dervindt, altijd nog zit in de plaats. Want wanneer wij voor ƒ40000 geene school kunnen bouwen«welnuzegt de Commissie van Financiën«dan zal voldoende zijn geconstateerd dat die gracht volkomen ongeschikt is voor de plaatsing van een schoollokaal met inachtneming van de in der tijd daarvoor aangegeven kosten." Ik kan daarin niet anders zien dan een reageren tegen een eeumaal genomen besluit. De Raad heeft besloten dat daar, op de gedempte Korte Langegrachtde school zal komen. Dat besluit is genomen in overeenstemming met het advies van de schoolautoriteiten en er is geene andere plaats. De quaestie van de plaats is op dit oogenblik niet aan de orde, maar wanneer ik een oogenblik daarbuiten mag gaandan wensch ik nog eene grief te bespreken tegen den heer Van der Lith. Dat geachte lid heeft iu de vorige vergadering gezegd: «of het mogelijk niet beter ware een ander plan te volgenof wel zouden wij ons meer moeite hebben gegeven om te onderzoeken of er misschien geen andere emplacement te vinden zou zijn geweest." Mijnheer de Voorzitter! Wanneer het Dagelijksch Bestuur herhaaldelijk verklaard heeft dat het getracht heeft eene andere plaats te zoeken en dat er geene andere plaats is te vinden dan waag ik de vraag of het voegzaam is twijfel daaromtrent te opperen. Dan mag men zeggen daar is wel eene andereals men inderdaad eene andere plaats weet aan te wijzen, maar niet: zoek nog maar eens, er zal er nog wel een zijd." Dit

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Handelingen van de Raad | 1876 | | pagina 4