157
INGEKOMEN STEKKEN,
ter inzage ran de leden nedergelegd.
N°. 341. Leiden, 19 October 1876.
Onder referte aan bijgaand advies van de Commissie van Fabricage, heb
ben wij de eer uwe vergadering voor te stellenafwijzend te beschikken op
het verzoek van de Wed. P. Kooreman om den eigendom van een gedeelte
van den vestwal bij de Vlietbrug.
Aan den Gemeenteraad. Burgemeester en Wethouders, enz.
Aan den Eaad der Gemeente Leiden.
Geeft te kennen:
Jacoba Maria Platteel, zonder beroep, wonende te Leiden, weduwe van
Pieter Kooreman Pieterszoon,
dat zij ter uitbreiding van haar eigendom, gelegen te Leiden aan den
Vliet op den hoek der gedempte Binnenvestgracht, wenschte te bekomen den
eigendom van een gedeelte gemeentegrond,
die grond groot 1 are, 42 centiaren, maakt uit een gedeelte van de
Kadastrale perceelen Gemeente Leiden, Sectie A, Nommers 99 en 586 en
Sectie F, Nommer 631
onder overlegging van eene schetsteekening waarop het door haar bedoeld
gedeelte met eene geele kleur is ingewasschenalsmede een extract uit den
Kadastralen legger waarop de bedoelde perceelen zijn omschrevenwendt
zij zich tot u met verzoek haar den eigendom van dit gedeelte grond te
verleenen op zoodanige voorwaarden als u zult geraden achten.
't Welk doende,
Leiden, September 1876. Wed. J. M. Koobeman Pz.Platteel,
Leiden, 11 October 1876.
De Commissie van Fabricage heeft de eer op het request van de Wed.
P. Kooreman te berichtendat daarbij wordt gevraagd de eigendom van
een gedeelte vestwal aan de Vlietbrug, 't welk bij raadsbesluit van den 21 sten
September 11. is gebleven voor den openbaren dienst en niet begrepen onder
de uitgestrektheid grond van p. m. 700 centiaren als bouwgrond in het
openbaar te verkoopen.
De Commissie meent, dat die strook grond geheel of gedeeltelijk kan
dienen om vroeger of later een uitgang te verkrijgen naar den Vliet en vindt
zich uit dien hooide verplicht het nemen van eene afwijzende beschikking aan
te raden.
Aan HH. Burgemeester De Commissie van Fabricage, enz.
en Wethouders.
N°. 343. Leiden, 23 October 1876.
Op bijgaand verzoek van de firma F. A. W. Schiidel Co. om een
keldergat te mogen maken in de stoep voor het pakhuis op de Hoogewoerd
n°. 64, hebben wij de eer uwe vergadering te berichten, dat daartegen bij
ons, evenmin als bij den heer voorzitter der Commissie van Fabricage,
daarop door ons gehoord, bezwaar bestaat; zoodat wij u voorstellen de
gevraagde vergunning te verleenen onder voorwaarde dat het keldergat gedekt
worde door een vast ijzeren rooster met openingen van niet meer dan 5
centimeters wijdte en dat het recht voldaan worde, bepaald bij art. 3
n°. 37 van het tarief van 5 Maart 1857.
Aan den Gemeenteraad. Burgemeester en Wethouders, enz.
Aan den Gemeenteraad van Leiden.
Geven met verschuldigden eerbied te kennen Wilhelm Schüdel en Comp.
wijnhandelaar enz.om in de stoep van hun magazijn cn pakhuis aan de
Hoogewoerd wijk 3 n°. 64, te mogen maken een keldergat ter grootte van
breed 0.60 m. lang 1.25 m.
Verzoekende daarvoor de toestemming.
't Welk is doende,
Leiden, 5 October 1S76. Wilhelm Schüdel Co.
N°. 343. Leiden, 23 October 1876.
Wij hebben de eer u hierbij in te zenden een staat vermeldende de
namen van eenige aangeslagenen in de plaatselijke directe belasting dezer
gemeente over het dienstjaar 1876 die in den loop daarvan de gemeente
verlieten of overleden zijn, met voorstel om aan die personen geheele of
gedeeltelijke afschrijving of restitutie te verleenen tot een bedrag als in de
11e kolom van dien staat is aangewezen. Tevens nemen wij de vrijheid u
ten aanzien van het adres van de wed. T. Los, overgelegd bij volgnommer
26 van genoemden staat, mede te deelendat bedoelde belastingschuldige
wel binnen de gemeente is verhuisd doch niet de stad heeft verlaten
waarom wij u voorstellen op grond van art. 11 van het raadsbesluit dd.
29 December 1870/30 November 1871 de gevraagde afschrijving niet te
verleenen en het verzoek te wijzen van de hand.
Aan den Gemeenteraad. Burgemeester en Wethouders, enz.
N#. 344. Leiden 24 October 1876.
Uwe vergadering veroorlove ons om, alvorens Volgn. 167 der ontwerp-
begrooting in behandeling wordt genomen, ten aanzien van de bedoeling en
de strekking van ons voorstel tot voorziening in de uitgaven ter zake van
den aanleg der duinwaterleiding, nog een enkel woord in het midden te
brengen. Hierdoor kan wellicht eenige aanleiding tot misverstand daarom
trent worden voorkomen en het rapport door de Commissie van Financiën
uitgebracht geeft ons daartoe gereede aanleiding.
In de eerste plaats dan wenschen wij er uitdrukkelijk uwe aandacht op
te vestigen dat het hooldpunt van verschil tusschen de Commissie van Finan
ciën en ons college gelegen is in den meer of minder goeden dunk die van
den uitslag der exploitatie als financiëele onderneming wordt gekoesterd.
HAUDD. OEM. 1876.
Terwijl de Commissie het waarschijnlijk acht dat de gegarandeerde rente
'/al zij het ook niet bij voortduring, dan toch gedurende een groot aantal
jaren zal moeten worden voldaan", is ons college van oordeel dat «binnen
een betrekkelijk kort tijdsverloop" geene uitkeering meer zal behoeven te
geschieden uithoofde van de rentegarantie, die de gemeente heeft op zich
genomen. Bestond hieromtrent overeenstemming, wellicht zoude deze dan
ook verkregen worden omtrent het middel voorgesteld om voor een deel in
de bedoelde uitgaven te voorzien. Immers de Commissie verklaart dat het
stelsel door ons voorgedragen «wellicht nog eenigermatc verdedigbaar zou
zijn in geval kon worden aangetoond dat de uitgaven geregeld en binnen
een vooraf te bepalen tijdsbestek zullen afloópen."
Deze omstandigheid achten wij van zeer groot gewicht voor de beslissing
aangaande het voorstel te nemen en leidt er ons toe niet om dat voorstel te
wijzigenmaar om de daaraan gestelde grenzen eenigermate te preciseeren
waardoor het mede aannemelijk kan worden voor die leden die aangaande de
rentabiliteit van de zaak der duinwaterleiding minder gunstig gestemd zijn
dan zulks bij ons college het geval is.
Wij achten het in geenen deele onbillijk dat elk jaar door de belasting
schuldigen wordt voorzien in de uitgaven benoodigd voor die inrichtingen
waarvan zij zeiven het genot hebben en het is dan ook zelfs in de verte
onze bedoeling niet geweest om de aan dat genot verbonden lasten aan een
volgend geslacht over te laten. Maar wel onbillijk is hét, naar onze over
tuiging, wanneer thans alleen moet worden opgebracht ter bekostiging van
eene inrichting, waarvan anderen later wel genot hebben en wij zeiven,
door wien de lasten gedragen worden, althans tijdens den aanleg, geenerlei
voordeel genieten. Gedurende den aanleg namelijk van de waterleiding zal
de rentegarantie moeten worden voldaan, zonder dat wij daarvoor iets terug
ontvangen, want eerst na den aanleg en nadat met de exploitatie een aan
vang is gemaaktbegint het genot en houden de uitgaven voor rentegarantie
op uitgaven te zijn, die door geenerlei voordeel worden gecompenseerd,
terwijl bovendien tijdens den aanleg op de gewone wijze moet worden voor
zien in de kosten van aanvoer en verstrekking van duinwater.
Het is onbillijk om de bovenbedoelde uitgaven, waardoor op het oogen-
blik in de bestaande behoefte niet wordt voorzien te dekken door alleen
de ingezetenen, die in de jaren gedurende welke men met den aanleg bezig
is belastingplichtig zijn, met een betrekkelijk aanzienlijk bedrag hooger te
belasten. Aan dit bezwaar zal in elk geval moeten worden te gemoet ge
komen, hoe men overigens ook moge denken over de gevolgen, die geacht
kunnen worden uit de toepassing van het door ons voorgedragen stelsel te
zullen voortvloeien.
Het scheen ens niet overbodig ook ter vereenvoudiging van de te voeren
discussiën ons voorstel eenigszins nader toe te lichten. Daaruit toch blijkt dat
zulks feitelijk niet verder strekt dan om de sommen die gedurende den aanleg
der waterleiding als rentegarantie worden uitbetaald terug te houden van de
geldendie voor aankoop van kapitaal zouden moeten worden aangewezen.
Het tijdsbestek gedurende hetwelk de uitvoering van de raadsbesluiten tot
geldbelegging of aflossing van schuld zal moeten worden geschorst, wordt
dan inderdaad vooraf bepaald, en loopt, bij zoodanige beslissing, geregeld
en in korten tijd af. Wordt ons voorstel in den boven omschreven zin
opgevat, dan zullen vermoedelijk vele daartegen ingebrachte bezwaren
komen te vervallen, en de billijke strekking daarvan valt dan te meer in
het oog. Immers dan worden de uitgavendie gerekend kunnen worden
voor den aanleg noodig te wezenniet in haar geheel gedragen door de
tegenwoordige belastingschuldigen en toch blijven de exploitatiekosten ge
heel voor rekening van diegenenwelke het volle genot hebben van de
voordeden der waterleiding.
Mocht nu, onverhoopt, de ondervinding aantoonen dat de minder gun
stige verwachtingen van de Commissie van Financiën aangaande de finan-
cieële resultaten der onderneming inderdaad juist zijn, dan moeten ontegen
zeggelijk de jaarlijksche uitgaven voor rentegarantie geheel beschouwd wor
den als gewone uitgaven (exploitatiekosten), die uit den aard der zaak
bestreden moeten worden uit de gewone inkomsten en niet door den ver
plichten aankoop van kapitaal na te laten. Blijkt het daarentegen later dat
ons «optimisme" niet ongegrond was en dat inderdaad binnen een betrek
kelijk kort tijdsverloop geene uitgaven voor rentegarantie meer worden
gevorderddan blijven bij aanneming van het voorstel zooals het thans
nader is omschrevende resultaten daarvan gelijk aan die welke het gevolg
zouden wezen van het plan in den oorspronkelijken vormwaarin eene meer
uitgestrekte beteekenis daaraan werd toegekend. In beide gevallen worden
de zoogenaamde aanlegkosten over een zeker aantal dienstjaren verdeeld en
blijvenhetzij de voortdurende exploitatiekostenhetzij de genoten wor
dende winstenten laste of ten bate van de telken jare afwisselende belas-
tingplichtingen.
Aan den Gemeenteraad. Burgemeester en Wethouders, enz.
N°. 345. Leiden, 23 October 1876.
Op voorstel van de vereenigde Commissie van Toezicht op de gemeente-
instellingen voor hooger en middelbaar onderwijs hebben wij de eer u te
verzoeken de vereischte machtiging te willen verleenen om tijdelijk te voor
zien in de met 5 November a. s. vaceerende betrekking van leeraar in de
geschiedenis en aardrijkskunde aan gezegde instellingen en om te dien
einde te beschikken over de op de begrooting ter zake toegestane gelden.
De betrekkelijke missive van de commissie is in de leeskamer ter inzage
van de leden nedergelegd.
Aan den Gemeenteraad. Burgemeester en Wethouders, enz.
Te Leiden ter Boekdrukkerij van J. C. DRABBE.