140
stelsel van de Commissie van Fabricage op, dan zullen wij ik ben het
met den heer Scheltema volmaakt eens, gelijk reeds uit mijn eerste rede
kon blijken de soliede aannemers terughouden van mededinging. Dan
zullen wij te doen krijgen ik zeg volstrekt niet dat dit thans het geval
is alleen met menschen die speculeeren op chicanes en die afgaande op
het gezegde van den heer De Kanter dat het antwoord of de vraag of
men een of anderen dag kan werken beslissend is voor het al of niet mee
tellen van dien ons vele maanden achterna een statistiek zullen leveren
van goede en slechte dagenwaarover men het nooit eens zal kunnen
worden.
De beer De Laat de Kanteb. De vorige spreker gewaagde van een
metereoloog, die noodig zou zijn om te constateeren of een aannemer een
of anderen dag al dan niet werken kon. Wanneer men echter aan de
aannemers den eisch stelt om bij hunne berekening maanden te voren de
dagen in aanmerking te nemen waarop zij door ongunstig weder verhinderd
zullen worden te werkendan zouden zij een metereoloog noodig hebben
niet om het weder te constateerenmaar om dit te voorspellenmaar wij
hebben dien metereoloog in het geheel niet noodig. Het constateeren kan
even goed geschieden, en geschiedt ook, door de directie van het werk.
Dat is trouwens zulk eene vreemde zaak niet, dat de dagen waarop regen
of vorst het werk verhinderenniet ten laste van den aannemer worden ge
bracht. In verschillende gemeenten is het gebruikelijk in de voorwaarden
van aanbesteding de bepaling optenemen dat regendagen en dagen waarop
niet gewerkt kan worden bij de berekening van de boeten buiten aanmer
king zullen blijven. Dat is zeer billijk. De eenige vraag is dan slechts:
heeft men dezen of genen dag kunnen werken en dat moet op den dag
zelf geconstateerd zijn.
De heer Van Itebson. Nu argumenteert de heer De Kanter tegen zich
zelf en dan behoef ik het niet meer te doen. Hij zegt dat in andere ge
meenten een bepaling in de voorwaarden wordt opgenomenvolgens welke
de dagen waarop men wegens het ongunstige weer niet kan werken ook
niet meetellen. Hier is zoodanige bepaling niet opgenomen. Ergorekenen
bij ons de regen- en vorstdagen wel mede.
De heer De Laat de Kanteb. Ik geef volstrekt niet toe dat de rede
neering van den vorigen spreker juist zoude zijn en dat, wanneer dergelijke
bepaling niet in de voorwaarden van eene aanbesteding is opgenomendaar
door zoude zijn uitgemaakt dat voor die (lagen de boete moet worden ge
vorderd. In het eene geval heeft men geen recht de boete toe te passen;
iu het andere geval moet de billijkheid beslissen.
De heer Scheltbma. Ik moet herhalen dat ik ongunstig weer in het
najaar niet als force majeure kan aannemen, vooral niet hier. De aanbe
steding toch heeft reeds op 10 Februari van het vorig jaar plaats gehad.
Ik kan dus bezwaarlijk aannemen dat de tijd zoo beperkt was, maar al is
dit zoo, dan moet de aannemer weten dat het in November of December
ongunstig weêr kan zijn. In elk geval had hij toen eerder om uitstel kun
nen verzoeken dan nu om kwijtschelding der boete. Ik meen gehoord te hebben
dat hij, behalve de 14 dagen verlenging, later nog eens 14 dagen verlenging heeft
gekregen. Ik dacht dat de termijn van oplevering was 4 December. Was die
later, dan heb ik dit niet geweten. Maar dit doet er weinig toe; de brug had
dan 14 dagen later en ruim half December klaar moeten zijn en zij was
pas klaar half Februari, dus toch veel over den tijd. Een ieder nu weet
dat de winter gewoonlijk in December begint, en zoo de aannemer werkelijk
bij vriezend weer niet kon laten werkendan had hij, dunkt mij, des te
meer moeten zorgen dat het werk op den bepaalden tijdvóór dat de winter
gewoonlijk begintzoo goed als klaar was. Maar om het zoo op het laatst
te laten loopen en met transporteeren en stellen van de brug te beginnen met
het invallen van den winter, dus het werk te laten doen midden in den
winter, terwijl men weet dat er met vorst niet gewerkt kan wordendat is
eene hoogst gewaagde handelwijze.
De Vooezitteb. Eén zaak wordtmeen ikte veel uit het oog verlo
ren. Juist die 14 dagen, waarvan de lieer Scheltema spreekt, zijn het gevolg
van de buitengewone werken aan het bruggehoofd. Voorts heeft de gewij
zigde afdamming veel gemak voor de scheepvaart opgeleverd. Het vaarwater
toch is niet over de geheele breedte afgedamd, zooals oorspronkelijk bij
het bestek was bepaald. Een en ander heeft ten gevolge gehad dat het
werk niet vóór het dat jaar zoo vroeg ingetreden winterseizoen is opgeleverd.
De heer Scheltema. Nog eene vraag, mijnheer de Voorzitter! Is dat
nader uitstel door Burg. en Weth. verleend? De Baad is er althans niet
in gekendnaar ik meen.
De heer De Laat de Kanteb. Dat nader uitstel is het gevolg geweest
van meerder werk.
De heer Scheltema. Dus eene faciliteit voor den aannemer.
De heer De Laat de Kanteb. Neen. Het is gebleken dat er meer
werk noodig was dan waarop eerst was gerekend. Men kan toch niet van
den aannemer vorderen dat hij dat meerdere werk in denzelfden tijd verricht.
Wat de afdamming betreft, het blijkt juist daarbij hoezeer de aannemer
ter goeder trouw is geweest. Zonder eenig bezwaar zijnerzijds is de wijzi
ging in de afdamming geschiedalleen heeft hij daarbij eene verlenging van
den termijn voor de oplevering van het eerste perceel, den onderbouw,
bedongen. Het ware voor hem toen zeer gemakkelijk geweest daarbij
tevens eene verlenging van den eindtermijn te bedingen. Maar hij rekende
op genoegzame billijkheid van den gemeenteraad, dat deze hem geene boete
zou doen betalen voor dagen waarop hij niet kon werken. Volgens het
oorspronkelijk plan zou de Oude Vest geheel worden afgedamd, waardoor
de scheepvaart zou zijn gestremd. Door de wijziging in de afdamming is
de stremming voorkomen en werd een zoo belangrijk voordeel voor de
ingezetenen verkregen, dat zeker een verlenging van den eindtermijn niet
geweigerd zoude zijn, indien de aannemer die gevraagd had; maar hij deed
dit niet, omdat hij dien niet noodig achtte, in het vaste vertrouwen dat
men hem voor de dagen, waarop hij voor ongunstig weer niet konde wer
ken niet zoude beboeten.
De beraadslagingen worden gesloten.
Het voorstel van Burg. en Weth., om kwijtschelding van boeten te ver-
leenen, wordt, in stemming gebracht, aangenomen met 9 tegen 8 stemmen.
Tegen stemden de lieeren Van ItersonDricssenDu RieuSuringar
BijleveldVerstcr, Scheltema en Le Foole.
De heeren De Fremery en Hartevelt onthielden zich als Commissarissen
van de Ned. Grofsmederij van medestemmen.
X. Verzoek van de Commissie voor de Volksvoorlezingen, om eene toe
lage uit de gemeentekas ter tegemoetkoming in de kosten van zaalhuur enz.
voor de bloemententoonstelling.
(Zie Ing. St. nos. 191 en 199.)
De heer Habtevelt. Betreft het voorstel nu de toelage van 100 of
de gebeele som?
De Vooezitteb. Van 186.
De heer Habtevelt. De Commissie van Financiën heeft nog gèen tijd
gehad over dat voorstel rapport uit te brengen.
De Voobzitteb. Dan stel ik voor dit punt aan te houden.
Daartoe wordt besloten.
XI. Verzoek van L. E. Nieuwenhuizenom een keldergat te maken in
de Mostaardsteeg.
(Zie Ing. St. n°. 192.)
Wordt met algemeene stemmen toegestaan.
XII. Verzoek van T. M. Cornelissenom een stoep te leggen in de
Commanderij steeg.
(Zie Ing. St. n°. 193.)
Wordt met algemeene stemmen toegestann.
XIII. Suppletoire begrooting, dienst 1876, van Vrouwen-Kraammoeders.
Wordt met algemeene stemmen goedgekeurd.
XIV. Suppletoire begrooting, dienst 1876, van het II. G. of Arme
Wees- en Kinderhuis.
(Zie Ing. St. n°. 197.)
Wordt met algemeene stemmen goedgekeurd.
XV. Voordracht tot het rooien en verkoopen van drie hoornen buiten
de Morschpoort.
(Zie Ing. St. n®. 198.)
Wordt met algemeene stemmen aangenomen.
XVI. Verdeeling van den Baad in sectiën.
By loting worden de afdeelingen aldus samengesteld:
Eerste afdeelingde heeren Librecht Lezwijn wethouderHartevelt
lid van de Commissie van FinanciënVan Wensenlid van de Commissie
van Fabricage, Krantz, Du Bieu, Drieseen, Eigernan en Dercksen.
Tweede afdeeling, de heeren: De Laat de Kanter, wethouder en lid
van de Commissie van Fabricage, Van Hettinga Tromp, lid van de Com
missie van Financiën, Van Heukelom, Scheltema, Verster, Cock, Wil-
helmy Damsté en Bijleveld.
Derde afdeeling, de heeren: De Fremery, wethouder, Van der Lith
lid van de Commissie van Financiën, Van der Zweep, lid van de Com
missie van Fabricage, Goudsmit, Suringar, Le Poole, Van Iterson en Juta.
XVII. Rekening van het R. Kath. Wees- en Oudeliedenhuis over 187S.
(Zie Ing. St. n#. 194.)
Wordt met algemeene stemmen aangenomen.
XVIII. Bekening van het B. Kath. Armbestuur.
(Zie Ing. St. n#. 195.)
Wordt met algemeene stemmen aangenomen.
Niets meer aan de orde zijnde, wordt de vergadering gesloten.
Te Leiden ter Boekdrukkerij van J. C. DRABBE.