139
een aannnemer, in geval van achterlijkheid in het werk, haast maken en
minder solied werk leveren zou. Maar als men niet achterlijk is behoeft
er geen haast gemaakt te worden en op de soliditeit behoort men van stads
wege toezicht te houden. Naar mijne meening zullen soliede aannemers
veeleer bij kwijtschelding van boeten achterblijven, Deze willen daarop
niet rekenen cn dat te voren in hunne becijfering opnemen. Terwijl ik
dus geen enkele reden heb kunnen vinden om de boete kwijt te schelden
zoo geloof ik bovendien, dat zulks voor het vervolg in het nadeel van de
publieke werken zijn zoude en hoop daarom dat de Raad zal besluiten
vau de bestaande gewoonte afwijkende, de boete te laten betalen door
dengeen die haar schuldig is.
De heer Dg Laat dg Kanter. Ik zal beginnen met het laatste argu
ment, door den vorigen spreker aangevoerd. Hij was van oordeel dat soliede
aannemers zich in.de toekomst zouden terugtrekken, als de boeten, wegens
te late oplevering, lichtvaardig werden kwijtgescholden. De juistheid van
dit argument ontken ik niet, mits men het vooraf hierover eens zij: dat
ditmaal inderdaad de boete lichtvaardig zoude worden kwijtgescholden. Maar
juist dit kan ik geenszins toegeven. De Commissie van Fabricage heeft
gemeend in dit geval te kunnen adviseeren de boete niet toe te passen
omdat hier force majeure bestond en zij was van oordeel, dat als force
majeure een aannemer belette te voldoen aan de verplichtingendie op hem
rusten, de omstandigheid aanwezig was in art. 139 der Gemeentewet bedoeld.
De vorige spreker ontkent wel dat vorst als force majeure kan worden aan
genomen maar ik deel die meening niet. Het is eene zeldzaamheid dat
gelijk in het afgeloopen jaar, het water in November reeds dicht is; de
aannemer heeft dan ook in het begin van December op grond van de inge
vallen vorst uitstel van de oplevering gevraagddoch bij den daarop ge
volgden dooi zijn verzoek ingetrokken. Kort daarna viel echter de vorst
op nieuw in en was het onmogelijk de brug in elkander te zetten, daar,
gelijk ieder, die met ijzerwerken eenigszins bekend is, weet, het bewerken
van ijzer in de open lucht met strenge vorst eene bepaalde onmogelijkheid is.
Als dit nu niet als force majeure mag worden beschouwddan betwijfel ik
waarlijk of er ooit een grond van billijkheid zal zijn te vinden om boeten
van dergelijken aard kwijt te schelden. De heer Van Iterson heeft gesproken
van eene gewoonte, die bij den Raad zou bestaanom boeten in zake van
aannemingen niet in te vorderen. Ik zal in het midden laten of hier zoo
danige gewoonte bestaaten ken trouwens de geschiedenis van alle boeten
niet voldoende om te beoordeelen in hoeverre vroeger terecht of ten
onrechte boeten zijn kwijtgescholden. Maar, nu de geachte spreker, die
vroeger dit punt meermalen ter sprake heeft gebracht, telkens zoo daarop
terugkomt, zou ik haast de gevolgtrekking meenen te mogen maken dat
in onze gemeente de boeten, bij aannemingen beloopen, niet geheven worden
naar een bepaald beginsel. De Commissie van Fabricage nu acht het hoogst
wenschelijk, dat de toepassing dier boete geschiede naar een bepaald be
ginsel. Zij meent dat de beloopen boeten altijd moeten worden geheven
als het blijkt: of dat de gemeente door te late oplevering schade heeft ge
leden, of dat de aannemer nalatig is geweest. In die beide geu^allen zou zij
strenge toepassing van de boeten verlangen; want juist om alle eventualiteiten
te ontgaan, sluiten wij een contract, en in het geval van nalatigheid is de
boete eene straf voor den aannemer. Ten deze kan echter van nalatigheid
van de zijde des aannemers, onzes inziens, geen sprake zijn. De vorst
toch is de eenige oorzaak van te late levering geweest. Evenmin kan met
grond beweerd worden, dat de gemeente door de te late oplevering der brug
andere schade zou hebben geleden dan door ons is opgegeven. Wel be
toogde de vorige spreker, dat naar de voorstelling, welke wij van de zaak
geven, de gemeente misschien nog nel winst kan hebben behaald in plaats
van schade geledtn door de late oplevering. Doch ik zal dat betoog niet
refuteeren. Met dergelijke becijferingen hebben wij ons hier niet in te
latenwij hebben thans alleen dit geval op zich zelf te beschouwen. En
dar. is, meen ik, duidelijk genoeg gebleken dat er slechts sprake kan
zijn van eene schade van f 80, wegens de meerdere kosten van het over
zetveer, welke dan ook door den aannemer behoort te worden gedrageu.
Ziedaar de redenen, die de Commissie van Fabricage hebben gemoveerd
in dit geval te adviseeren tot kwijtschelding der boete, behoudens het
bovengenoemde bedrag van f 80.
De Voorzittgb. Ik wensch nog alleen even te refuteeren hetgeen de
heer Van Iterson aanvoerde, namelijk dat de gemeente wellicht nog winst
zou behaald hebben bij de late opleveringdaar zij dan de voor het
maken der brug vereisebte gelden zooveel langer op intrest op het grootboek
had kunnen laten staan. Die beschouwing is minder juist. Immers, tot
mijn en veler leedwezen is het geld voor het maken van bedoelde brug
niet gevonden door verkoop van inschrijvingen op bet grootboekmaar uit
de gewone inkomsten. De meerderheid van den Raad besloot toenin
strijd met het voorstel van Burg. en Weth., de gelden niet te vinden door
verkoop van inschrijvingen. Het voordeel dat de beer Van Iterson waande
op dien grond te kunnen berekenenheeft dus inderdaad niet bestaan.
De heer Dg Laat dg Kantgb. Ik heb daareven nog verzuimd meer
bijzonder den invloed te bespreken, dien de toepassing der boeten op de
aannemingen zou hebben. De heer Van Iterson geloofde dat door de kwijt
schelding soliede aannemers in de toekomst zouden worden afgeschrikt om
mede te dingen. Naar onze meening daarentegen zullen de soliede aanne
mers juist worden afgeschrikt als zij gewaar wordendat de boeten altijd
worden toegepast, ook dan wanneer die op grond van billijkheid behoorden
te worden kwijtgescholdenhet gevolg van de toepassing van dat stelsel
kan geen ander zijn, dan dat alle aannemers hunne aannemingsom zullen ver-
hoogen met een zeker bedrag voor te betalen boeteen de stad zal dus
ten slotte financieë! zeer worden benadeeld. Ik zeg alle aannemers: want
het is bekend- dat de aannemers op den dag der aanwijzing bij elkaar
komen en zij zullen dus elkander waarschuwen dat zij niet rekenen kunnen
op kwijtschelding van boete, hoezeer de billijkheid daarvoor ook pleiten
moge. Soliede aannemers daarentegendie verzekerd zijn dat force majeure
wel in aanmerking wordt genomen bij berekening van de boetenzullen
niet aarzelen zoo laag mogelijk in te schrijven. Ik geloof dus dat wij, door
de billijkheid te betrachten, ten deze tevens handelen in het financieël
belang der gemeente.
De heer Scheltema. Ik ondersteun hetgeen de heer Van Iterson heeft
aangevoerd. Het zou mij voor de Grofsmederij spijtenindien ditmgal de
boete zal worden toegepast, maar ik vind het niet meer dan billijk. Ik
kan dan ook niet instemmen met het gesprokene door den geachten Wet
houder van Fabricage, vooral niet waar hij betoogde dat bier force majeure
zou hebben plaats gehad. Door de adressante worden als redenen van te
late oplevering aangevoerd: 1°. gebrek aan de noodige werklieden. Maar
hoe men dit in den tegenwoordigen tijd kan beschouwen als force majeure,
welke vooruit niet was te voorzienbegrijp ik waarlijk niet. Schaarschte aan
werklieden toch is reeds lang vrij algemeen. De aannemer behoorde er dus
op te rekenen. 2". De strenge vorst in de maanden Novembor, December
en Januari. Dat in den winter vorst als force majeure zou moeten worden
aangemerkt, kan ik evenmin aannemen. Maar bovenal is hèt voor mij on-
begrijpelijkdat vorst in December en Januari beletten kan om vóór De
cember te werken. Ik zou als aannemer, en ik heb meermalen in hetzelfde
geval als de Grofsmederij verkeerddergelijke argumenten niet durven aan
voeren. Ik wensch voorts nog iets te voegen bij het aangevoerde door den
heer Van Iterson, en wel omtrent hetgeen Burg. en Weth. en de Commissie
van Financiën in hunne adviezen aanvoeren tot ondersteuning vBn het ver
zoek om vrijstelling der boete. Er is aangevoerd dat de schade, die de
gemeente geleden heeftniet grooter is geweest dan f 80. Reeds heeft de
heer Van Iterson er terecht op gewezen, dat men niet alleen oog moest
hebben voor het direct belang van de gemeentekasmaar ook rekening
moest houden met het belang der ingezetenen. Dit laatste nu is, naar het
mij voorkomt, door de Commissie van Financiën geheel over het hoofd
gezien. Zij spreekt alleen van eene schade van f 80 door de gemeente
geledenen zegt dat de latere oplevering geene andere schade voor de ge
meente gehad heeft. De Commissie van Financiën kan dit zoo positief niet
weten. Immers, ook in zaken van aannemingen, geldt het Engelsche
spreekwoord time ia money. Bij ervaring weet ik dat beperkte of ruime
tijd van levering, b. v. een paar maanden meer of minder, betrekkelijk van
veel invloed kan zijn op de aannemingssom. Als de tijd ruim gesteld is,
doet het er niet toe. Maar met dit werk schijnt dit het geval niet te zijn
geweest, het schijnt dat de tijd zeer beperkt was en als, waar nu b. v.
in het contract een termijn van 10 maanden is gesteld, nu eens een
termijn van 12 a 13 maanden was aangenomen, zou het de vraag zijn
of dan het werk niet tot een lageren prijs ware aangenomen geworden.
Dit kan nu niet geconstateerd worden en daarom kan men ook niet positief
zeggen, dat de schade niet meer is dan f 80. De geachte Wethouder heeft
voorts nog betoogd, hetgeen ook in het advies van Burg. en Weth. wordt
aangevoerd, dat door de strenge toepassing van boeten de soliede aannemer
in de toekomst zou worden afgeschrikt. Ik ben van een tegenovergesteld
gevoelen. Een soliede aannemer wil weten waarop hij staat kan maken en
waarop hij rekenen moet, en is nu b. v. de termijn van oplevering beperkt,
dan zal hij zijne berekening daarnaar maken, of is deze hem te kort, dan
schrijft hij niet in, maar dan is het voor hem ook hoogst onaangenaam als
hij later moet bespeuren dat een ander, die het er maar op gewaagd heeft
om lang over den bepaalden tijd te leveren, van boete wordt vrijgesteld.
Eene strenge toepassing der boete acht ik niet alleen wenschelijk, maar ook
billijk en zeer zeker is dit in het belang juist van den solieden aannemer.
Zijn belang brengt mede dat van de gestelde conditiën niet wordt afgeweken
en dat, zoo een ander daaraan niet voldoet, hij dan ook geen remissie van
boete krijgt. Ten slotte kan ik niet nalaten mijne verwondering te kennen
te geven, dat de aannemer niet in tijds verlenging van den termijn van op
levering heeft gevraagd, toen men de zaak beter kon beoordeelen dan nu,
negen maanden later. Hij had, dunkt mij, beter gedaan op het oogenblik
zelf uitstel te verzoeken en daardoor het opleggen van boete te voorkomen.
De heer Dg Laat dg Kanteb. De heer Scheltema heeft opgemerkt
dat vorst in den winter eene zeer gewone omstandigheid is en dus niet als
force majeure kan worden beschouwd. Maar dat is de quaestie niet. Force
majeure is de omstandigheiddie den aannemer verhindert op zekeren dag
te werken. Ten deze was de vorst werkelijk zoodanige omstandigheid.
Bovendien vergete men niet dat de oorspronkelijke termijn van 20 Novem
ber, bij de herbesteding op 4 December gebracht, door meerder werk op
18 December is bepaald en dat het wel degelijk eene buitengewone omstan
digheid mag genoemd worden dat in het laatst van November het water
dicht iszoodat het vervoer der materialen niet kon plaats hebben. Wat het
eerste door den heer Scheltema gerefuteerde argument betreftl.et gebrek
aan werkvolk, noch de Commissie van Fabricage, noch Burg. en Weth.,
noch de Commissie van Financiën hebben dat argument uit het request
der adressanten overgenomenzoodat het cok niet op rekening van die
colleges kan worden gesteld; maar zij blijven er bij, dat het onbillijk is
boete te berekenen voor die dagenwaarop force majeure verhinderde te
werken.
De heer Van Iterson. Volgens de laatste rede van den geachten Wet
houder van Fabricage zouden de argumenten voor de kwijtschelding der
boete gereduceerd zijn tot dit ééne: dat het in de maanden November,
December en Januari II. heeft gevrorenen daardoor zou de te late ople
vering gerechtvaardigd worden. Vorst zou dus kwijtschelding van boeten
met zich kunnen brengen. Als criterium wordt eenvoudig gesteld de vraag,
of de aannemer op zekeren dag verhinderd is geweest te werken. Zoo ja,
dan moet bij van de boete worden vrijgesteld. Ik geloof dat deze rede
neering ons veel te ver zou brengen. Dan zouden wij bij ieder werk wel
een metereoloog mogen aanstellen om te observeeren en aan te teekenen, of
en in welke mate het werken op zekeren dag mogelijk was. Neen, de
aannemer moet met alle omstandigheden rekening houdenvooral ook met
den tijd van het jaar waarin hij werken moet. Hij moet bedenken dat de
dagen in den winter niet zoo lang zijn als in den zomer, dat het in het
voor- en najaar dikwijls regent, dat bet in den wiuter wel eens vriest.
Daarop moet hij zijne berekeningen bouwen, maar niet later met veront
schuldigingen aankomen, als daar zijn: toen was de temperatuur te hoog om
te werkeneen anderen dag was er te veel windeen derden dag sneeuwde
het te sterk en een vierden dag vroor het. Dergelijke zaken kan men later
niet meer napluizen, al mochten ze ook in aanmerking genomen worden,
wat ik betwist. Het is toch waarlijk niet zulk een ongewoon pheno-
meen dat het hier te lande in het laatst van November vriest. Gaat het