107
1866 5136.48
1867 6224.65
1868 6871.18
1869 6866.23
1870 7191.
1871 6194.18
1872 - 5933.53
1873 6243.36
1874 v 6470.83
1875 7077.79
1866
663.50
1867
670.50
1868
747.00,
1869
696.50
1870
662.50
1871
506.50
1872
627.00
1873
596.00
1874
680.00
1875
554.50
Totaal
6404.00
regelende de wijze van voldoening van het verschuldigde voor 1876. Ver
der zal, ten aanzien van de beide heffingen vermits de betrokken besluiten
tot heffing strekken tot wijziging der bestaande bij Kon. besluiten van 11
November 1856 n°. 53 en 8 Mei 1857 n®. 89 goedgekeurde heffingen, hier
van moeten blijken door aanvulling van die besluiten met eene vermelding
welke belastingen bij de invoering van de nieuwe heffingen vervallen. Ge
deputeerde Staten hebben mitsdien verzocht te willen bevorderen dat aan
de bedenkingen worde te gemoet gekomen en daarvan onder overlegging van
de memoriën van toelichting mededeeling geschiede.
In de eerste plaats zal alzoo moeten worden nagegaan de vermoedelijke
opbrengst per jaar van de heffingen hier bedoeld. Ter berekening van dat
bedrag zoude kunnen worden in aanmerking genomen de gemiddelde opbrengst
over de laatste tien jaren.
De marktgelden brachten op, in
Totaal 64209.23
waarvan een tiende bedraagt 6420.92.
waarvan een tiende bedraagt 640.40,
Vermits ten gevolge van de vastgestelde wijziging van de verordeningen
geene belangrijke verandering iu het bedrag der heffing wordt gebracht,
maar daarmede slechts beoogd wordt de opheffing van eeuige onregelmatig
heden terwijl toch eenige verlaging daarmede gepaard gaatzoo kan gevoe
gelijk de vermoedelijke opbrengst per jaar voor de marktgelden geraamd
worden op 6000en voor de liggelden op 600.
Wat de eerstgenoemde heffing betreft, dient te worden opgemerkt dat de
kermisgelden wel successievelijk in omvang zullen verliezen en het niet tot
de onwaarschijnlijkheden behoort dat die bron van inkomsten binnen een
niet te ver verwijderd tijdstip geheel zal ophouden hetzij dan dat de kermis
uit zich zelve doodbloeie, hetzij dat door uwe vergadering op het voetspoor
van andere gemeenten tot hare opheffing worde besloten.
Het verstrekken van eene opgave van het vermoedelijk cijfer der jaarlijk-
sche uitgaven, die uit de opbrengst moeten worden bestreden, gelijk door
uwe vergadering en door HH. Gedeputeerde Staten wordt verlangdisuit
den aard der zaak aan meerdere bezwaren onderhevigmet bet oog op de
onzekerheid welke uitgaven voor dit doel moeten worden in rekening gebracht.
Intusschen zoude in de eerste plaats eene som kunnen worden vastgesteld
die geacht kan worden te zijn besteed voor den aanleg van de voor het
houden der markten bestemde plaatsen en voor het uitvoeren van werken
die strekken in bet belang van de marktenalsmede van de uitgaven die
jaarlijks gerekend kunnen worden voor het onderhoud daarvan benoodigd te
wezen.
Tot de eerstgenoemde rubriek behoort de aanleg van de beestenmarkt, het
verruimen van het water bij de beestenmarkt, de aanleg van de korenbeurs,
alsmede het vernieuwen van de turfmarkts- en blauwpoortsbruggenen van
de brug bij de voormalige Eijnsburgsche poort en het dempen van de
IJzerengracht terwijl daarbij ook in rekening kunnen worden gebracht de
kosten van het dempen van de Korte Langegrachtwaartoe door uwe ver
gadering onlangs is besloten.
Bedoelde kosten kunnen worden vastgesteld als volgt, aanleg van de
beestenmarkt en verruimen van het vaarwater 20000oprichting van de koren
beurs ƒ25000. Vernieuwing van de turfmarktsbrug 15000; van de blauw-
poortsbrug 18000; van de Rijnsburgerpoortsbrug ƒ12000; dempen van
de IJzerengracht ƒ4000; van de Korte Langegracht ƒ20000; te zamen
bedragende 120000.
De kosten van jaarlijksch onderhoud kunnen geraamd worden op 1000
waaronder is begrepen het onderhoud van de wallenstratenpalen en gor
dingenhet ambtenaarskantoor enz. op de beestenmarkt, de korenbeurs, de
vischbanken en de afsluitingen en stellingen op de Boommarkt. Verder
komt in aanmerking de jaarwedde van de beide marktmeesters thans bedra
gende 1000 en 660, terwijl de vorige algemeéne marktmeester 1100 genoot
weshalve hiervoor in rekening wordt gebracht 1760. De verdere kosten
van inning, drukwerk enz. bedragen ƒ1000 overeenkomstig de begrooting.
De jaarlijksche kosten bedragen alzoo eene som van 3760, terwijl daar
entegen de beestenmarkt wegens de verpachting van den afval eene bate
oplevert van ƒ1067 zoodat overblijft ongeveer ƒ2700. Hierbij gevoegd de
rente van bet aanlegkapitaal van 120000 ad 6000, geeft een totaal van
ƒ8700. Deze heffing kan derhalve in geenen deele geacht worden in strijd
te zijn met het voorschrift van art. 254 der gemeentewet.
Hetzelfde is het geval met de -liggeldendaaruit toch moeten worden be
streden, behalve voor een deel de jaarwedden der beambten en de kosten
aan de inning verbondende uitgaven voor bet ondethoud der wallen van
de Haven, Heerengracht, Ouden Singel, Beestenmarkt, Rijn, Aalmarkt, enz.
waarvoor minstens een bedrag van ƒ1500 kan worden in rekening gebracht,
zoodat de kosten op verre na niet door de ontvangsten worden gedekt.
In de tweede plaats heeft uwe vergadering verlangd onze meening te ver
nemen aangaande eene eventuëele vermindering of afschaffing van de markt
en liggelden in verband met de vraag of zulks zoude strekken tot een druk
ker bezoek van de markten en tot vermeerdering van het vertier in het
algemeen.
Vermits het bedrag van deze heffingen thans reeds niet hoog kan worden
genoemd, zoo schijnt er, onzes inziensvoor eene vermindering al zeer weinig
aanleiding te bestaan. De kosten en bezwaren aan de inning verbonden zou
den volkomen dezelfde blijven en een drukker bezoek van de markten of
vermeerdering van het vertier in het algemeen daarvan in geenen deele het
gevolg wezen.
Evenmin kan er onzes inziens sprake zijn van eene geheele afschaffing.
Zooals boven werd opgemerkt is het bedrag dier heffingen vrij onbeduidend
en derhalve in geenen deele drukkend voor de marktbezoeken, en niemand
zal wel met grond willen beweren dat de verplichting om deze geringe be
lasting te voldoende belanghebbenden terughoudt om de Leidsche markten
te bezoeken.
Maar bovendien kan voor onze gemeente eene inkomst van f 6 a, ƒ7000
bezwaarlijk worden opgeofferd en daarvoor zoude het tegenwoordig oogenblik
nu aanzienlijke uitgaven als voor den spoorweg LeidenWoerden en zoo
wij hopen wellicht voor den aanleg van eene duinwaterleiding te wachten
zijnvoorzeker allerminst geschikt wezen. Op die gronden vermeenen wij
dan ook de afschaffing van de hier bedoelde heffingen ten ernstigste te
moeten ontraden.
Wij vertrouwen met de mededeeling van het vorenstaande aan uw ver
zoek te hebben voldaan en geven uwe vergadering thans in overweging voor
eerst om de raadsbesluiten regelende de heffing en invordering der belasting
voor plaatsen op de onderscheidene marktente wijzigen als volgt
«Met den dag waarop van de verleende Koninklijke goedkeuring afkon
diging is geschied wordt eene belasting geheven voor het gebruik van grond
op de onderscheidene markten of elders ingenomen.
1°. Die belasting wordt geheven in evenredigheid van de ingenomen
ruimte en is voor eiken dag verschuldigd."
2°. enz.
Aan het slot toe te voegen de woorden: "De raadsbesluiten van
5 Juni/2 October 1856 regelende de heffing en invordering van de belasting
voor plaatsen op de onderscheidene markten te Leiden goedgekeurd bij
Koninklijk besluit van 11 November 1856, n°. 53, vervallen bij de inwer
kingtreding van deze verordening."
Verder uit de verordening op de invordering der belasting te doen ver
vallen art. 1, luidende:
De belasting is voor eiken dag verschuldigd.
In de tweede plaats stellen wij voor om de raadsbesluiten regelende de
heffing en invordering van een liggeld van vaartuigente wijzigen als volgt
Art. 1. »Met den dag waarop van de verleende Koninklijke goedkeuring
afkondiging is geschied, wordt in deze gemeente als liggeld eene belasting
geheven van alle vaartuigen."
Aan het besluit toe te voegen een nieuw artikel (7) »De raadsbesluiten
van 19 Maart 1857 regelende de heffing en invordering van een liggeld
van vaartuigen te Leidengoedgekeurd bij Koninklijk besluit van 8 Mei
1857, n*. 89, vervallen bij de inwerkingtreding van deze verordening",
alsmede de volgende overgangsbepaling:
"Geene terugbetaling geschiedt van hetgeen krachtens de aangehaalde raads
besluiten vooruit is betaald. Daarentegen behoeft geene belasting krachtens
deze verordening te worden voldaan voor den tijdwaarvoor die vooruitbe
taling heeft plaats gehad."
Aan den Gemeenteraad. Burgemeester en Wethouders, enz.
N°. 145. Leiden5 Juli 1876.
Bij raadsbesluit van 30 September jl. werd aan ons collegeovereenkomstig
de conclusie van het rapport der raadscommissie tot het instellen van een
onderzoek in zake den aanvoer en de verstrekking van duinwater, opgedra
gen om te trachten met bevoegde personen of met eene maatschappij in
onderhandeling te treden over het verleenen van eene concessie tot het aan
leggen van eene duinwaterleidingop voorwaarden die het gemeentebestuur
zal meenen ten meesten nutte van de ingezetenen te zullen zijn, onder aan
bieding van, hetzij eene garantie van eene matige rente van het gevorderd
kapitaal, hetzij van een subsidie voor eenige jaren, telken jare met een
vast bedrag te verminderen.
Ingevolge dat besluit hebben wijzooals bereids aan uwe vergadering
werd medegedeeldbelanghebbenden opgeroepen om hunne aanvragen voor
den aanleg en de exploitatie van eene duinwaterleiding in te zenden, met op
gave van de voorwaarden waarmede zij die zaak zouden wenschen te onder
nemen en onder mededeeling dat de vereischte inlichtingen bij het gemeente
bestuur waren te bekomenwaaropgelijk mede uwe vergadering bekend is
vier aanvragen zijn ingekomen.
De Commissie van Fabricage heeft zichop ons verzoekonverwijld met
het onderzoek van bedoelde aanvragen onledig gehouden en onlangs een uit
voerig en hoogst belangrijk verslag uitgebracht, waarvan een exemplaar aan
de leden uwer vergadering, onder geheimhouding, is uitgereikt.
Wij hebben, ten einde de afdoening van deze zoo hoogst gewichtige aan
gelegenheid te bespoedigen, de Commissie van Financiën voorgesteld, om,
evenals vroeger o. m. in zake den spoorweg LeidenWoerden, was geschied,
ook dit onderwerp gezamenlijk te behandelen en ter zake een gemeenschap
pelijk rapport en voorstal aan uwe vergadering in te dienen, aan welke uit-
noodiging die Commissie met de meeste bereidwilligheid gehoor heeft willen
geven, en tot ons genoegen zijn onze beide collegiën in deze tot eene ge-
wenschte eenstemmigheid kunnen geraken, in dier voege, dat wij na rijpe
overweging tot de overtuiging zijn gekomen dat het voorstel der Commissie
van Fabricage in alle opzichten aanbeveling verdient en dat bij aanneming
daarvan de gemeente op de meest voordeelige voorwaarden in het bezit zal
kunnen geraken van eene duinwaterleiding, waardoor op ruime schaal in de
behoefte aan goed drinkwater zal worden voorzien.
In het bedoeld rapport wordt in de eerste plaats de vraag besprokenof
aan het verleenen van concessie, waaraan onvermijdelijk het toekennen van
een belangrijk subsidie is verbondende voorkeur moet worden gegeven bo-