105 INGEKOMEN STEKKEN, ter inzage van de leden nedergelegd. N°. 140. Leiden, 30 Juni 1876. De Commissie van Financiën heeft onderzocht de in hare handen gestelde suppletoire begrooting en den staat van af- en overschrijving van het Hei lige Geest- of arme Wees- en Kinderhuis voor het jaar 1875, en daarop geene bedenkingen vindende, heeft zij de eer u te raden die goed te keuren. Aan den Gemeenteraad. De Commissie van Financiënenz. N°. 141. Leiden, l Juli 1876. Met overlegging van het betrekkelijk adres en het advies van den hoofd onderwijzer aan de openbare school n°. 2 voor minvermogendenhebben wij de eer uwe vergadering voor'te stellen aan den hulponderwijzer J. D. De Kriek tegen 1 Augustus ek. eervol ontslag uit zijne tegenwoordige betrekking te verleenen. Aan den Gemeenteraad. Burgemeester en Wethouders, enz. Leiden 17 Juni 1876. Edel-Achtbare Heeren De ondergeteekende J. D. De Kriekhulponderwijzer aan de school voor minvermogenden n®. 2, hoofdonderwijzer N. Brouwer, neemt de vrijheid eervol ontslag uit genoemde betrekking tegeu 1° Augustus te verzoeken. Hoogachtend heb ik de eer te zijn Edel-Achtbare Heeren, Uw dienstvaardige dienaar, J. D. De Kbiek. Aan den Baad der Gemeente Leiden. Leiden, 1 Juli 1876. Ter voldoening aan uwe apostille van 29 Juni, n°. 1214, heb ik de eer u te berichtendat er bij mij geen bezwaar bestaat tegen het verleenen van een eervol ontslag aan den hulponderwiizer J. D. De Kriektegen 1 Augus tus c. k. De hoofdonderwijzer der openbare school n#. 2 voor minverm. Aan den Heer Burgemeester van Leiden. N. Brouwer. N°. 142. Leiden, 5 Juli 1876. Ter voorziening in de vacature van onderwijzeres in de handwerken op eene jaarwedde van f 300 aan de openbare lagere scholen n#. 2 voor on- en minvermogenden ontstaan door het overlijden van Mej. A. M. Felix, hebben wij de «er u hierbij eene voordracht aan te bieden opgemaakt in overleg met de betrokken hoofdonderwijzers en den districts-schoolopziener uwe vergadering verzoekende daaruit de benoeming te doen, als: 1°. Mej. Adriana Martina Sasse, 2°. Mej. Wilhelmina Catharina Engelbregt, beide alhier, en 3®. Engelina Margrieta Van Vreeswijk, te Ilpendam. Aan den Gemeenteraad. Burgemeester en Wethouders, enz. N#. 148. Leiden, 1 Juli 1876. Door Commissarissen der gasfabriek is onder n'. 7 der Handl. aan uwe vergadering voorgelegd een ontwerp voor een nieuw reglement op het beheer en bestuur der stedelijke gasfabriek. Nadat onze Commissie zich met dat voorstel had vereenigd, heeft het geacht lid uwer vergaderingde heer Scheltemabezwaren ingebracht tegen de wijze van boekhoudingbij de administratie sinds de oprichting der fabriek gevolgd, als ten eenenmale gebrekkig en onjuist, naar de redeneeringen door hem in het breede ontwikkeld. Door de Comm. der gasfabriek zijn de beschouwingen van den heer Scheltema bij nader betoog wederlegd en wordt aangedrongen in het welbe grepen belang der gemeente, geene wijziging te brengen in het systeem van beheer, behoudens mogelijke wijziging, die tot het beginsel zelf niet afdoen. De Commissie van Financiëngeroepen uwe vergadering in dezen te dienen van advies, heeft de gewisselde stukken met de meeste aandacht overwogen, vóór en aleer hare overtuiging in dit stuk neder te leggen. Zij wil gnarne erkennendat in den beginne de aanmerkingen van den beer Scheltemain abstracto en op zich zeiven beschouwdhaar voorkwamen op waarheid te zijn gègrond. Zij heeft daarop echter kennis gemaakt met de wederlegging door Comm. der gasfabrieken door persoonlijk verkregen inlichtingen op de hoogte gesteld van de wijze van administratie en daarnaar ingerichte boekhouding, is zij tot de overtuiging gekomen, dat toch dat beheer, zooals het tot nog toe gevoerd is, berust op zeer rationeele begin selen en geene overwegende redenen bestaan om daarvan voor het vervolg af te wijken. Het kan vreemd schijnendat in zeker opzicht instemming wordt ver leend met de kritiek van den heer Scheltema en desniettemin de ad einis- tratie van Comm. der gasfabriek wordt goedgekeurd. De redeo ligt echter daarin dat de heer Scheltema de gasfabriek als eene zuivere handelszaak beschouwt, die in handen is van particulierenterwijl haar in betrekking tot de gemeente als eigenares steeds het karakter toekomt van gemeente instelling dat zij bij de oprichting zeker bezat. Voor de gemeente bestaan andere beginselen van beheer, dan bij den handel en moge nu al de gasfabriek in hoofdzaak eene industrieele onder neming zijnzulks kan toch de gemeente in betrekking tot die fabriek niet binden om het karakter van koopman aan te nemen in dien zindat zij haar financieel beheer geheel naar koopmanswijzemet daaraan eigenaardig verbonden winst en verlies en kapitaahefcemvg moet inrichten. HANDD. OEM. 1876. Zulks is ten minste van den aanvang af niet geschied dadelijk zijn andere regelen van administratie aangenomen en wil men nu die administratie in hare boekhouding beoordeelen, dan zal men zulks moeten doen, naar de haar eigen beginselen. Vergissen wij ons niet; dan ligt juist daarin de fout der redeneeringen van den heer Scheltema, dat hij de boekhouding erkent geene werkelijke koopmansboekhouding te zijn en deze toch als zoodanig beoordeeltkritiseert en verwerpt. Dit gaat toch niet op, om de eenvoudige reden, dat er geene eigenlijke koopmansboekhouding bestaat en dus de maatstaf van vergelijking niet deugt, waarop zijne kritiek zich grondt. Is ons inzicht juist, dan heeft de gemeente na in 1849 de fabriek te hebben opgerichtalleen de exploitatie en de zorg voor het onderhoud en de instandhouding der inrichting aan Comm. opgedragenmaar heeft aan zich behouden de beschikking en administratie van het kapitaal en de opbrengst der exploitatie. Van de exploitatie zijn Comm. der gasfabriek alleen rekening en verant woording der gedane ontvangsten en uitgaven verschuldigd en storten zij het daarvan verkregen batig saldo jaarlijks in de kas der gemeente over. Ten einde te voorzien in de noodige eventueele uitgaven voor de gebouwen enz. is, afgescheiden van de exploitatie, bepaald, dat jaarlijks een zeker bedrag van de ontvangsten afgezonderd zou wordenals afzonderlijk fonds belegdmede gesteld onder beheer van Comm.om daaruit de vereischte herstellingen en vernieuwingen te kunnen bestrijden. Als grondslag voor die bijdrage is aangenoman het primitief voor die gebouwen verstrekt kapitaal ad ƒ233,078.79£ en de hoegrootheid eerst op 2 pCt. later op 4 pCt. en sinds 1872 op 6 pCt. bepaald. Ook van dat fonds wordt als geheel op zich zeiven staande rekening en verantwoording afgelegd. Verder strekken zich de bemoeiingen van Comm. niet uit en beperken zich dus eerder tot eenvoudige kasrekening. In betrekking tot de gemeente als beheerderes van het kapitaalkunnen zij als zoodanig in hunne boeken dan ook geen ander kapitaal aannemen, dan dat hetwelk de gemeente zelve volgens hare rekening aanwijst aan de fabriek uit hare fondsen te hebben verstrekt en van welk bedrag de exploi tatie-rekening rente heeft te verantwoorden. Het herstellingsfondsnaar zijn hier voor aangegeven karakter beschouwd berust op het beginsel, dat uit de bijdragen, zooals die successievelijk ge regeld zijnop den duur zou kunnen worden voorzien in al de kosten voor de gebouwenmachineriën enz. Steunt dat beginsel op goede gronden, dan moet het fonds uit zijne jaar- lijksche ontvangsten geleidelijk kunnen aflossende thans verstrekte kapitalen met de rentenwelke grootendeels het gevolg zijn van de belangrijke uit breiding en geheele vernieuwingen, welke voor het tegenwoordige buitenge wone uitgaven vorderen. Hierin vindt men dan tevens de reden, waarom dit fonds de rente vol doet en voor de aflossing heeft te zorgen. Hebben wij de ware verhouding aangegeven van de betrekking der Comm. tot de gemeentenaar de verordeningen door deze gemaaktdan zal het geen twijfel lijden of het beheer van Comm. in hunne boekhouding is over eenkomstig de voorschriften en vinden deze, uit zich zeiven verklaard, zeer goede gronden voor haar bestaan. Bij de tot nu toe gevolgde wijze van administratie blijkt duidelijk de bedoelingom aan Comm. te onttrekken elk beheer van geldendie niet volstrekt noodig zijn voor het dragen der onderneming en o. i. terecht. De gelden tochdie ter beschikking der gemeente zijnmoeten in de stedelijke kas komen, onder het beheer van den ontvanger als den daartoe aangewezen verantwoordelijken ambtenaar. De bestemming aan die gelden te geven ligt aan den gemeenteraad. Naar onze beschouwing heeft de gemeente met hare fabriek niet gehan deld als een koopman zou doen en wij betwijfelen ook zeer of met de eigen aardige huishouding der gemeente zoodanige administratie wel over een te brengen zou zijn. Wij vereenigen ons liever met het tot nu toe gevolgde systeem, mits de gemeente zorge, dat het door haar verstrekt kapitaal tot haar geleidelijk terugkeere en voor behoorlijke aflossing zorg worde gedragenhetgeen echter niet afhankelijk is van het beheer der Comm., maar van de bestemming die de Baad zelf aan de in te komen gelden toekent. Eene andere vraag doet zich echter voor, of met behoud van de be staande beginselende vorm van boekhouding geene wijziging kan onder gaan om in enkele opzichten een duidelijker overzicht te geven. Dat is echter een quaëstie van geheel ondergeschikt belang, waaraan gemakkelijk te gemoet gekomen kan worden. Daar wij van een geheel ander standpunt zijn uitgegaan, dan de heer Scheltema in zijne beoordeelingmeenen wij in geene wederlegging te moeten treden van zijne bedenkingen. Door een der leden onzer Commissie is een volledig overzicht gemaakt van de gestie der gasfabriek van hare oprichting af tot nu toewaaruit ten duidelijkste blijkt, zooals boven door ons is opgemerkt, dat de administratie zich verdeelt tusscben de gemeente zelve en de Comm., die wederom afzon derlijk rekening houden van de exploitatie en het berstellingsfonds. Die drie onderdeelen zijn samen in verband gebracht en wij meenen, dat uwe vergadering uit dat overzicht de duidelijke oplossing zal vinden, van de becijferde bezwaren door den heer Scheltema tegen de administratie in het midden gebracht. Aan den Gemeenteraad. De Commissie van Financiën enz.

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Handelingen van de Raad | 1876 | | pagina 3