84 N®. 106. Leiden, 29 Mei 1876. De Commissie van Financiën heeft onderzocht de in hare handen ge stelde rekening en verantwoording der ontvangsten en uitgaven van de dienstdoende schutterij alhier, over het jaar 1875, en daarop geene be denkingen gevonden. Zij heeft mitsdien de eer uwe vergadering in overweging te gevendie rekening voorloopig vast te stellen in ontvangst en uitgaaf tot een bedrag van 8469.97, alzoo sluitende quite. Aan den Gemeenteraad. De Commissie van Financiënenz. N®. ÏOÏ. Leiden, 27 Mei 1876. Bij de indiening van de begrooting voor het loopend jaar hebben wij aan uwe vergadering een voorstel aangeboden om over te gaan tot de dem ping van de Korte Langegracht en het nog open gebleven gedeelte van de gedempte IJzerengracht tot aan de Binnenvestgracht en daarvoor eene som van 20000 beschikbaar te stellen te vinden door verkoop van Inschrij ving op het Grootboek. Die voordracht steunde in de eerste plaats op de sedert geruimen tijd gebleken behoefte aan uitbreiding van de beestenmarkt, terwijl tevens de demping, onzes inziens, bevorderlijk moest wezen aan de openbare gezondheidmet het oog op de hoogst gebrekkige wijze waarop tot dusverre de afvoer van faecale stoffen in deze gemeente, met uitzonde ring van een zeer klein gedeelteplaats heeft. Wij wezen daarbij op de aanmerkelijke vermeerdering van den aanvoer van vee in de laatste jaren en op de noodzakelijkheid van meerdere plaats, ten einde den voortdurenden bloei der beestenmarkt, eene zaak van zoo uitnemend gewicht voor deze gemeente, te verzekeren. Het bleek intus- schen zoowel uit de gewisselde stukken als uit de discussiën dat onze voor dracht niet den onverdeelden bijval van uwe vergadering mocht ondervinden, als zijnde een groot aantal uwer leden nog niet voldoende overtuigd van de noodzakelijkheid der voorgestelde uitbreiding. Bij de vaststelling van de begrooting werd nu, ook in verband met een door den heer Scheltema toegezegd gewijzigd plan, de voorgedragen post daarvan weggelaten en de zaak voorloopig aangehoudenten einde daarop later voor zooveel noodig terug te komen. Tot deze beslissing droeg voor zeker niet weinig bij de omstandigheid dat in onze memorie van antwoord abusievelijk was medegedeeld dat op 81 Mei 1875 de aanvoer bedroeg 1353 runderen en 14900 lammeren, terwijl dat getal runderen inderdaad was aangevoerd op 30 April en voormeld getal lammeren op 28 Meien alzoo die belangrijke aanvoer niet op eenzelfden dag had plaats gehad. Hoezeer nu onze overtuiging dat er werkelijke behoefte aan uitbreiding van de beestenmarkt bestondin geenen deele gegrond was op de onder stelling dat het bovengenoemd buitengewoon aanzienlijk aantal runderen en schapen op denzelfden marktdag zoude zijn aangevoerd, en evenmin daarop invloed had geoefend de vraag of de beestenmarktdag gevallen was op 28 dan wel op 31 Mei, maar integendeel de sedert jaren toenemende aanvoer in het algemeen en het zich telkens openbarend gebrek aan voldoende plaats ruimte ons tot het indienen van het voorstel hadden geleidzoo hebben wij het evenwel alstoen raadzamer geacht dat bij de vaststelling der begrooting aangaande de zaak geene definitieve beslissing werd genomen maar tot later uitgesteldovertuigd dat meer en meer zoude blijken dat onze voordracht inderdaad gegrond was op eene bestaande werkelijke behoefte en eene ver werping dier voordracht, zeer ten nadeele van den bloei der markt zoude strekken, en daaraan wellicht eene onherstelbare slag zoude kunnen toebrengen. Uit de sedert aan uwe vergadering ingediende adressen van een tal van veekoopers en landbouwers uit deze en andere gemeenten en van onderschei den afdeelingen der Hollandsche maatschappij van Landbouw, opgenomen onder de Ingekomen Stukken blijkt dat de onmiddellijk belanghebbenden in dezebij uitstek bevoegd om de onderwerpelijke aangelegenheid te beoordeelenmet ons college van de behoefte aan uitbreiding van de beestenmarkt overtuigd zijn en dat de voorgestelde wijze om meerdere ruimte te bekomendemping van de Korte Langegracht enz.mede door hen als de meest geschikte wordt aanbevolen. Wij vertrouwen dat deze zienswijze van de bezoekers der markt zeiven en andere daarbij betrokken personen en collegiën uwe vergadering tot de overtuiging zullen leidendat onze oorspronkelijke voordracht niet dan na rijp overleg en na nauwgezet onderzoek van den bestaanden toestand was iDgediend en dat de aanneming daarvan in het belang van de gemeente wordt gevorderd. In de tweede plaats is, nadat de voordracht bij de begrooting was inge diend, bij ons college ter sprake gebracht de behoefte, die eerlang ontstaan zoude aan een nieuw schoollokaalbepaaldelijk voor minvermogenden. Bij het instellen van een onderzoek naar eene geschikte plaats voor zoodanig schoollokaal is al spoedig onze aandacht gevestigd op de eventueel te dempen Korte Langegracht aan de zijde van de Mare en, zooals blijkt uit de bereids overgelegde stukken heeft dat denkbeeld ingang gevondenzoowel bij de Commissie van Fabricage als bij de betrokken schoolautoriteitendie allen met ons college van oordeel zijn dat bezwaarlijk een meer geschikte plaats voor de oprichting van een derde schoollokaal voor minvermogenden zoude kunnen worden aangewezen. Dat overigens tot de oprichting van die school zal moeten worden overgegaan, zal wel niet meer behoeven te worden aangetoond. Thans reeds is een gedeelte van de leerlingen der beide scholen voor minvermogenden tijdelijk moeten worden geplaatst in de Tusschenschool op de Oude Vest en in de Teekenschool op de Breêstraat, terwijl met September a. s. een groote aanwas der schoolbevolking is te wachten in verband met de opheffing van de bijzondere school op de Pieterskerkgracht en de heilzame gevolgen van de zoogenaamde wet op den kinderarbeid zich meer en meer beginnen te openbaren. In de zitting van 30 Maart jl. is dan ook reeds tot eenige uitbreiding van het hulppersoneel op de hier bedoelde scholen besloten en tevens u medegedeeld een schrijven van de hoofdonderwijzers waarin meerdere bijzonderheden aangaande de behoefte aan plaats zijn opgenomen. Onder verwijzing naar de onder n°. 102 der Ingekomen Stukken opge nomen rapporten stellen wij Uwe vergadering alsnu voor te besluiten 1°. tot demping van de Korte Langegracht en van het nog open gebleven gedeelte van de IJzerengracht tot de Binnenvestgracht, ter uitbreiding van de beestenmarkt en daarvoor beschikbaar te stellen eene som van f 20000, te vinden door verkoop van Inschrijving op het Grootboek. 2®. tot oprichting van eene school n°. 3 voor minvermogendentot plaat sing van het daarvoor bestemd schoollokaal op de te dempen Korte Lange gracht aan de zijde van de Mare en daarvoor beschikbaar te stellen eene som van ƒ40000 te vinden door verkoop van Inschrijving op het Grootboek onder bepalingin overeenstemming met vorige beslissingen bij verkoop van Inschrijvingen voor schoolbouwdat van dat bedrag telken jare aanvangende met 1877 gedurende 25 jaren 1/25 gedeelte op de begrooting zal worden gebrachtten einde te worden aangewend tot aankoop van Inschrijving op het Grootboek of van aflossing van schuld. 3°. tot vaststelling van de hierneven overgelegde suppletoire staten van begrooting, dienst 1876, strekkende tot verhooging van die begrooting in ontvangst van Hoofdstuk V Art. 6, Volgn. 49, Verkoop van Inschrijvingen op het Grootboek der Nat. Werk. Schuld 2j- pCt. met ƒ60000; en in uit gaaf van Hoofdstuk II Art. 13, Volgn. 94, Dempen van grachten met ƒ20000 en van Hoofdstuk VII Art. 16, Volgn. 134, Kosten van aan- en verbouw van schoollokalen 40000. Eindelijk zal wanneer deze voordracht uwe goedkeuring mocht wegdragen, eene beslissing kunnen worden genomen aangaande de in der tijd aan uwe vergadering ingediende, doch met het oog op het onderzoek naar een ge schikt terrein voor de oprichting van de bovenbedoelde school aangehouden, verzoeken van G. Tibboel en de firma Jaeger en C°. ter bekoming van gemeentegrond aan den Vestwal bij de voormalige Marepoort. Onder verwijzing naar de stukken opgenomen onder n°. 311 van de Handelingen van den Gemeenteraad des vorigen jaars, geven wij uwe verga dering thans in overweging om: 1°. te besluiten dat de grond aan den Vest wal bij de voormalige Marepoort, bekend bij het kadaster dezer gemeente onder Sectie A n°* 603, groot ongeveer 741 centiaren niet meer voor den openbaren dienst bestemd is 2®. aan de firma Jaeger en C°. in eigendom af te staan eene uitgestrekt heid van ongeveer 266 centiaren grenzende aan hare fabriek tegen betaling van eene koopsom van 1 per centiare en onder voorwaarde dat de grond van het rijpad worde afgescheiden door eene goed getimmerde houten schut ting en van het volgend deelin gemeenschapdoor eene doorgaande regel matige afsluiting, alles behoorlijk te onderhouden; 3®. aan G. Tibboel in eigendom af te staan eene uitgestrektheid van ongeveer 475 centiaren van meergemelden grond tegen betaling van eene koopsom van f 1 per centiare, ten einde daarop een woonhuis te bouwen en zulks onder voorwaarde: a. dat worde geplaatst en onderhouden een net ijzeren hek van den voorgevel at met een schuinen of ronden hoek omgaande tot aan de brug leuning alsmede in gemeenschap met de firma Jaeger en C°. een goed ge timmerde schutting in het verlengde van den zijgevelrechthoekig omgaande tot aan de singelgracht; b. dat, overeenkomstig de aanwijzing van wege de Commissie van Fabricage, worde aangelegd eene waterdichte van portland-cement vervaardigde beerput ter opvanging "van de faecale stoffenterwijl die stoffen niet in de stads grachten zullen mogen uitlozen en afzonderlijke waterlozingen worden aange legd voor den afvoer van huis en hemelwater; c. dat bij toepassing in de betrokken wijk of buurt van het Liernur- stelsel of van eenig ander voor die wijk of buurt aangenomen reinigings stelsel, de eigenaar van de woning zal gehouden zijn om voor zijne rekening de noodige inrichtingen volgens door het gemeentebestuur te geven voor schriften binnen 's huis te doen vervaardigen, en te zorgen voor hare aan sluiting aan de voor rekening van de gemeente aangelegde straatbuizen of riolen. Eindelijk komt het ons wenschelijk voor dat de sub c vermelde voorwaarde betrekking hebbende tot de aansluiting van de eventueel te bouwen buizen aan het Liernur- of eenig ander in te voeren reinigingsstelselvoortaan steeds worde bedongen bij eiken afstand van grond, ook al bestaan er tijdens de aanvragen geen plannen tot bebouwing. Hierdoor wordt een waarborg verkregen dat, wanneer later de afgestane grond mocht worden bebouwd en in die buurt een stelsel van afvoer ven faecale stoffen mocht worden ingevoerdde eigenaars van de eventueel ge bouwde woningen, bij weigering, tot de aansluiting aan het reinigings stelsel zullen kunnen worden verplicht. Wij stellen mitsdien voor bedoelde voorwaarde mede op te nemen bij den afstand van grond aan de firma Jaeger en C°. Aan den Gemeenteraad. Burgemeester en Wethouders, enz. Te Leiden ter Boekdrukkerij van J. C. DllABBE.

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Handelingen van de Raad | 1876 | | pagina 6