74
p. m.
406 m.
vervangen moeten worden door een reservefonds. Het doel van het herstel
lingsfonds kan even goed op eene andere en eenvoudige wijze bereikt wor
den. De kosten van gebouwen, werktuigen enz. behooren toch eigenlijk
door de zaak zelve te worden gedragen en die kosten kunnen zonder een
daartoe strekkend fonds even goed over een aantalijaren gelijk worden ver
deeld, door de nieuwe gebouwen, werktuigen enz. op den inventaris en balans
te brengen voor 't geen ze gekost hebben en dan van het totale bedrag van
alle gebouwen, werktuigen enz. jaarlijks 5 of 6 pCt. af te schrijven op
winst- en verliesrekening.
Een reservefonds acht ik voor de gasfabriek een bepaald vereischte. Ze
bezit een kostbaar materieel behalve de gebouwen. Brengt men dat nu op
de balans vooï de waarde, die het werkelijk heeft, als dat van eene in volle
werking zijnde en ruim winstgevende fabriek dan is het bedrag daarvan
aanzienlijk. Maar de tijden kunnen veranderen. Het gaslicht kan door een
ander licht verdrongen worden de fabriek kan achteruitgaan zoodat men tot
opheffing en realisatie zou moeten komen en dan loopt men gevaar dat, al
staan de gebouwenhet materieel enz. niet hoog op de balanser toch veel
op verloren wordt. Om nu daartegen gewaarborgd te zijn moet het reserve
fonds dienen en dan ook in goede tijden kunnen stijgen. En heeft het een
maal eene voldoende hoogte bereikt, b. v. 2/3 van het bedrag, waarvoor al
de gebouwen en het materieel op de balans staan dan zou men de aanvul
ling kunnen staken.
Eindelijk nog een paar opmerkingen.
Opmerkelijk is hoe in de laatste vijf jaren het kapitaal van de gasfabriek en
van het z. g. reservefonds is ingesmolten tegenover de aanzienlijke winsten
die in die jaren zijn uitgekeerd.
Uit een overzicht over die jaren blijkt het volgende.
Op 1 Januarij 1871 was het kapitaal der fabriek p. m. 244 m.
En van het z. g. reservefonds 35
Te zamen p. m. 279 m.
Door de Gemeente is gefourneerd52»
En van de winst is in het reservefonds gestort75
Op 31 Dec. 1875 was het kapitaal van de fabriek p.m. 247 m.
Het reservefonds had een tekort van 5
Over die vijf jaren heeft bedragen de rente p. m 37 m.
En de winst 253
242
p. m. 290
Die verhouding kan dunkt mij niet goed zijn.
Er is m. i. zooveel winst niet gemaakt. Als men eens vergelijkt de winst
die Leiden van haar kapitaal in de gasfabriek trekt en wat andere groote
gasfabrieken in Amsterdam en Rotterdam bij ongeveer gelijkstaande gasprij-
zen als dividend uitkeeren dan zal men verbaasd staan over het groote ver
schil. Vergis ik mij niet dan hebben die gasfabrieken in het vorig jaar
uitgekeerd 10 a 12 pCt. dividend, dus behalve eene rente a 5 pCt.5 a
7 pCt. En wat zal nu de Leidsche gasfabriek volgens de rekening over
het vorige jaar percentsgewijs aan hare aandeelhouders (Leiden is de eenige)
uitkeereb
Behalve 5 pCt. rente, eene winst van ruim 65 m., dat is van een ka
pitaal van f 170 m. dat Leiden in de gasfabriek heeft bijna 40 pCt. En
als men nu daarbij nog in aanmerking neemt dat niet minder dan 41 m.
aan vernieuwing en herstelling besteedals verlies is aangemerkt en afge
schreven dan moet dunkt mij het onjuiste van de winstberekening in het
oog springen.
Het lijdt bij mij geen twijfel dat bij eene goede balans en winstberekening,
het dividend van de Leidsche gasfabriekpercentsgewijzeniet hooger zou
zijn dan van particuliere gasfabrieken.
Opmerkelijk is ook het verschil dat er bestaat en dat niet bestaan moest
tusschen het kapitaal der gasfabriek volgens de administratie der gasfabriek
(zie de rekening) en volgens de administratie der gemeente Leiden (zie
mem. van toelichting tot de begrooting).
Het kapitaal was namelijk
op 1 Jan. 1873 volgens de gasfabriek 244 m., volgens Leiden 133 m.
a 1 1874 274 168
1 1875 »274» 175
1 1876 247 170
Resumeerende kom ik tot de volgende conclusie
1°. dat er aan de gasfabriek zou moeten zijn een ervaren boekhouder
2°. dat er zou moeten zijn een inventaris van de gebouwen, werktuigen,
gereedschappen enz.;
3". dat het herstellingsfonds opgeheven en vervangen zou moeten worden
door een reservefonds
4°. dat op den inventaris alle nieuwe gebouwenwerktuigen gereedschappen
enz.benevens alle vernieuwingen daaraan zouden moeten worden gebracht
voor het bedrag dat daaraan besteed is;
5°. dat telken jare van de winst afgeschreven en op het debet van winst
en verliesrekening gebracht zouden moeten worden
a. alfe kosten van herstelling en onderhoud aan gebouwenwerktuigen
gereedschappen enz.;
b. 6 pCt. van het totale bedrag van den inventaris van gebouwenwerk
tuigengereedschappen enz. wegens slijtage en waardevermindering;
6". dat het reservefonds zou moeten strekken:
a. tot dekking van alle buitengewone verliezen;
b. tot aanvulling van het kapitaal wanneer ook zonder buitengewone ver
liezen in plaats van winst verkregen, verlies mocht zijn geleden;
7°. dat het reservefonds telken jare van de winst der gasfabriek zal ont
vangen 20 pCt. of minstens f 5000 en zoo de winst minder dan
5000 mogt bedragen dan de geheele winst.
Ten slotte veroorloof ik mijbij deze gelegenheid een paar aanmerkingen
te maken op «de concept-verordening houdende reglement op het beheer
en bestuur der stedelijke gasfabriek" en de voordracht betrefleude de tracte-
menten van den directeur en den boekhouder der gasfabriekdoor HH. Com
missarissen der gasfabriek aan den Raad overgelegd.
In art. 13 der concept-verordening staat: »De jaarlijksche zuivere winst
wordt bepaald uit de bruto-winst na aftrek van
a. eene som van vijf duizend gulden voor kapitaalaflossing;
b. eene som berekend tegen zes ten honderd van de kosten van aanleg
der eigendommen, als gebouwen, werktuigen, straatpij penlantaarns
enz. bestemd tot een reservefonds."
Blijkens hunne to.elichting meenen HH. Commissarissen dat het begrip
van zuivere winst door hen in dat artikel duidelijker wordt omschreven. Ik
kan dit gevoelen niet deelenintegendeel m. i. wordt door dat artikel het
juiste begrip van winst miskend.
Wat wordt hier door «brutowinst" bedoeld of wat moet men daaronder
verstaan? De winst die de balans aanwijst? Maar de balans moet aanwij
zen de winst dat is de zuivere winst. Van brutowinst mag op de balans
geen sprake zijn. Vóór dat het bedrag der zuivere winst verkregen kan wor
den moeten alle verliesposten van de brutowinst afgetrokken en op het debet
der winst- en verliesrekening gebracht zijn. Het voordeelig saldo der winst
en verliesrekening is de winst of zoo men wil de zuivere wiost.
In geen geval nu kan de 5000 in het artikel bedoeld als verliespost
aangemerkt worden en op het debet der winst en verliesrekening worden
gebracht.
De bepaling sub a is eene beschikking over een deel der «zuivere
winst, waarmede de verordening niets te maken heeft. Geheel afgescheiden
van de verordening of bet reglement op het bestuur en beheer der gas
fabriek wordt bij raadsbesluit over de winst beschikten dit beschikken
over de winst heeft niets te maken of staat niet in het minste verband met
de berekening der winst zelve.
De bepaling omtrent de 5000 behoort dus m. i. niet in de verordening
tehuis j wel daarentegen die betreflende de 6 pCt. sub b met dien
verstande dat naar mijn oordeel het zoogenaamde reservefonds in een wer
kelijk reservefonds wordt veranderdin den geest zooals door ntij hiervoren
is aangegeven.
Voorts zou m. i. in dit art. 13 opgenomen moeten worden de bepaling
omtrent het aandeel van den directeur in de winst. Daarentegen zou art. 16
kunnen vervallen.
Dat art. 16 zöu trouwens, zooals het nu wordt voorgesteld, niet kunnen
blijven. Volgens hetzelve zal van de «zuivere" winst worden afgetrokken
een deel van het debietals of dit deel van het debiet tevens ware de winst
van dat zelfde deel, en dan zal van het overschietende bedrag de directeur
2 pCt. genieten. Maar waartoe die aftrekking? Is 2 pCt. van de winst
te veel, welnu, dan bepale men lj of 1 pCt. Waartoe zulk een zonderlingen
omweg? Wat wil men eigenlijk? Wil men den directeur geen 2 pCt.
geven, van de winst van aan de gemeente geleverd gas? Op de 21000
gas aan de gemeente geleverdwordt niets gewonnen en 2 pCt. van 0 0.
En is het inderdaad de bedoeling om den directeur te geven 2 pCt. van de
winst van het aan particulieren geleverd gas, dan moet hij ook 2 pCt. van
de geheele winst hebbenzonder eenige aftrekking.
Zooals het artikel nu luidt zou het zelfs kunnen zijn dat, in strijd met
de bedoeling, de directeur bij matige winst: niets, ja minder dan iets krijgt.
Bij voorbeeld: Is de winst- 40000
en het debiet aan de gemeente21000
dan krijgt de directeur 2 pCt. vanf 19000
is380
Dit gaat goed op. Maar gesteld dat de winst isj 15000
en het debiet aan de gemeente21000
dan zal de directeur krijgen 2 pCt. van6000
js ƒ120. Zal hij dan ƒ120 moeten betalen?
De directeur zou m. i. een matig tractement moeten hebben met een
ruim aandeel in de geheele winst.
De boekhouder daarentegen zou een vast tractement moeten hebben zonder
eenig aandeel in de winst. Ik zou het zelfs zeer verkeerd achten hem in
de winst te doen deelen. Het moet bem onverschillig zijn of de winst veel
of weinig is. Op hem rust de verplichting een waar en trouw verslag te
geven van den staat van zaken. Hij moet er dus geen belaog bij hebben
of er veel of weinig gewonnen wordt.
Leiden, 4 Mei 1876. J- Schrltema.
N°. 8». Aan den Raad der Gemeente Leiden.
Reeds ten vorigen jare hadden ondergeteekendenhoofdonderwijzeressen
in de Vrouwenkamp, op de Oude Vest en in de Groenesteeg, het plan ge
vormd, ons tot UEdel-Achtbaren te wenden met vriendelijk verzoek, de
jaarwedden tot heden door ons genoten te willen herzien en zoo mogelijk
ons eenige verhooging toe te staan.
Redenen deden ons besluiten onze aanvrage uit te stellen tot de maand
April van dit jaar.
De hooge huren der woningen, belastingen, het steeds in prijs stijgen
der eerste levensbehoeften maken het ons hoogst moeilijk, zoo niet op den
duur onmogelijk, ook zelfs met het zuinigst beheer en huishoudelijk overleg,
met de tot hiertoe genoten wedde 600 rond te komen.
Ook op het gebied van het Bewaarschool onderwijs wordt veel geschreven,
hoe gaarne we ons dat zouden willen aanschaffen om beter op de hoogte
van ons vak te blijven, ons inkomen gedoogt ook niet, dat we een postje,
hoe gering ook, daarvoor kunnen afzonderen.
Het is onze innige wenschdat het tot u gericht verzoek een gunstig
onthaal vinde.
Hoogachtend,
De Bewaarschoolonderwijzeressen
C. E. Boon.
Leiden, 26 April 1876. E. M. Tiemeltek.
W. Van Steenbergen.
Te Leiden ter Boekdrukkerij van J. C. DRABBE.