niets. Stel het ergstedat de aannemers in de eerste 20 jaren niet bouwen en wij bekomen aanbiedingen van anderen, dan zijn die aanbiedingen reeds een basis tot bepaling van de schade door den rechter. Als dus de Com missie van Fabricage geen ander voorstel doetgeef ik in overweging de boete weg te latenalthans bij dezen verkoop. Den vorigen keer had ik niet de eer tegenwoordig te zijn en kon ik dus zoodanig voorstel niet doen. De heer De Laat de Kantee. Als zij 20 jaar in gebreke blijven; heeft de gemeente 10400 aan boeten ontvangen. De heer Cock. Ik noemde 20 jaar onderstellenderwijs; neem aan 5 jaar. De beer De Laat de Kantee. Dan heeft de boete natuurlijk slechts 2600 bedragen, maar dan verliest het argument ook grootendeels zijne kracht. Dié héér Goudsmit. Ik geloof dat men de boete zonder groot bezwaar zon kunnen verhoogen. Wat de koopprijs geweest is doet weinig ter zake. Voor de stad is het van belang dat werkelijk het terrein bebouwd worde. Daarom alleen heeft zij dat terrein zoo goedkoop afgestaan. De heer Cock meende dat de actie tot schadevergoeding steeds zou kunnen worden inge steld. Hij weet echter even goed als ik dat moreele schade niet voor bere kening vatbaar is. Ik kan dus wel instemmen met het eerste voorstel van den heer Cock om de boete te verhoogenmaar niet met het tweede om de boete-bepaling geheel weg te laten. De heer Cock. Ik ben het volmaakt met den vorigen spreker eens dat moreelé schade niet getaxeerd kan wordenen geef gaarne toe dat in ver gelijking met de materieele schade de moreele hier hoofdzaak zoude zijn. Ik heb echter bij herhaling gezegd zelf geen voorstel te willen doen. Eerst toen niemand anders het deed, heb ik in bedenking gegeven de boetebepaling weg te laten, omdat ik het beter achtte geen boete te heöert dan eene van 10. Eene verbooging van de boete durf ik niet voorstellen bij gebreke aan voldoende zaakkennis. Evenzeer als het denkbaar is, dat ƒ500 per week veel te veel zoude zijnevenzeer is het ook denkbaar dat zelfs 1000 nog niet voldoende ware. De heer De Laat de Kantee. Eene opmerking wenschte ik nog te maken, namelijk, dat er een fout is in de redeneering van den heer Cock. Als de grond zooveel waarde krijgt voor de gemeente, zou zij ook die waarde hebben voor de aannemers als geschikt bouwterrein. De aannemers zouden dus of bouwenof den grond aan anderen, om te bebouwenverkoopen. De stad zou dus in elk geval in het bezit komen van de huizen die zij verlangd heeft, en intusschen voortgaan met een inkomen van 520 van den grond te trekken. De heer Cock. De strekking van die laatste opmerking begrijp ik niet zeer goed. Wij hebben gewenscht, dat is de moreele quaestie of iiever het moreele belang, dat er op den bedoelden grond nieuwe huizen zouden ver rijzen. Daartoe hebben wij grond present gegevenwant 8 Cts. per centiare te bedingen voor den afstand in eigendom van bouwterrein staat volkomen gelijk met present geven. Immers hebben wij niet juist nog zoo even als tarief voor het tijdqlijk verhuren ik zeg verhuren van één centiare ge meentegrond gedurende een dag de som van 2^ cent aangenomen? Ik geef toedat de verkrijgers van die goedkoope halve hectare voor betgeen zij heden er bij vragen iets meer zullen moeten uitgevenzonder dat wij er iets van ontvangen. Alles breed uitgemeten zullen dein de laatste plaats bij gevraagde, 850 centiaren hun wel 3 per stuk kosten. De slotsom blijft echter dezelfde, namelijk dat zij het geheele terrein ongehoord goedkoop verkrijgen. Ik meen dus, dat de Raad volkomen in zijn recht is om nu te verlangendat er werkelijk gebouwd worde en wel betrekkelijk spoedig en snel. Het zoude echter best mogelijk zijndat dit laatste niet in het belang der ondernemers ware. Feitelijk zullen zij voortaan de eenige eigenaars zijn van het aldaar aanwezige bouwterreinzij zullen op die plek als het ware het monopolie hebben. En zou het zoo onnatuurlijk zijn dat een industrieel of een ondernemer, die weet dat hij het monopolie eener bepaalde waar heeft, bij zich zeiven uitrekende, dat het geen zaak is om van zijne waar op eens al te veel aan de markt te brengen; dat het voordeeliger is het eerste jaar een zeer matig aantal huizen te huur of te koop te stellen en dan het vol gende jaar weer een kleiD getal en verder zoo voort, terwijl het aldus te verkrijgen voordeel ruimschoots kon opwegen tegen de geringe boete van 620 'sjaars? Het belang der gemeente daarentegen is geheel anders, en daarom zoude ik eene veel hoogere boete wenschelijk achten. De heer Goudsmit. Ik wilde nagenoeg hetzelfde zeggen. Het is niet de vraagwelk pecunieel en materieel belang voor de gemeente op het spel staat. Maar ik zou niet wenschen dat na 5 jaar het terrein nog niet bebouwd zal zijn. Wat zal dan de vreemdeling zeggen, die de ruïne ziet? Als hij vraagt: wat doet gij met dat terrein, moeten wij dan antwoorden: dat hebben we voor een spotprijs afgestaanmaar de aannemers verkiezen niet te bouwen moet het terrein dan altijd een ruïne blijventerwijl het doel van den afstand alleen was bebouwing? Daarom wensch ik de boeten verhoogd te zienopdat het doel door middel van het strafbeding verzekerd worde. De aannemers hebben een kanscontract geslotenzij hebben gespe culeerdlijden zij verlies, zij moeten het dragen. Tegenover de kans op verlies staat de lage koopprijs van den grond. De heer De Fbemeby. Ik moet opmerken dat er nu geen sprake is van den vroeger afgestanen grond. Het terrein, waarover thans de quaestie loopt, is, geloof ik, in omvang nauwelijks een tiende deel er van. Als wij nu voor dit plekje dezelfde boete bedingen als voor het groote terrein dat reeds vroeger is afgestaan, is dit dan nu niet hoog genoeg? Wil men de boete nog hooger stellendan vrasg ikzullen de aannemers dan nog bereid zijn het werk 'ten uitvoer te brengen Ik geloof het niet en dan zal het plan dat althans bij Burg. en Wetb. en ook bij de Commissie van Financien bijzonderen bijval heeft ondervondenonuitgevoerd blijven en de bebouwing zich bepalen tot hetgeen vroeger is overeengekomen. Men vergete dus niet dat het thans niet alleen de vraag geldt: welke boete zullen wij opleggen, maar ook en vooral: zullen de aannemers de voorwaarden aannemen? Doen zij dat nietdan zou door onze beslissing het belang van de gemeente dunkt mij niet worden bevorderd. De heer Van Iteeson. Ik ben voorstander van een kleine boete, al ware het alleen om die, als ze verbeurd is, ook te laten betalen. Vroeger waren die boeten altijd veel grooter, maar daarentegen is het dan ook langzamer hand gewoonte geworden om ze desgevraagd kwijt te schelden. Ik geloof niet dat ooit door deze vergadering een verzoek om restitutie van verbeurde boete is afgewezen. Is de boete kleindan bestaat er meer kans dat hierin verandering kome. De Voobzitteb. Ik begrijp niet hoe de heer Van Iterson dit kan zeg gen. De boeten zijn in deze gemeente in den regel zeer streng toegepast; zelfs zou ik op voorbeelden kunnen wijzen waarbij men in die zaak de bil lijkheid heeft uit het oog verloren. Wij zijn dan ook in dit opzicht altijd veel strenger geweest dan het Rijk. De heer Van Iteeson. Wat ik gezegd heb, is niet nieuw. Vroeger heb ik u ook tegen dezelfde bewering hooren opkomen. De Voorzittee. Gestaafd met feiten. De heer Van Iteeson. Die zijn mij niet bekend. De Voorzitter. In eene volgende vergadering zal ik u eenige feiten mededeelen. De heer Krantz. Bij de vertraagde verbouwing van de school van den heer Japikse is, onder anderen, de gestelde boete niet voldaan. De heer Cock. Om tot de hoofdzaak terug te keeren, mijnheer de Voor zitter! moet ik bekennen dat de heer De Fremery zeer goed verdedigd heeft het standpunt, waarop de aanvragers zich kunnen stellen. Zij kunnen namelijk zeggen: die eisch van eene hoogere boete is ons Diet welgevallig; wij stemmen er niet in toe. Ik antwoord, dat ik als lid van den Raad daarover kan stellen: het is mij niet welgevallig en het is ook niet de be doeling van den Raad geweestdat het bewuste terrein zoo vele jaren onbe bouwd zou blijven en daar ter plaatse als het ware eene nieuwe ruïne zou ontstaan. Als een vreemdeling, hier komende, mij vraagt: waarvoor houdt ge toch die ruïneom er met de kermis een paardenspel op te plaatsen dan is die vraag mij ook niet welgevallig. Willen de aannemers niet, welnu, dan moeren zij het laten. Het vroeger plan was ook een goed af gerond plan, al stem ik toe, dat het tegenwoordige plan beter is, omdat de Binnenvestgracht er invalt. Maar willen de aannemers niet, dan blijven wij in ons geheel en zijn wij nog niets minder ver dan wij vóór deze laatste aanvrage waren. De heer Scheltema. Ik wensch te ondersteunen het voorstel tot ver hooging van de boete en laat mij daarvau niet terughouden door het argu ment dat die verhooging wellicht de aannemers zou kunnen afschrikken. Als zij werkelijk van plan zijn te bouwen, zullen zij zich, mits de tijdsbepaling niet te krap zij niet door de boete laten afschrikken. De lage boete heeft dit nadeel dat zij de gelegenheid opent door betaling er van het bouwen te vertragen. De heer Cock. Ik stel nu voor de boete te bepalen op 50 per week. De heer De Laat de Kantee. Ik wensch nog op te merken dat de boete voor het reeds verkregen terrein op ƒ10 is bepaald. Komt nu voor dit terrein weder 10 als boete er bij, dan is de boete feitelijk van 10 tot 20 verhoogd. Het is niet denkbaar bovendien dat de aannemers zich de kosten van demping en rioleering zullen getroosten en dan het terrein on bebouwd zullen laten liggen. Als de vreemdeling, die het terrein onbebouwd mocht zien liggen, verneemt dat het ƒ1040 rente opbrengt, zal hij moeten erkenneu dat wij die ruine productief weten te maken. De heer Cock. Dat voor het andere terrein geen hooger boete is bepaald is niet mijne schuld. Wanneer ik in den Raad van 28 December had kunnen tegenwoordig zijn, had ik, geloof ik, als het mij niet ware ont gaan, ook verhooging van de boete voorgesteld. Dit is nu echter beslist en daarop valt niet meer terug te komen en nu heb ik dan nog liever een kleine dan eene groote ruïne. Het argument van den heer Scheltema beaam ik ten volle. Het is immers duidelijkdat zoo het den aannemers werkelijk ernst is met hetgeen zij beloven en zij inderdaad voornemens zijn den grond in twee jaren te bebouwenzij zulk een groot bezwaar niet tegen de verhooging der boete zullen hebben. Yinden zij daarentegen in die ver hooging groot bezwaar, dan is de suppositie geoorloofd, dat het hun geen ernst is met hunne belofte. Ik ben bereid voor te stellen de boete op f 50 te bepalen. Anders zal ik tegen het voorstel van Burg. en Weth. stemmen. Het voorstel van den heer Cock om de boete op 50 per week te stellen wordt voldoende ondersteund. De heer Habtevelt. Ik kan niet ontveinzen dat al de redeneeringen, die ik tot dusver gehoord heb, voor mij iets zonderlings hebben. Toen het een terrein van 5000 centiaren goldheeft de Raad berust in de gestelde boete van ƒ10 's weeks, indien de op het verkregen terrein te bouwen woningen niet binnen twee jaren na dagteekening van het genomen raads besluit, onder dak waren gebracht. De aannemers of koopers vragen thans ruim 800 centiaren, door aanplemping voor eigen kosten te verkrijgen; wordt dit toegestaandan eerst zal er een_ goed geheel ontstaanwat de stad niets zal kostenen wat wij zoo gaarne wenscheneen Toorstel om in deze 50 's weeks boete te bepalen, staat m. i. met eene weigering gelijk. De heer Cock. Dan is wellicht mijn eerste idee nog het beste en zou ik willen voorstellen de voordracht te renvoyeeren naar de Commissie van Fabricage. Zij kent nu de bezwaren en kan dus een nader voorstel doen. De Voorzitter. Ik moet bekennen dat de vermeerdering van ƒ10 tot 50 mij te hoog voorkomt. De heer Scheltema. Is de termijn van twee jaar ruim of niet? Zoo niet, dan zou ik daarvan verlenging willen voorstellen. Is hij ruim, dan kan de boete zonder bezwaar verhoogd worden eD dan heeft men ten minste eenige zekerheid en waarborg dat de aannemers zullen bouwen. De heer De Laat de Kanter. Ik zie niet in waartoe verlenging dienen zou. De aannemers hebben met den termijn van twee jaar genoegen ge nomen. De heer Cock. Omdat zij de verplichting tot bouwen met ƒ520 per jaar kunnen afkoopen. De heer De Laat de Kanter. Die som is voor de aannemers toch niet zonder beteekenis. De heer Verster. Ik heb wel eens door deskundigen hooren beweren, dat men om een werk spoedig voltooid te zien, beter doet geen boete op te late oplevering van het werk te stellen, doch daarentegen eene premie

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Handelingen van de Raad | 1876 | | pagina 6