65
statistieke opgaven, zoo zijn toegenomen. Mij nu heeft het juist verwonderd
dat die opbrengst zoo gering is. De moeielijkheden aan eene betere controle
verbonden ontken ik geenszins. Om die reden hoofdzakelijk had ik gaarne
gezien dat het onderzoekdoor de Commissie van Financiën aanbevolen, aan
de behandeling der verordening ware voorafgegaan. Naar mijne meening
is het at te keuren eene belasting te heftenwaarbij men niet weet of zij
naar behooren inkomt. Mijne bemerkingen betreflen de uitvoering die aan
den gemeente-ontvanger wordt opgedragen en waarvan in de verordening
geen melding behoeft gemaakt te worden.
De Voorzitter. Ik geloof dat dit punt later beter zal kunnen besproken
worden. Als de Raad zich vereenigt met het voorstel van de Commissie
van Financiën, om Burg. en Weth. uit te noodigen zoodanig onderzoek in
te stellendan zou later die quaestie meer in bijzonderheden kunnen behan
deld worden.
De heer Cock. Ik geloof, mijnbeer de Voorzitter, dat de quaestie van
het onderzoek naar de mogelijkheid van vermindering of afschaffing der
marktgelden eene geheel andere is dan die door den heer Krantz thans ter
sprake gebracht. De Commissie van Financiën wilde dat een onderzoek
wierd ingesteldin hoever het bedrag van de marktgelden overschrijdt het
maximum bij artikel 254 van de gemeentewet bepaald. De heer Krantz echter
(en ik sluit mij volkomen bij hem aan) klaagde over de mogelijkheid van
ontduiking van de marktgelden en wilde betere maatregelen van controle
zien ingevoerd. Nu heeft de heer De Fremery hem gewezen op de moeie
lijkheden van zoodanigen maatregel. Ik ben het met den geachten Wet
houder eens dat zoodanige controle zeer moeielijk isvoornamelijk echter
alleen aan de beestenmarkt. Vooral op die markt moet men er op letten
aan de bezoekers geene belemmering hoegenaamd in den weg te leggen.
Doch daaruit volgt nietdat men alle onderzoek naar een middelom onze
ambtenaren op die markt te controleerenals geheel hopeloos en onuitvoer
baar moet ter zijde stellen. Men zij slechts voorzichtig en overwege de
zaak rijpelijk, én gaarne laat ik dit onderzoek en de beslissing er over aan
de nadere overweging van ons Dagelij ksch Bestuur over. Maar of ten aan
zien der andere marktgelden, en meer in het bijzonder der haven-, kaai- en
liggelden geene betere wijze van inning kan worden ingevoerdof met be
trekking tot die gelden geen efficacer controle over onze ambtenaren denkbaar
is, zonder de belastingschuldigen te dwingen zich telkens in persoon naar
het kantoor van den stads-ontvanger te begevendaarover bestaat bij mij
vooralsnog eenige twijfel. Waarom zoude men, zoo niet bij alle, min
stens bij sommige dier marktgelden niet een "blockbook" kunnen invoeren
waaruit een deel werd afgescheurd om den belastingschuldige tot kwijting te
dienen, terwijl de andere helft in het boek blijft? Intusschen wil ik dit
middel volstrekt niet als alleszins geschikt en afdoende aanbevelen; mijn doel
is alleen er de aandacht van het Dagelijkseh Bestuur op te vestigen. Ik
wensch verder geene overhaasting, maar verlang alleen dat deze zaak aan
dachtig worde onderzocht. Dat men de belastingschuldigen niet dwingen
kan eene quitantie te nemenis zeker vrij lastigmaar mij dunktdie
menschen zullen zooveel bezwaar niet maken als de beambte eenvoudig het
requ afscheurt en hun ter hand stelt. Men kan te Amsterdam op de omni
bussen zien hoe flink dat stelsel werkt. Dat het geen afdoend controle
middel is weet ik. De ondervinding, door mij in eene andere betrekking
aan de Gouwesluis opgedaan met blockbooks, heeft mij geleerd dat dit
middel ook niet volmaakt is. Maar al kan men niet precies krijgen wat
men gaarne zoude verlangen, namelijk de volmaaktheidin elk geval behoort
men de menschen zoo min mogelijk de kans aan te bieden oneerlijk te
worden. Zonder maatregelen te nemen verleidt men de menschen zeker
eerder tot zonde dan met een zij het ook gebrekkigen maatregel. Dat de
groote zondaars wel een middel zullen weten te vinden om door de mazen
van het contrölenet te kruipendat kan men niet voorkomendat zal
altijd gebeuren. Ik wenschte dus wel dat Burg. en Weth. onderzoeken
mogen of er geen middel van controle mogelijk is.
De Voorzitter. Het Dagelijkseh Bestuur zal dan in dien geest onder
zoeken, in hoever er een middel is te vinden om aan het geopperde bezwaar
tegemoet te komen.
De beraadslagingen worden gesloten.
Artt. 3 en 4 worden goedgekeurd.
De verordening in haar geheel wordt hierop met algemeene stemmen aan
genomen.
De verordeningen regelende de heffing van een liggeld van vaartuigen te
Leiden eri regelende de invordering van het liggeld van vaartuigen te Lei
den worden zonder discussie, na goedkeuring der artikelen, beide met
algemeene stemmen aangenomen.
VI. Voordracht van Commissarissen der Gasfabriek, tot aanvulling van
het bedrijfkapitaal.
(Zie Ing. St. nos. 52, 57 en 60.)
De beer Scheltema. Alvorens de beraadslagingen over dit onderwerp te
openen, mijnheer de Voorzitter! wenschte ik wel verlof te bekomen om bij
wijze van motie van orde voor te stellen deze zaak aan te houden tot dat
behandeld zullen zijn de rekening van de gasfabriek over 1875 en de concept
verordening tot regeling van het beheer der gasfabriek. De redenen waarom
ik dit voorstel doe, wensch ik met een enkel woord toe te lichten. Ik heb
tegen de gasfabriek eenige bezwarenlouter van administratieven aard
speciaal de boekhouding betreffende. Ik zet uitdrukkelijk voorop dat mijne
bezwaren niet gelden bet bestuur en beheer van den Directeur, noch min
der die van heeren Commissarissenmaar alleen de administratie, vooral de
boekhouding. Toen de nieuwe concept-verordening op het beheer van de
gasfabriek bij den Raad inkwamheb ik aan heeren Commissarissen mijne
bezwaren medegedeeld. Bij de jongste begrooting heb ik te kennen gegeven
bij gelegenheid van de behandeling van de rekening er over te zullen spre
ken. Ook gaf ik te kennen dit liever te willen doen bij wijze van memorie,
omdat de zaak zich daartoe beter prêteert. Waar het voornamelijk toch
cijfers geldtzou mondelinge mededeeling slechts aanleiding kunnen geven
tot eene vruchtelooze discussie. De zaak die thans aan de orde zou komen
staat met mijne bezwaren in nauw verband. Daarom zou ik het zeer
wenschelijk vinden zoo daartegen geen overwegende bezwaren bestaan bij
BAKDO. OEM. 1876.
den geachten Wethouder, voorzitter van Commissarissen van de gasfabriek,
dat de behandeling van dit onderwerp zoolang (misschien zeer kort) werd
aangehouden tot na de behandeling van de rekening. De rekening, 9 Maart
ingediend, is reeds naar ik vooronderstellen mag door de Commissie van
Financiën onderzocht en zal waarschijnlijk reeds in de volgende vergadering
in behandeling kunnen komen. Indien bij den heer De Fremery daartegen
dus geen overwegende bezwaren bestaanzou ik gaarne zien dat dit
punt werd aangehouden tot bij de behandeling van de rekening en de concept
verordening.
De heer De Fremery. In onze voordracht is reeds de reden opgegeven
waarom wij thans reeds de aanvrage doen. Als de rekening van de gas
fabriek goedgekeurd zal zijn, zal er niet genoegzaam kas aanwezig zijn om
de winst uit te keeren. De gasfabriek zal daaronder niet lijden, maar wel de
kas van den gemeente-ontvanger. Zeker zal daardoor het tijdstip vervroegd
worden waarop ook voor de gemeentekas meer bedrijfkapitaal zal worden
vereischt. Ik geloof echter dat tegen het voorstel van den heer Scheltema
geen overwegend bezwaar bestaat, als het uitstel niet langer dure dan veer
tien dagen, hoogstens eene maand. Ook de heer Van Wensen is die meening
toegedaan, terwijl onze mede-commissarisde heer Du Rieuthans niet aan
wezig is. Ik verklaar dus gaarne namens Commissarissen dat er geen be
zwaar bestaat om de beslissing nog aan te houdenmits intusschen de fabriek
niet verplicht worde tot uitkeering van de winst, die niet in kas is.
De heer Scheltema. Ik bedank den heer De Fremery zeer voor zijne
bereidwilligheid, welke mij te meer aangenaam is, omdat ik anders bij de
bespreking van dit punt onwillekeurig zou moeten komen op het terrein van
de rekening.
De Voorzitter. Daar het voorstel tot uitstel van dit punt door heeren
Commissarissen is overgenomengeef ik in overweging te besluiten tot aan
houding van deze zaak.
Dienovereenkomstig wordt zonder hoofdelijke stemming besloten.
VII. Verzoek van J. J. Hasèelbach en H. M. D. Van Gelder, ter be
koming van bouwterrein bij de voormalige Hoogewoerdspoort.
(Zie Ing. St. n°. 53, 56 en 62.)
De heer Cock. Ik wenschte alleen de aandacht van het Dagelijkseh Be
stuur te vestigen op de opgelegde boete voor niet oplevering binnen den
bepaalden tijd. Die boete bedraagt f 10 in de week. Nu geloof ik dat het
beter is geen boete te heften dan een van ƒ10 per week. Haast zou men
denken aan een toeleg om in de toekomst meester van het terrein te zijn.
Volgens mijn opinie toch (ik hoop dat ze erroneus zal blijken te zijn) is er
niet zoo groote behoefte aan huizen hier als men het voorstelt. Het zou nu
wel eens kunnen gebeuren dat de ondernemers er belang bij hadden een
twee, misschien tien jaar later dan bepaald was, gereed te komen. Bouw
terrein toch is een schoone bezitting, al rendeert het niet op het oogenblik.
Als het niet binnen den bepaalden tijd bebouwd is zullen de ondernemers
10 per week moeten betalen. Dat bedrag, 5z0 per jaar, is al zeer weinig
voor speculantenvoor menschen die tonnen in een zaak steken. Daarom
wenschte ik de aandacht van het Dagelijkseh Bestuur op de onbeduidendheid
van de boete te vestigen.
De Voorzitter. Bij mij is hetzelfde bezwaar gerezen, reeds bij de eerste
uitgifte van den grond. Ik heb dit toen reeds aan mijne medeleden van
het Dagelijkseh Bestuur te kennen gegeven. De meerderheid meende echter
dat liet bedrag voldoende was te achten.
De heer Cock. Het is moeielijk voor mij een andere som voor te
dragendaar ik niet genoegzaam in deze zaak bekend ben. Toch zou ik
niet gaarne het voorstel zelf er voor willen afstemmen.
De Voorzitter. Men zou kunnen bepalen dat de grond eerst in eigen
dom van de ondernemers overging als de gebouwen zijn daargesteld en tot
woning ingericht.
De heer Cock. Dus een verkoop onder voorwaarde? Ik zou waarlijk
op dit oogenblik niet kunnen zeggen of het een practisch middel zou zijn.
Integendeel, ik betwijfel het in hooge mate. Dit is althans zeker, dat wij
dan den grond, gedurende den tijd, die bij de voorwaarde was bepaald,
aan geen ander zouden kunnen verkoopen. Een voorstelik herhaal het
durf ik niet doen, maar ik acht het wenschelijk dat er iets gedaan worde.
De heer De Laat de Kanter. Ik wensch de reden mede te deelen
die ons geleid heeft f 10 als bedrag van de boete voor te stellen. De
waarde of liever de koopsom van den grond is zeer gering. Wij meenden
dat waar de koopwaardé f 2600 bedroeg, een boete van f 10 per week,
dat is een huur van f 520 per jaar, als eeDe zeer aardige rente mag be
schouwd worden. Bovendiende aannemers hebben den grond gekocht om
dien productief te maken. Zonder gegronde redenen zullen zij dus niet in
gebreke blijven het terrein te bebouwen. Als de tijdsomstandigheden zoo
nadeelig wordendat het onmogelijk voor hen is te bouwendan zullen zij
uitstel vragen en de Raad zou wellicht zoodanig verzoek om redenen van
billijkheid toestaan, of zij zullen trachten de onderneming aan anderen over
te doen. Maar in elk geval kan een boete van 520, bij niet-nakoming
van hunne verplichting, niet te laag worden geacht in evenredigheid met
de waarde van het terrein.
De heer Cock. Ik dank den heer De Kanter voor de verstrekte inlich
tingen. Mijn hoofdbezwaar dat de boete zeer licht is, is daardoor echter
geenszins opgeheven. Ik zie mij dus, zeer tegen mijn zin, genoodzaakt
zelf een middel aan de baDd te doen. Ik zou dan wenschen geen bepaalde
boete aan te nemen maar eenvoudig de verplichting op te nemen om binnen
zeker aantal (door Burg. en Weth. vast te stellen) getal jaren te bouwen.
Wat is toch de zaak? Elke bepaling van boete treedt in de plaats van de
vergoeding van kostenschaden en interestenwaarin zich de vordering
uit het niet nakomen eener verbindtenis ontstaandevolgens het Nederlandsch
recht hoofdzakelijk oplost. Is eenmaal een poenaliteit bepaald dan treedt
deze in de plaats van de vordering tot schadevergoeding. Wij doen dus
beter geene boete te bepalen dan eene te geringe. A's de gemeente schade
mocht lijden door het in gebreke blijven van de aannemers, dan heeft de
gemeente het recht die vordering tot schadevergoeding in te stellen. Dat
is de natuurlijkste weg. Als de poenaliteit niet zeer hoog isbeteekent ze