221 Burg. en Weth. de bezwaren van adressanten met zekere minachting hebben bejegend, uitgekozen. Maar een motief heeft hij voorbijgezien, namelijk ditgebaseerd op deze uitdrukking, voorkomende in het rapport van Burg. en Weth. «Ware nu de toestand van het Rapenburg inderdaad zoo onhoud baar als deze door adressanten wordt geschetstdan zouden wij voorzeker niet aarzelen om de noodige maatregelen in overweging te nementen einde dien toestand zoo spoedig mogelijk te verbeteren." Hier werden m. i. alle bezwaren van adressanten ter zijde gesteld met een beroep op het feit dat Burg. en Weth. er nog niet aan denken maatregelen tot verbetering te nemen. Ik zie echter uit de toelichting èn van den Voorzitter èn van den Wethouder van Fabricage dat zulks het gevoelen van Burg. en Weth. niet is. Ik heb dus mijn doel bereikt. Ik heb de zaak ter sprake gebracht en vooral Burg. en Weth. in overweging willen geven de quaestie niet uit het oog te verliezen. De heer Debcksen. Ik wensch alleen te antwoorden op hetgeen gij, mijnheer de Voorzitter, hebt gezegd dat de demping der Cellcbroersgracht geen stagnatie zou hebben veroorzaakt in de circulatie van het water in andere grachten. Dat kan ik niet toegeven. Ik verbeeld mij dat iedere demping de circulatie van het water stremt, vooral in dit geval, waar het water uitkomt op twee groote wateren. Ik ontken geenszins dat de Cel- lebroersgracht een onaangename gracht wasmaar wellicht was dit het gevolg van andere omstandigheden, waartegen men bad kunnen waken. De heer Cock. Ik wensch nog even de aandacht van den Wethouder van Fabricage te vestigen op hetgeen de heer Damsté heeft gezegd. Het water, dat van buiten de stad door den Vliet in het Rapenburg komtgaat zeker voor een grooter gedeelte in de richting van het Gangetje naar den Rijndan langs den anderen weg in de richting van de Noordeindsbrug. Ik schrijf dit hoofdzakelijk toe aan het bekende feit dat het gedeelte van Int Rapenburg tusschen den Vliet en het Gangetje veel dieper is en dus meer capaciteit heeft dan het andere gedeelte. Zeer zeker kan men ook dit laatsteondiepe gedeelte door baggering op eene behoorlijke diepte brengendoch dat zou niet veel batenzoolang niet de groote opstopping en ondiepte, die nabij en voornamelijk onder de Noordeindsbrug schijnt te bestaan, is weggenomen. Laat men met dit laatste aanvangen. Herhaal delijk kan men zien, hoe daar ter plaatse schuiten blijven vastzitten. Het zou te veel gevergd zijn om op eenmaal het geheele Rapenburg te gaan uitdiepen. Maar nu toch van den zomer zeer tegen mijn zin de Noordeindsbrug zal worden verlaagd, nu geef ik den Wethouder van Fabri cage in overweging vun die gelegenheid gebruik te maken om de ondiepte onder en nabij die brug te doen wegnemen. Daardoor alleen reeds zal in het bedoelde gedeelte van het Rapenburg eene grootere en snellere door- strooming van water verkregen worden. a De heer De Laat de Kanter. Ik zal zeer gaarne de zaak laten onder zoeken. Ik moet echter verklaren op dit oogenhlik niet geheel op de hoogte te zijn van den waterstand van het Gangetje en het Rapenburg. Mocht het blijken dat de ondiepte in het Rapenburg bezwaar doet ontstaan voor de scheepvaartdan zal ik niet in gebreke blijven voorstellen te doen tot ver betering. De Voorzitter. Zoo niemand meer het woord verlangt, sluit ik de di-cussiën en zal ik nu het voorstel van Burg. en Weth. in omvraag bren gen om afwijzend op het verzoek van adressanten te beschikken. In stemming gebracht wordt dit voorstel aangenomen met 22 tegen 2 stemmen. Tegen stemden de heeren Krantz en Suringar. De heer Van der Lith. Juist na de stemming, die zooevcn heeft plaats gehad, wensch ik even het woord, mijnheer de Voorzitter! Men zal zich herinneren dat bij de discussie over de begrooting de quaestie is geweest van gedeeltelijke demping van het Kort-Rapenburg. De vergadering heeft toen niet in een voorstel daartoe kunnen treden, omdat zij vreesde dat dit den toestand van het Rapenburg zou benadeelenwijl de vernauwing van de stroomwijdte een minder goeden toestand in het Rapenburg zou kunnen teweeg brengen. Het voorstel is toen verworpen daar men met reden vreesde dat met een riool van 1 M. de afvoer van water zou worden belemmerd. Na die verwerping nu is in een der dagbladen hier ter stede een plan voor gesteld bestaande niet uit gedeeltelijke demping, maar overwulving van het Kort-Rapenburg. Ik wensehte nu aan het Dagelijksch Bestuur en speciaal aan den Wethouder van Fabricage deze vraag te doen of zij dat denkbeeld reeds in overweging hebben genomen. Zoo jaof zij het uitvoerbaar achten eu of er misschien mogelijkheid bestabt een voorstel van hen te verwachten, dat zich aansluiten zal aan het denkbeeld om den stroom niet te vernauwen, maar de stroomwijdte te behouden waardoor dus geen nadeel zou worden toegebracht aan bet Rapenburg. Ik acht het nu het geschiktste oogenblik om deze vraag te doen, daar zooeven is uitgemaakt dat althans in den eersten tijd geen demping van het Rapenburg is te wachten. De heer De Laat de Kanteb. In antwoord op de vraag, zooeven door den geachten vorigen spreker gedaanwensch ik in de eerste plaats positief te verklaren dat bij het Dagelijksch Bestuur evenmin als bij mij plan be staat een voorstel te doen in den geest van het artikel in een der dagbladen opgenomenwaarop door den vorigen spreker gedoeld werd. Er is bij de behandeling der begrooting over de quaestie der demping van het Kort- Rapenburg nog al een en ander voorgevallendat van dien aard isdat het ons juist geene aanleiding geeft om op de zaak terug te komen. Wan neer men derhalve meent dat op de wijze als in dat artikel wordt aange geven de bezwarendestijds tegen het dempen van het Kort-Rapenburg gemaakt, uit den weg kunnen worden geruimd, dan moet ik verklaren dat het initiatief daartoe niet van ons zal uitgaan. Wil een der heeren echter, hij wijze van motie van orde, eene uitnoodiging richten aan het Dagelijksch Bestuur, om bedoeld denkbeeld te doen onderzoeken en den Raad den uitslag van het onderzoek met opgave van de vermoedelijke kosten mede te deelen dan bestaan daartegen bij mij geene bedenkingen. Ik wensch hier evenwel bij te voegen dat de verlaging van de brug bij het Noordeinde reeds zoover is gevorderd, dat de bestekken worden gedrukt en voor het einde van Januari de aanbesteding zal kunnen plaats hebben. Indien dus een der leden het voornemen koestert dergelijk voorstel te doen, dan zou ik hem willen verzoeken daarmede niet lang te wachtenom te voorkomen dat niet reeds een begin van uitvoering worde gegeven aan het werk, waarvoor nu de gelden zijn toegestaan. De heer Van der Lith. De Raad bindt zich mijns inziens toch zeker tot niets, indien Burg. en Wetb. worden uitgenoodigd een nader onderzoek in te stellen. Nu de geachte Wethouder van Fabricage graoieuselijk heeft aangeboden aan eene eventueele uitnoodiging van die strekking gevolg te geven en dus tegen het onderzoek op zich zelf geen bezwaar bestaatdoe ik hel voorstel dat de Raad aan Burg. en Weth. het verzoek richte te willen onderzoekenin hoever het Kort-Rapenburg met behoud van de tegenwoor dige stroomwijdte kan worden overwulfd of liever, dat woord is beter, overdekt. Dit voorstel wordt voldoende ondersteuad. De heer Cock. Alleen wensehte ik in twee woorden te verklaren dat ik tegen het voorstel zal stemmen ook zelfs tegen het voorstel tot het instellen van een onderzoek, waarvan ik anders een groot voorstander ben. Ik vrees toch dat dit onderzoek er toe zal kunnen leiden dezen waterweg, die van zooveel belang en gerief voor de kleine schipperij is, te versperren. Wij hebben, dunkt mij, reeds genoeg schoone waterwegen versperd; laat ons niet verder gaan. Maar bovendien ben ik er tegen, omdat ik, ofschoon geen technicus, eene overwulving met behoud van de tegenwoordige breedte bijna onmogelijk acht. Ik vrees dus dat die overwulving of overdekking op eene vernauwing zal neerkomên. Daar ben ik zeer tegendewijl ver nauwing den toestand van het achtergelegen gedeelte van het Rapenburg noodzakelijk moet verergeren. De Raad heeft dan ook nog onlangs bij de behandeling der begrooting op dien grond de zaak afgestemd. De heer Van der Lith. Wat de belemmeringen voor de scheepvaart betreft dit in antwoord aan den vorigen spreker ook die quaestie wensehte ik tot onderzoek aan Burg. en Weth. te onderwerpen. Dan zullen wij al de bezwaren kunnen beoordeelen en met kennis van zaken kunnen overwegen hetgeen nu niet het geval is. De heer Cock. Ik wensch nog even aan den heer Van der Lith te antwoorden dat ik er niet tegen zoude hebben die quaestie van de scheep vaart te laten onderzoekenindien ik dat onderzoek niet geheel overbodig achtte. Overwulving toch van dezen aard sluit de scheepvaart af, zelfs voor miniatuurbootjes. Het voorstel van den heer Van der Lith wordt alsnu in stemming ge bracht. Er verklaren zich 12 leden voor en 12 tegen, zoodat de stemmen staken en in eene volgende vergadering eene herstemming zal moeten plaats hebben. Voor stemden: de heeren Van Heukelom Van der Lith, Van Iterson Krantz, DriessenDe Fremery, Goudsmit, Suringar, Scheltema, De Laat de Kanter, Juta en de Voorzitter. In de Leeskamer is nedergelegd eene voordracht voor de benoeming van een onderwijzer der 2de klasse aan de school n°. 2 voor oncermogenden. Te loeiden ter Boekdrukkerij van J. C. DRaBBE» Tegen stemden: de heeren Du Rieu, Dercksen, Van Wensen, Harte- veltVan der Zweep, Van Hettinga Tromp, Le PooleWilhelmy Damsté, Cock Librecht LezwijnBijleveld en Verster. De vergadering wordt hierop gesloten.

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Handelingen van de Raad | 1876 | | pagina 3