van adressanten alle ondersteuning. De verfraning daardoor te verkrijgen is van zcldzamen aard, daarbij doelmatig, zoodat ik aan de uitvoering van het plan niet twijfel, en die alleen beschouw als een quaestie van vroeger of latrren tijd. Ik vind het aanzien van het Rapenburg zeer somber, dat voor een gedeelte ontstaat, doordien de boomen, in verhouding tot het terrein, er hoog en te groot zijn, en moeten worden veiminkt om niet allen toevoer van licht en lucht te beletten. Dat er bezwaren zijn ontken ik niet, maar geene onoverkomelijke; die van hel rioolstelsel acht ik niet belangrijk. Er zullen nog wel 25 jaren verloopenalvorens de faecaliën-quaestie (thans eene Europeesche) beslist zal zijn. Leiden verkeert dienaangaande in een zeer gunstigen toestand, omdat het voldoende aan- en afvoer van water heeft, waarvan vooral in de zomermaanden een ruim gebruik moet gemaakt wor den en wanneer nu de riolen slechts in een goed verband gelegd en onder houden worden is van de demping geen gevaar te vreezen. De financieele quaestie is wel niet onbelangrijk doch indien men vóór het plan gestemd was, zcuden de middelen tot voorziening wei te vinden zijn. De lieer Wilhelmy Damsté. Ik zal stemmen tegen de inwilliging vRn het verzoek van adressanten. Ik kan er nitt toe besluiten 60000 uit te geven voor de demping van eene gracht, voor en aleer eene decisie zij genomen omtrent den afvoer der faccaliën. Ik ben onlangs in de gelegen heid geweest de riolen in de Koppenhinksteeg en Boomgaardsteeg te zien. Ver baasd heb ik gestaan over lietgeen ik daar zag. Daarom durf ik verwach ten van onzen wakkeren Wethouder van Fabricage, dat hij na verloop van ccnigen lijd ons zal voorleggen uitgewerkte plannen om dien toestand radicaal te verbeteren. Maar ik ben er niet voor nu alleen voor de dem ping van het Rapenburg f 60000 uit te geven, zonder dat gedecideerd is op welke wijze in het vervolgde faecaliën zullen worden afgevoerd. Ik vvensch bij deze gelegenheid tevens eene vraag te doen aan den Wethouder van Fabricage: is het niet mogelijk het water iets te verbeteren? Als ik het wel heb, is het Rapenburg minder diep dan de Nieuwe Rijn. Het versche water dat uit den Vliet komt, zal dus meer naar den Nieuwen Rijn dan naar liet Rapenburg vloeien. Zou nu niet door flinke uitbaggering de toestand van deze gracht kunnen worden verbeterd P De lieer Goudsmit. Ik zou gaarne vóór het vestigen eener meening, vernemen bet oordeel van den geachten geneeskundige, ons medelid in den llaad over de demping of niet-demping en den invloed dien deze kan hebben op den nlgemcenen gezondheidstoestand in deze gemeente, liet financieele bezwaar, hoezeer het wegen moge, zou mij niet alleen van de tocstpmruing van het verzoek kunnen terughouden. Doch ik beken gaarne onkundig te zijn wat de sanitaire zijde betreft. Daarom wenschte ik den heer Van Iterson te verzoeken ons mede te deelen hoe hij over de zaak oordeelt, De heer Van Itebson. Ik wil gaarne aan de beleefde uitnoodiging van den heer Goudsmit voldoen en zou zelfs dat verzoek niet hebben afgewacht alvorens aan de discussiën deel te nemen, indien ik gemeend had dat er eenige kans bestond dat het verzoek der bewoners van het Rapenburg zou worden aangenomen. Na de lezing der in hunne conclusie eensluidende rapporten van Burg. en Weth. en de Commissie van Fabricage, eu nadat ook uit de tot dusver gevoerde discussiën gebleken was dat de demping van het Bapenburg onder de tegenwoordige omstandigheden geen voorstanders in den Raad heeft, meende ik dat verdere bestrijding eigenlijk ware gelijk te stellen met hetgeen men noemt enfoncer une porie ouverle. Ik geloof zelfs niet dat er eene beduidende minderheid gevonden zal worden, die het aan zoek voor inwilliging vatbaar acht. Want, afgezien van alle andere over wegingen, kan het wel aan geen twijfel onderhevig zijn, of de demping van genoemde gracht moet een nndeeligen invloed oefenen op den afvoer der istcsi'ën zoowel de«- oai| Ije' Rapenburg gelegen huizen als van de Lange- rirug en aangrenzende straten. De gevolgen op den gezondheidstoestand zou- <!tii dan ook niet achterwege blijven. Ik huldig te dezen aanzien geheel de meeniug van hen die gelooven dat er van demping van het Rapenburg geen sprake kan zijn voordat eene afdoende rioleering in dat deel der ge meente is tot stand gebrachi. Indien wij eenmaal zoover zijn en er dus geen gei aar meer bestaat dat de demping liet bederf van den bodem zal bespoedigen dan zou ik het zeer toejuichen dat een groot stilstaand water wierd weggenomen. Indien in den afvoer van faecalicn en dergelijke be hoorlijk voorzien is, bestaat bij mij geen twijfel omtrent de wenscbelijkheid der demping van meerdere grachtenmits dit met overleg geschiede. Hoe meer grachten men demptdes te sterkere strooming zal natuurlijk in de overblijvende ontstaan. Rcsumeerende kom ik alzoo tot de conclusie: dat voor het oogenblik het verzoek van adressanten niet voor inwilliging vatbaar is maar dat er veel voor is te zeggen wanneer eenmaal een voldoend systeem van rioleering en afvoer van faecaliën zal zijn ingevoerd, niet alleen daar, op liet Rapenburg, maar ook in de geheele buurt tusschen Rapenburg, Sin gelgracht en Breêstraat. Onder gelijke omstandigheden kan het wenschelijk worden meerdere grachten te dempen. Ik zal er niet bijvoegen dat de be langen der scheepvaart daarbij moeten worden ontzien; want hetgeen de heer üereksen o. gezegd heeft, van het gedeelte gracht tusschen Vliet en Gangetje is zóó waar, dat het niet eerst behoeft gezegd te worden. De heer Habtevelt. Ik wensch alleen dit op te merken dat, wanneer wij met de demping wachten zullen totdat de tijd daar is waarop ons plannen zullen kunnen worden voorgelegd omtrent een geheel ander stelsel van rioleering, en dit plan zal worden ingevoerd, dan het geheele idee, teu grondslag liggende aan de demping van grachten, vervalt. Laat dan de grachten geiust brstaan, als toch voor den afvoer van faecaliën voldoende en op andere wijze is gezorgd. De oorzaak van den zoo onaangenamen stank op enkele dagen, op liet Rapenburg en zoo vele andere grachten, is dan weggenomen. Laten wij tevreden zijn met de duinwaterleiding in een kort verschiet. Den Wethouder van Fabricage nu lastig te vallen met plannen waaraan voor onze gemeente zoo ontzaggelijk veel vast is, acht ik geheel ontijdig en onraadzaam. De beer Van Iterson. Met den heer Hartevelt ben ik van meening dat er nog wel eenige jaren zullen verloopen voordat onze geheele stad van een voldoend afvoerstelsel voorzien zal zijn. Wij loopen dan ook op de discussiën vsn later jaren vooruit, indien wij nu reeds redetwisten over hetgeen alsdan met betrekking tot de stadsgrachten te doen zal zijn. Een- maal echter op dat terrein gekomenkan ik de bewering niet onweersproken laten dat in zoodanig geval de aanwezigheid van velebijna altijd stil staande grachten niet hinderlijk of schadelijk zijn zou. Zoodanige meening berust op de onjuiste onderstelling dat alleen de in onze grachten afvloeiende faecalien de oorzaak der meergenoemde kwade eigenschappen dier grachten zijn. Velerlei stollen toch van plantaardigen en dierlijken oorsprung geraken voortdurend in het water en, staat dit stil, dan komt het, onder begun stiging der zomerwarmte vooraltot vorming van ontledingsproductendie hinderlijk en schadelijk zijn. Sterkere strooming, die natuurlijk verkregen wordt door beperking van het stroomgebied, belemmert die ontleding en beiordert den afvoer. Dat is in zoodanige mate het geval dat in flink stioomend water de toevoer van faecalien schier onschadelijk is, indien het slechts niet als drinkwater behoeft te worden gebruikt. Ja zelfs bij den tegenwoordigen staat onzer grachten zou ik het een voordeel achten, indien alle faecalien daarin afvloeiden, in stede van, zooals werkelijk gebeurt, voor bet overgroote deel in de slecht gemaakte riolen te blijven stagneeren en van daar uit in alle richtingen den bodem onzer woonhuizen te verontreinigen. Dit laatste zou juist door de demping van het Rapenburg worden bevorderd orndat de weg, die moet worden afgelegd om een open gracht te bereiken, veel langer zou worden. De heer De Laat de Kantek. Ik zal, mijnheer de Voorzitter! bet hoofdbezwaar, door den heer Van der Lith ingebracht tegen het rapport van Burg. en Wetb., als zouden zij de klachten van adressanten met min achting hebben bejegendgrootendeels aan u ter beantwoording overlaten. Ik voor mij zelf zie niet in waarop dat bezwaar is gegrond. Alleen het woord «vermeend belang" zou aanleiding kunnen geven tot misvatting, maar wat overigens is gezegd ten opzichte van onze bewering dat het adres niet vrij te pleiten is van overdrijving dienaangaande merk ik op dat, als men nu nog eens het adres naleest, men ons zeker gerechtvaardigd zal achten, wanneer wij spreken van «overdrijving." De heer Damsté heeft mij eene vraag gedaan. Ik geloof dat het Dagelijkse!) Bestuur aan den waterstand van het Rapenburg niets kan doen. Als men den geringen afstand tusscben den Rijn en het Rapenburg nagaat, dan geloof ik niet dat er een noemens waardig verschil in den waterstand dier beide plaatsen zijn kan. Wat het denkbeeld betreft van uitbaggering, er wordt veel in bet Rapenburg gebag gerd. Ma«r voor verbetering van den toestand geloof ik dat men beter zou doen zich te adresseeren aan het Hoogheemraadschap van Rijnland dat door- in- en uitlating van water de doorslrooming kan bevorderen. Door den beer Dercksen is m. i. met recht de financieele quaestie der demping op den voorgrond gesteld. Vroeger toch werden de kosten van uitvoering tail een algemeen plan van rioleering en demping van eenige grachten geraamd op 6 a 8 ton. Ik acht het zeer gevaarlijk nu eenvoudig een greep in dat plan te doen cn dat vooral in een tijd dat de quaestie van afvoer van faecalien en betere rioleering overal meer en meer op den voor grond treedt. Met genoegen heb ik gehoord dat men van mij verwacht een plan om in den afvoer van faecalien verbetering aan te brengen. Zeer gaarne wil ik verklaren dat ik zoodanig plan met groote voorliefde zal ter hand nemen wanneer men maar niet uit deze verklaring het recht put om te verwachten dat dergelijk plan binnen korten tijdzelfs binnen een betrekkelijk korten tijd aan de overweging van den Raad zal kunnen worden onderworpen. Zoodanig plan zal kolossale financieele gevolgen na zich sleepen. En de vraag zal zijn of de gemeente, vertegenwoordigd door den Raaddie uitgaven cf voor over zal Lebben. Ik wil dus wel verzekeren dat ik het plan onder handen zal nemen. Als eenmaal de plannen zullen zijn gemaakt, zal de Raad dienen te beslissen of hij ze aanneembaar acht en met de financieele krachten der gemeente vereenigbaar. Ontijdig zou ik het echter achten nu een lossen greep te doen cn tot eene uitgave van f 60000 te besluiten voor de demping van eene gracht. Later zal beter kunnen worden uitgemaakt, welke grachten kunnencn behooren te ver vallen. De Voorzitter, liet doet mij leed dat de beer Van der Lith in ons rapport heeft meenen te bespeuren zekere minachting voor hetgeen adres santen in het midden hebben gebracht. Ik wil gaarne verklaren dat dit in de verste verte niet in onze bedoeling heeft gelegen. Ik heb mij daarom afgevraagd: wat heeft aanleiding kunnen geven tot dit denkbeeldHet woord «vermeend belang?" Maar dit drukt juist uit wat bedoeld wordt, zonder dat daaraan de uitlegging van minachting behoeft te worden gegeven.' Waar toch een gedeelte van de ingezetenen, bewoners van het Rapenburg, vermcenen dat de bezwaren door hen opgesomd bij de niet-demping bestaan is er ook een ander gedeelte dat verineent dat die demping niet gevorderd wordt. Adres santen hebben den toestand van bet Rapenburg met zulke donkere kleuren afgeschilderd en, even als vroeger in openbare geschriften is geschied, die gracht met den naam van een open riool bestempeld. Tegenover zulke uit drukkingen acht ik de woorden «vermeende belangen" alleszins gerechtvaardigd. Ik moet het steeds betreuren dat men het doet voorkomen alsof de toestand hier in Leiden zoo buitengewoon slecht is. Daardoor wordt de gemeente zeker benadeeld; dergelijke uitdrukkingen toch zijn niet geschikt om vreem delingen hierheen te lokken. Als men zooveel doet om in velerlei opzich ten den toestand der gemeente te verbeterendan is het te bejammeren dat men haar goeden naam tekort doet. De heer Dercksen meent, als ik goed verstaan heb, dat de demping van de Cellebroersgracbt ongunstig op den toestand van het Rapenburg heeft gewerkt. De heer Dercksen. Ja, mijnheer de Voorzitter. De Voorzitter. Ik geloof dat daarvan geen sprake kan zijn. Trouwens een ieder die zich die gracht in herinnering brengt, met de geringe door strooming die daar hestond, zal zeker niet kunnen toegeven dat die dem ping den toestand iu bet Rapenburg beeft kunnen benadeelen. De heer Krantz gelooft dat het een sieraad voor Leiden zal zijn aU het Rapenburg gedempt wordt. Ziet, dat is eene quaestie van smaak. Ik ben bet niet met dien geachten spreker eens. Het herscheppen van zulk een gracht in een straat met plantsoenmoge in eene stad waar veel bedrijvigheid heersebt aanbeveling verdienen of de aangename indruk daardoor hier zal worden verhoogd, moet ik in twijfel trekken. De heer Van der Lith. Ik wensch nog slechts even het woord, mijn heer de Voorzitter! De Wethouder van Fabricage heeft met zijne gewone scherpzinnigheid twee hoofdmotieven waarop ik mijn beweren grondde dat

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Handelingen van de Raad | 1876 | | pagina 2