HAMEIINGEN TM DEI filHEMTEBMD TM LBIDEH
IXGEROMEN STIRRER,
ter inzage van de leden nedergelegd.
W Leiden, 12 Jannuari'1876.
Onder overlegging der betrekkelijke aanbevelingen van de plaatselijke
commissie van toezicht op de scholen van middelbaar onderwijs en van
den heer inspecteur van dat onderwijs in deze provincie, hebben wij de
eer uwe vergadering voor te stellen over te gaan tot de tijdelijke benoeming
van een leeraar in het boekhouden aan de hoogere burgerschool. Ons met
bedoelde aanbevelingen vereemgendestellen wij u voor den heer H. Tillema
alhier, tijdelijk en wel tot 1 September 1876 als zoodanig aan te stellen
op eene bezoldiging gerekend tegen ƒ200 'sjaars.
Aan den Gemeenteraad. Burgemeester ep Wethouders, enz.
Leiden, 11 Januari 1876.
In antwoord op uw schrijven van gisteren n°. 32 heb ik de eer te be
richten dat ik mij volkomen kan vereenigen met het voorstel der Commis
sie van Toezicht tot eene tijdelijke aanstelling van den heer H. Tillema,
tot leeraar in boekhouden aan de hoogere burgerschool.
De Inspecteur M. O.,
Steyn Parvé.
Aan Burgemeester en Wethouders van Leiden.
Leiden, 11 Januari 1876.
In antwoord op uwe missive van den 3den December 11. n°. 876 ^n
onder terugzending der bijlagen hebben wij de eer u te berichten, dat wij
voor de vacante betrekking van leeraar in het boekhouden aan de hoogere
burgerschool aanbevelen den heer H. Tillema. Wij geven u echter in over
weging hem aan den Gemeenteraad voor te dragen voor eene tijdelijke aan
stelling, nl. tot 1° September 1876.
Namens de Plaatselijke Commissie van Toezicht op de scholen
van middelbaar onderwijs
P. L. Eijke, Voorzitter.
H. J. Hamaker, Secretaris.
Aan beeren Burgemeester en Wethouders van Leiden.
Leiden, 9 December 1875.
In antwoord op uw schrijven van den 4den Nov. 11., n°. 815, hebben
wij de eer u onze meening mede te deelen omtrent eene herziening van de
veroideningen en besluiten, de bezoldiging der leeraren van het gymnasium
en de hoogere burgerschool betredende. Terwijl wij gaarne willen mede
werken om alles wat die bezoldigingen aangaat in ééne verordening samen
te vattenmaken wij tevens van de gelegenheid gebruik om in sommige
opzichten op ons oorspronkelijk voorstel van den 3den Aug. 11. terug te
komen. Deze wijziging onzer denkbeelden behoeft, na al het in den tus-
schentijd over deze tamelijk lastige vraag gezegde en geschrevene, wel1
geene verontschuldiging.
De regeling van de bezoldigingen in ééne verordening komt, gelijk wij
reeds opmerkten, ook ons wenschelijk voor: mocht men tot eene dergelijke
regeling besluiten, dan zou die, welke wij hierbij aan uw oordeel onder
werpen, ons toeschijnen de beste te zijn. Duidelijkheidshalve vatten we
haar in den vorm van eene verordening samen, om haar daarna met een
enkel woord toe te lichten.
Art. 1. De jaarwedden der leeraren verbonden aan de gemeente-instellingen
voor hooger en middelbaar onderwijs worden vastgesteld als volgt:
a. voor den rector van het gymnasium op3000
b. voor den directeur van de hoogere burgerschool op ƒ3000,
vermeerderd met 100 voor het onderwijs in warenkennis3100
c. voor den conrector van het gymnasium op2000
d. voor den leeraar in de physica op2000
e. voor twee leeraren in de wiskunde, voor ieder op1800
voor den derden leeraar in de wiskunde op1400
<j. voor den praeceptor van bet gymnasium, voor de leeraren in
geschiedenis, aardrijkskunde, moderne talen en Nederlandsche taal
voor ieder opl600
h. voor de leeraren in natuurlijke historie en in staatswetenschap
pen, voor ieder op1000
z. voor den leeraar in het Hebreeuwsch op100
j. voor den leeraar in het boekhouden op 1
k. voor den leeraar in'het schoonschrijven op 100
Art. 2. De in het vorige art. onder letter a tot en met g genoemde
leeraren (rector en directeur daaronder begrepen) genieten tweemaal eene
verhooging van tractement van ƒ200. De eerste vediooging zal voor
lederen leeraar ingaan den lsten Januari van het jaaFvolgende op dat
waarin hij zijn vierjarigen diensttijd volbracht zal hebbenvier jaren na
dit tijdstijp ontvangt hij de tweede.
De onder letter h genoemde leeraren ontvangen op dezelfde wijze telkens
eene verhooging van 100.
De overige leeraren ontvangen geene verhooging.
Art. 3. De bezoldigingen van de leeraren in het hand- en rechtlijnig
teekenen en in de gymnastiek worden afzonderlijk geregeld.
Art. 4. Deze verordening is toepasselijk op de leeraren, die thans in
functie zijnonder de volgende bepalingen
1°. De eerste verhooging bedoeld in art. 2 gaat voor die leeraren, die
op den lsten Januari 1876 vier of meer jaren diénst zullen hebben, in
met dien datum; voor de overige op den lsten Januari van het jaar vol
gende op dat, waarin zij hun vierjarigen diensttijd volbracht zullen behben.
j '"u" ,erho°SinS wordt door iederen leeraar ontvangen vier jaar,
nadat hij in het genot der eerste getreden zal zijn.
1876.
2®. De heeren Kroon en Campert worden beschouwd als de leeraren
onder letter e, de heer Van Loghem als die onder letter van art. I
genoemd.
3°. Alle persoonlijke toelagen aan onderscheidene leeraren toegekend ver
vallen.
Veel toelichting heeft naar wij hoopen dit voorstel niet noodig. Wij
stippen slechts de volgende punten aan:
De veranderingen die wij, onafhankelijk van de trapsgewijze verhooging,
dus m de vaste jaarwedden zouden wênschen te brengen, zijn voornamelijk
De verhooging van de vaste bezoldiging van den rector met ƒ500:
daar zijne toelage a 500 wegvalt, maakt dit noch voor de gemeente,
noch voor hemverandering.
De verhooging van de vaste jaarwedden van den conrector en van
den leeraar in physica van ƒ1800 op ƒ2000. Op de bezoldiging van de
heeren Van der Mey en Brongersma blijft deze verhooging zonder invloed,
daar zij beiden eene naar ons plan wegvallende persoonlijke toelage hebben
van 400, zoodat zij een verlies zouden lijden van ƒ200, indien zij niet
door hun meer dan vierjarigen diensttijd aanspraak konden maken op de
lste verhooging bedoeld in art. 2.
c. De verhooging van de vaste jaarwedden van twee leeraren in de wis-
kunde (thans de heeren Kroon en Campert) van 16P0 op ƒ1800. Van
hare noodzakelijkheid zijn wij innig overtuigd. De ervaring toch heeft
geleerd, dat het niet mogelijk is voor een tractement van ƒ1600 aan onze
instellingen beproefde leeraren in de wiskunde te verbinden. Wij hebben
ons telkens met eerstbeginnende docenten moeten te vreden stellen, en dat
dit een waagstuk is, niet aan te raden voor eene instelling als onze
hoogere burgerschool, waar de nieuwe leeraar dadelijk voor zeer talrijke
klassen moet optreden, zal wel niemand ontkennen, al zijn wij de eersten
om toe te geven, dat dit waagstuk tot heden steeds bijzonder gelukkig is
afgeloopen.
d. Voorts stellen wij eene verhooging voor van de vaste jaarwedde van
den leeraar in natuurlijke historie van ƒ900 op ƒ1000. Wanneer wij er
op gewezen hebben, dat de leeraar in staatswetenschappen thans reeds
1000 geniet, terwijl hij de helft minder lessen geeft, meenen we de bil
lijkheid van deze maatregel te hebben aangetoond
e. Voor den leeraar in het boekhouden hebben wij geene bezoldiging
uitgetrokken, omdat we meenen, dat de vervulling van de tegenwoordige
vacature op haar misschien van invloed zal moeten zijn. We behouden
ons daarom voor een nader voorstel te doen.
De regeling der jaarwedden van de leeraren in teekenen en gymnastiek
behoort^ naar ons^ oordeel, daar zij ook bij het lager onderwijs werkzaam
zijn, niet t'huis in eene verordening die speciaal gymnasium en hoogere
burgerschool betreft.
Wat eindelijk het stelsel van trapsgewijze vermeerdering der bezoldiging
aangaat, wij meenen dat eene verhooging van ƒ400 in twee keeren telkens
na 4 jaren voor de bereiking van haar doel beter berekend is dan eene
verhooging van 600 in drieën telkens na 5 jaren, zooals door de Com
missie van Financiën is voorgesteld. De derde- verhooging komt ons weheel
onnoodig voor, terwijl de beide eerste, na 5 en na 10 jarenwel wat
lang worden uitgesteld.
Hiermede hoopen wij aan gw verlangen voldaan te hebben.
Namens de vereenigde Commissie van toezicht op de gemeente
instellingen voor hooger en middelbaar onderwijs,
v. d. Brandeler, Voorzitter.
H. J. Hamaker, Secretaris.
Leiden, 14 December 1875.
Onder terugzending der bijlagen van uwen brief van 10 December jl.,
n°. 891 heb ik de eer te berichtendat ik mij in beginsel zeer wel kan
vereenigen met de thans door de Commissie voorgestelde regeling. Eene
verhooging met ƒ400, de eene helft over vier, de andere over acht jaren,
komt mij voldoende voor en, hoewel minder in bedrag, te verkiezen boven
de door de Commissie van Financiën voorgestelde verhooging met 600
waarvan het laatste derde gedeelte eerst na vijftien jaren zou worden toegel
kend. Die termijn is te ver verwijderd om invloed te kunnen uitoefenen
op het getal der sollicitanten, of om goede leeraren aan de school te ver
binden; voor de oudste leeraren zou die verhooging eerst met 1886 ingaan
en wie weet, hoeveel er vóór dien tijd nog zal te veranderen zijn?
Ik heb evenwel tegen de voorstellen der Commissie van toezicht enkele
bedenkingen. Zij wil (zie art. 4 laatste alinea) de persoonlijke toelagen,
vroeger aan enkele leeraren verleend, laten wegvallen. Ik zou mij hier
mede kunnen vereenigen, indien het nu vast te stellen minimum der jaar
wedde niet minder bedraagt dan de tot dusverre genotene en die persoon
lijke toelage te zamen. Volgens vroeger ontvangen mededuelingen zijn er,
voor zooveel ik kan nagaanonder de thans aanwezige leeraren vier met
persoonlijke toelagen, namelijk:
Dr. Brongersma, jaarwedde ƒ1800, pers. toelage ƒ400;
Byvanck1600, at 200;
Sicherer, 1400, 200;
Van Tiel, a 1350, 250.
Vergelijk ik nu deze cijfers met die in art. 1 van het voorstel der Com
missie, dan is tegen de vaststelling der jaarwedden voor beide laatstge
noemden op een minimum van 1600 uit dien hoofde geen bedenking,
maar wel tegen de bepaling van de jaarwedde van den heer Byvanck op
1600 en die van Dr. Brongersma op ƒ2000. Wel is waar zullen die
beide leeraren door de toepassing van art. 4, omdat zij reeds meer dan
vier jaren in functie zijn, hunne tegenwoordige jaarwedden van ƒ1800 en
ƒ2000 behouden; maar de vroeger hun toegekende persoonlijke toelagen,
als aan twee hoogstverdienstelijke leeraren, die men volstrekt voor de school
wilde behouden gaan daarmede geheel verlorenzij worden dan weder
geheel met de anderen gelijkgesteld. Vooral is dit het geval met den heer
r