vult)dan is geen recht verkregen en kan dus ook geen recht vervallen. I
Voorts heb ik bezwaar tegen nommer III van dit artikel. De Commissie
is m. i. zeer crimineel geneest bij de vaststelling dezer bepaling. Er zou
kunnen gevraagd worden: of, waar op een misdrijf straf is gevolgd, daar
door niet reeds expiatie bestaat en de gemeente dan nog als wreekster moet
optreden. Maar zelfs wanneer men, evenals de Commissie, dit geoorloofd en
noodig acht, schijnt wat daaromtrent is voorgesteld minder rationeel. Men
stelt voor dat het recht op pensioen zal vervalleningeval van veroordeeling
tot eene onteerende straf (hier is de maatstaf de straf) of wegens diefstal,
oplichting of misbruik van vertrouwen (hier is de maatstaf de aard van het
misdrijf). Bij toepassing van die bepaling zal zich het volgende kunnen
voordoen. Iemand wordt wegens een feit waartegen in het algemeen ont
eerende straf is bedreigd, b. v. wegens «valschheid" veroordeeld, maar,
aangezien de rechter oordeelt dat eenige verzachtende omstandigheden be
staan, niet tot tuchthuisstraf, eene onteerende, maar tot correctioneele gevange
nisstraf b. v. .van vijf jareneene niet onteerende straf. De veroordeelde
behoudt volgens het voorstel der Commissie recht op pensioen j maar een
ander wordt wegens een kleinen diefstal tot de kortst mogelijke gevangenis
straf van een dag veroordeeld j hij zal naar het stelsel der Commissie zijn
recht op pensioen verliezen. Hier bestaat groote ongelijkheid. Hij die
wegens «valschheid", toch zeker ook een vrij immoreel feit, wordt gestraft
met gevangenis van 5 jaar, zal tegenover de verordening op veel gunstiger
standpunt staandan hijaan wien wegens een geringe ontvreemding slechts
één dag gevangenis wordt opgelegd. Het komt mij voor dat deze toestand
een gevolg is van het stelsel der Commissie, omgelijk ik reeds opmerkte
in het eene geval den aard van de straf, in het andere geval dien van het
misdrijf als maatstaf aan te nemen. Ik meen ook te moeten opmerken
dat de Commissie verder wenscht te gaan dan bij de Rijkswet is geschied
welke alleen crimineele straf in aanmerking neemt.
De heer Goudsmit. Tweeërlei antwoord op tweeërlei vraag. De quaestie
van het vrijwillig genomen ontslag kan geen moeielijkheid veroorzaken.
Daaromtrent is voorzien door te bepalen dat zoolang geen recht op pensioen
verkregen is, men nog niet in de categorie der verordening valt. Men ver
krijgt het recht op pensioen, niet door storting zijner bijdrage, maar door
voldoening aan een der vier gestelde voorwaarden. Zoolang die voorwaarden
niet zijn vervuld, bestaat er alleen eene expectance, een hoop, een recht
echter niet. Wat het tweede punt, door den heer Bijleveld besproken, be
treft, de opmerking acht ik niet geheel onjuist. Wij hebben de redactie
der wet gevolgd, en ongerijmd is de bepaling niet. Diefstal, oplichting
of misbruik van rertrouwen zijn misdrijven, die iemand stooten uit de maat
schappij. Het zijn d-,den van laaghartigheid. Daarentegen kan iemanddie
een ander in drift een zware verwonding toebrengt en tot onteerende straf
veroordeeld wordt, geenszins nog zoo laag gezonken zijn, Men zou wellicht
aan de bedenking van den heer Bijleveld kunnen tegemoetkomen door die
laatste misdrijven uit te sluiten, wanneer eene veroordeeling is uitgesproken
tot gevangenis van minder dan een jaar. Vooral als wij een zoo gracieus
ambtenaar van het publiek ministerie hebben als die geachte spreker be
hoeft er geen vrees te bestaan dat eene langere veroordeeling wegens diefstal
zal uitgesproken worden dan bepaald noodig is.
De heer Bijleveld. Ik moet doen opmerken dat zelfs met de remedie
door den heer Goudsmit aangegeven mijn bezwaar blijft bestaan. Zelfs als
men aannam als maatstaf een veroordeeling tot een jaar, zou de onbillijk
heid m. i. nog blijven bestaan. Ik heb het voorbeeld aangehaald van
iemand, die wegens valschheid tot 5 jaar gevangenisstraf veroordeeld werd
en toch zijn recht op pensioen zou behouden, terwijl iemand, die tot een dag
(de heer Goudsmit stelt een jaar) gevangenisstaf is veroordeeld wegens dief
stal, dat recht zal verliezen. Ik blijf dit onbillijk vinden. Wat de gracieuse
opmerking betreft van den heer Goudsmit omtrent de functie, die ik in een
andere betrekking verricht, zal het wel geen opmerking behoeven dat niet
de ambtenaar van het Openb. Ministerie, maar de rechter de straf oplegt.
Ook mijn eerste bezwaar is nog volstrekt niet opgelost. Ik merkte op
dat, wanneer ontslag genomen wordt voordat vervuld zijn de voorwaarden
in 'art. 3 gesteld er geen sprake kan zijn van verliezen van een recht op
pensioen, van een vervallen van dat recht, omdat nog geen recht verkre
gen was.
De heer Goudsmit. Het kan licht gebeuren dat iemand zeer nabij is
aan den gestelden termijn en dan jeremiades gaat houden, dat hij zoolang
heeft bijgedragenen toch niets geniet.
De heer Bijleveld. Ter bekorting van het debat heb ik de eer voor te
stellen art. 7 sub III te lezen«Ingeval van veroordeeling wegens misdaad
of wegens diefstaloplichting of misbruik van vertrouwen enz."
De heer Goudsmit. Maar hoe zal men dan handelen als er circonstances
attènuantes zijn aangenomen? Dan bestaat toch eene veroordeeling wegens
misdaad.
De heer Bijleveld. Dan kan de beklaagde veroordeeld worden tot een
correctioneele straf.
De heer Goudsmit. In uwe definitie is het misdaad. Maar als de cir
constances attènuantes worden aangenomen wordt het misdrijf. Als iemand
wegens valschheid tot 2 jaar correctioneele gevangenisstraf veroordeeld wordt,
dan zou hij volgens u, tegen uwe bedoeling, vallen in het geval van uit
sluiting.
De heer Bijleveld. Volgens mijn amendement is in ieder geval de
daad van het misdrijf de maatstaf. Het doet er dus niet toe welke de
straf is, die wordt opgelegd.
De heer Goudsmit. Maar dan wordt gij erg crimineel. Als iemand
wegens valschheid veroordeeld is tot drie jaar straf, sluit gij hem uit, ik
niet. Als de rechter uitmaakt dat de beklaagde schuldig is maar ten ge
volge van ongelukkige omstandigheden, sluit gij hem uit, ik niet.
De heer Bijleveld. Zooals ik reeds opmerktekan de rechter verzach
tende omstandigheden aannemen en een lichtere straf toepassen.
De heer Goudsmit. De commissie is van het denkbeeld uitgegegaan dat
diefstal, objectief beschouwd een zeer laag misdrijf is, dat den dader schand
vlekt, terwijl eene zware verwonding, door hartstocht begaan, kan zijn ge
pleegd door iemand van een moreel karakter.
De heer Van dee Lith. Ik zal stemmen tegen de alinea's 1 en 3 van
dit artikel. Tegen alinea 1omdat zich het geval kan voordoen dat een
persoon van 65-jarigen leeftijd met 40-jarigen diensttijd zijn ontslag vraagt
en dit geweigerd wordt, hij zijn ontslag neemt en alsdan vftn pensioen is
beroofd. Dit nu ligt, geloof ik, niet in de bedoeling van den Raad.
Als iemand nu 65 jaar bereikt en 40 jaar dienst heeft, moet hij pensioen
genieten en niet langs eenen omweg van dit verkregen recht kunnen be
roofd worden.
De heer Goudsmit. Gij begrijpt het niet goed. De bedoeling is slechts
ééne categorie uittesluiten.
De heer Van dee Lith. Het kan wel zijn dat ik de zaak niet begrijp,
maar zoo staat bet niet in het artikel..
De heer Goudsmit. Er staat dat het recht op pensioen vervalt door
vrijwillig genomen ontslag.
De heer Van der Lith. Hoe kan men spreken van het vervallen van
een recht op pensioenals er geen recht bestaat?
De heer Goudsmit. Dat is eenigermate vitten op woorden. Eigenlijk
moest worden uitgedrukt, dat er hoop op pensioen bestaat. De bedoeling
is eenvoudig te voorkomen dat iemand zeer nabij den termijn om pensioen
te bekomen zijn ontslag neemt.
Do heer Van der Lith. Als men alinea I uit het art. neemt, krijgt
hij toch geen pensioen.
De Voorzitter. De heer Van der Lith stelt vooralinea 1 van dit artikel
weg te laten.
Het amendement wordt voldoende ondersteund en, in stemming gebracht,
met 17 tegen 3 stemmen aangenomen.
Tegen steraden: de heeren Suringar, Librecht Lezwijn en Goudsmit.
De heer Bijleveld. Mijnheer de VoorzitterIk wenschte op te merken
dat ik mij zeer goed vereenigen kan met het denkbeeld van den heer Van
der Lith, om alinea 3 van dit artikel geheel wegtelaten. Ik vind er, gelijk
ik straks reeds opmerkte, zeer veel bezwaar in, dat de gemeente op nieuw
straffe, waar. reeds gestraft is. Ik zal dus voorloopig mijn amendement tot
wijziging der derde alinea intrekken. Dit was alleen voorgesteld voor het
geval dat bij den Raad mijn bezwaar tegen het beginsel der commissie geen
ingang mocht vinden.
De heer Dercksen. Ik was eerst het gevoelen van den heer Bijleveld
toegedaan. Thans echter, bij nader inzien, meen ik dat de alinea moet
behouden blijven, mits met eeDe bijvoeging en anders niet. Ik veroorloof
mij dus eene zoodanige voor te stellen en wel deze: «voor zooveel de ge
ïncrimineerde handelingen tegenover de gemeente zijn- begaan." Men kan
zich toch denken dat na een verleend eervol ontslag handelingen bekend
worden met arglist gepleegddie het kenmerk dragen van malversatie jegens
de gemeente. Daarom wensch ik de bepaling te behoudenechter met eene
bijvoeging, die bewijst dat wij ons niet met eene zaak tusschen anderen
willen "bemoeienhet allerminst daaruit voordeel trekken. Is de eervol ont
slagene echter schuldig tegenover de gemeente, dan moet hij van haar geen
pensioen genieten.
De heer Goudsmit. Ik sprak straks van het gracieuse van onzen ambte
naar van het publiek ministerie. Maar nu wordt bij zoo gracieus dat bij
bijkans handelt in strijd met de publieke orde en de goede zeden. Om
iemand, die 20 jaren tuchthuisstraf b. v. ondergaan heeft, nog ujt de ruif der
stadskas mede te doen genieten, gaat wat al te ver, dunkt mij. Wel is
waarde man heeft dan reeds zijn straf geboetmaar toch geloof ik dat de
allerbillijkste voorwaarde deze is: dat wij wel pensioen geven aan hen die
gearbeid hebben ten dienste der gemeente, maar niet aan schelmen of
schurken. Nu kan er alleen nog verschil zijn tusschen kleine en groote
schurken, maar voorwaar geen onbillijke voorwaarde is bet, van den gepen-
sionneerde te vragen een goed zedelijk gedrag.
De heer Bijleveld. Ik wil alleen nog opmerken dat men hier wel dege
lijk op het oog schijnt te hebben gehad een verkregen recht. Anders be
hoefde de Commissie niet voortestellen dat te doen vervallen. Mijn bezwaar
tegen al. 3 echter is niet vervallen. Waar de publieke actie is ingesteld
en" de schuldige zijn straf heeft ontvangenheeft expiatie plaats gehad en
acht ik het onbillijk dat de gemeente nogmaals de straffende hand op den
schuldige doe nederdalen. Hij die misdreven heeft en daarvoor de bij de
wet bedreigde straf heeft ontvangen, moet m. i. geacht worden tegenover de
maatschappij quite te zijn.
De Voorzittee. Gij sluit u dus aan bij het voorstel van den heer Van
der Lith, tot weglating van de 3de alinea? Ik zal dit thans in omvraag
brengen.
De heer Van der Lith. Iemand die 40 jaar lang zijn bijdrage betaald
heeft, heeft m. i. toch eenig recht daardoor verkregen.
De heer Goudsmit. Gij verliest uit het oog dat wij het zijn, die de rech
ten regelen. Wij bepalen de voorwaardenwaarop men recht krijgt. Er
kan dus geen sprake zijn van een verkregen recht. Wij kunnen zeggen:
gij zult pensioen hebben, mits gij geen onfatsoenlijk man blijkt te zijn. Wij
zijn de wetgever ten deze. Is het nu niet de roeping des wetgeversdoor
allerhande geoorloofde middelen de prikkels der zedelijkheid niet te verstom
pen En wordt die prikkel niet verstompt, als men geen onderscheid maakt
tusschen hen die zich fatsoenlijk en hen die zich onfatsoenlijk gedragen?
De heer Van der Lith. Ik acht het toch onbillijk dat iemand niet al
leen zijn recht op pensioen, maar bovendien zijn eigen bijgedragen geld
verliest.
De heer Goudsmit. Maar niemand is verplicht bij te dragen. Ieder
kent vooraf de voorwaarden, waarop hij deel kan nemen. Wil hij daaraan
niet voldoenwelnudan ga hij niet in het pensioenfonds.
De heer Dercksen. Ik weet niet of het voorstel van den heer Van der
Lith bij stemming voorgaatdan wel mijn amendement op het 3de lid.
De Voorzitter. De heer Dercksen heeft voorgesteld bij de 3de alinea
te voegen: «voor zooveel de geïncrimineerde handelingen tegenover de ge
meente zijn begaan."
8