INGEKOMEN STIKKEN, ter inzage van de leden nedcrgclcgd. in etaat rekenen. Maar toch kan men dit bezwaar voorkomen door te be palen dat de goedkeuring plaats liebbe vóór het einde van het jaHr. De heer Van df.e Lith. Ja, daarmede kan ik mij vereenigen. In plaats van «jaarlijks" leze men dus: vóór het einde van hel jaar. De Voorzitter. De wijziging zou dus luiden«tenzij in het belang van het ouderwijs eene verdere splitsing wordt noodig geacht, waaromtrent voor het einde van elk jaar de goedkeuring van den Raad zal worden vereischt." De heer Dercksen. Duidt het mij niet euvel, mijnheer de Voorzitter! maar ook met die wijziging kan ik mij niet vereenigen. Als wij nu toch eenmaal de verordening wijzigen, is bet beter dit in eens goed te doen. Gij vooronderstelt dat altijd de splitsing in November of December noodig zal blijken. Ik daarentegen neem aan, dat die noodzakelijkheid zich mogelijk ook in de overige maanden van het jaar zal kunnen voordoen, in welk ge val het doel der wijziging of niet volkomen wordt bereikt of wel voorbijge streefd wordt. De Voorzitter. De heer Dercksen meent dat ook tusscbentijds veran dering wenschelijk kan zijn. Ik kan toch niet nalaten op te merken dat wij door Burgemeester en Wethouders te beperken in den tijd waarop de aanvrage geschieden moet, op den weg geraken om ontzaglijk minutieus te worden. Mij dunkt, dat men het veilig aan Burgemeester en Wethouders kan overlaten als blijken mocht dat splitsing noodzakelijk is, de aanvrage daartoe met den vereischten spoed te doen. Als de autoriteiten bet noodig achten dat verandering plaats liebbe, zal die zaak bij Burgemeester en Wet houders ter sprake komen, en zullen deze bij den Baad de aanvrage doen. Als men zich nu op antecedenten kon beroepen, die zoodanig bezwaar wettigden dan zou ik kunnen begrijpen dat men daaraan vasthield, maar om nu Bur gemeester en Wethouders zoo sterk aan banden te leggen, daarvoor zie ik geen de minste noodzakelijkheid. De heer Cock. Ik wensch slechts eene vraag te doen aan den heer Van der Lith, namelijk, wat het nut, het praclisch nut natuurlijk, van de goed keuring door den Baad zijn zal. Zal de Baad, nadat 1 of 2 maanden ver- loopen zijn, de splitsing afkeuren? Ik twijfel er sterk aan. Maar zal de goed keuring dus niet eigenlijk slechts schijn zijn P Ik moet bekennen veel bezwaar te hebben in de geheele zaak. Ik vrees dat men boe langer hoe meer, waar het onderwijs zaken betreft, den Raad zal maken tot eene chambre cTenréyis trement van de hesluiten van de school-autoriteiten. Als 2 of 3 maanden de splitsing in werking is, zal de Raad die niet meer kunnen opheffen. De heer Van der Lith. Ik zie niet in waarom de Raad niet na verloop van eene maand alsnog eene splitsing zou kunnen afkeuren. Als de Baad die splitsing niet goed mocht vinden, dan zal hij eenvoudig zeggen: nu houdt de splitsing op. In dat geval zullen de leeraren alleen betaling verkrijgen van de lessen door hen sedert de splitsing meer gegeven. Het voorstel heeft dus noch tot doel noch tot gevolg den Baad aan banden te leggen. De heer Cock. Dat de BaRd legaliler het recht heeft tot afkeuring en bij gevolg tot opheffing der splitsing ontken ik geenszins. Maar moraliter zal hij het niet kunnen doen en eenvoudig dus worden een chambre d'enré- De heer Goudsmit. Ik beb dikwijls de ondervinding opgedaan dat soms van conservatieve zijde de meest radicale voorstellen worden gedaan en de meest radicale maatregelen genomen, Immers wat de vorige spreker heeft gezegddat de Baad zal worden een chambre d'enréyistrement acht ik niet een zoo verkeerd standpunt ten aanzien van sommige onderwerpen. De Baad is, vat hij zijn taak goed op, in enkele gevallen meer om critiek te oefenen dan om te beheeren. Als dan de school-autoriteiten wijzigingen of ver anderingen voorstellen, dan zal de Raad wel doen alleen deze te onderzoe ken en te controleeren maar in den regel verkeerd doen door alles a priori te ordenen en te zeggen: zoo moet en zoo zal de zaak geregeld worden. Ik ben lid van de schoolcommissie voor de lagere scholen en van het bestuur van de burgerschool, en heb in die betrekkingen herhaaldelijk opgemerkt dat er soms zaken voorkomen waarover men onmogelijk den Baad a priori kan laten beslissen. De heer Cock vreest dat de Baad genomen beslissingen altijd zal goedkeuren. Ik vrees dat niet: het is een guaeslio facti. Als blijken zou dat, hetzij de school autoriteiten, hetzij Burgemeester en Wethouders, opzettelijk den Baad de gelegenheid hebben ontnomen aan zijn oordeel en beslis sing te onttrekken wat daartoe behoort, zoo zou ik de eerste zijn om een dergelijke inbreuk op onze macht niet te gedoogen en mij daartegen te ver zetten. Maar is dit het geval niet, is er periculum in morazoo begeer ik niet Burgemeester en Wethouders aan banden te leggen, die niet doen dan belemmeren, en wensch ik veeleer dat de Raad zij een kümer van critiek, niet een college van beheer. Als wij den weg willen opgaan om alles haar klein vooraf door den Baad te laten beslissendan vrees ik dat er bitter weinig van het onderwijs zal terecht komen. De heer Cock. Ik dank den heer Goudsmit voor het compliment dat hij mij daar gemaakt heeft. Ik bedoel natuurlijk het compliment opgevat in den goeden zin die er ongetwijfeld aan gehecht moet worden. Wanneer hij dus spreekt van radicale voorstellen die van conservatieve zijde komen vat ik zijne woorden in dien zin opdat hij heeft willen zeggen dat men tegenwoordig niet zeiden ziet dat juist van conservatieve zijde de meest werkelijk vrijzinnige voorstellen uitgaan. Dit ben ik volkomen met hem eens. Ik neem het compliment aan als gericht, niet alleen aan mij, maar aan de geheele conservatieve partij en ben er trotsch op eene dergelijke zienswijze hier gehuldigd te zien. Wat de zienswijze van den heer Goudsmit omtrent de roeping en plicht van den gemeenteraad betreft, deze deel ik volstrekt niet. Doch reeds straks heb ik gezegd dat het hier de geschikte plaats niet is om over quaesties van gemeenterecht te disputeeren. Ik wijd er derhalve niet over uit, maar bepaal mij tot de verklaring, dat naar mijn bescheiden oordeel de gemeentewet verlangt en voorschrijftdat de Baad zorge in eigen huis en huishouding zelf de baas te blijvenniet het minst waar het financieele aangelegenheden betreft. De Voorzitter. Zoo niemand verder het woord verlangt, sluit ik de debatten en zal ik nu het voorstel in omvraag brengen om achter art. 3 deze woorden bij te voegen«tenzij in het belang van het onderwijs eene verdere splitsing wordt noodig geacht, waaromtrent jaarlijks de goedkeuring van den Baad zal worden vereischt." Dit voorstel wordt met 12 tegen 7 stemmen aangenomen. Tegen stemden: de heeren Dercksen, Cock, Bi^leveld, EigemanLe Poole, Van Heltiriga Tromp en Hartevelt. l>e Voorzitter. Ik zal nu in omvraag brengpn het voorstel om het tractement van den directeur der kweekschool tot ƒ100 te verhoogen. Dit voorstel wordt aangenomen met 15 tegen 4 stemmen. Tegen stemden: de heeren Dercksen, Cock, Eigem.n en Van Hettinga Tromp. De Voorzitter. Thans zal ik in omvraag brengen liet voorstel om den post voor onderwijzers en onderwijzeressen op ƒ3800 te brengen. De heer Van Iterson. Moet daarvan niet 150 worden afgetrokken, volgens het nader voorstel van Burgemeester en Wethouders? De heer De Eremeet. Ja, dit is zoo. De heer Van Iterson. De post zal dus worden 3650. Aldus gewijzigd wordt het voorstel aangenomen met 14 tegen 5 stemmen. Tegen stemden: de heeren Dercksen, Cock, Eigeman, Van Hettinga Tromp en Hartevelt. De Voorzitter. Nu breng ik in omvraag het voorstelom Burgemeester 'en Wethouders te machtigen uit den post «jaarwedden der hoofi- en hulp onderwijzers enz." van de begrooting voor dit jaar te mogen voldoen hetgeen henoodigd is voor de lessen, die in den loop van dit jaar zijn gegeven boven het bij de verordening bepaald aantal. Dit voorstel wordt met 13 tegen 6 stemmen aangenomen. Tegen stemden: de heeren Dercksen, Cock, Bijleveld, Eigeman, Van Hettinga Tromp en Hartevelt. VII. Ontwerp-verordening regelende het pensioen aan gemeente-ambtenaren te verstrekken. De Voorzitter. Met het oog op den vergevorderden tijd stel ik voor dit punt tot eene volgende vergadering uit te stellenkan de vergadering zich hiermede vereenigen? Zoo ja, dan is dienovereenkomstig besloten. De zitting wordt hierop gesloten. N°. 316. Leiden, 27 December 1875. De Commissie van Financiën heeft geen bezwaar tegen het voorstel van Burgemeester en Wethouders, om het onderhoud der plantsoenen op nieuw op te dragen aan den tegenwoordigen aannemer J. Bolt, en hei-ft alzoo de eer uwe vergadering te adviseerentot aanneming van dat voorstel. Aan den Gemeenteraad. De Commissie van Financiënenz. Te Leiden ter Boekdrukkerij van J. C. DRABBE.

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Handelingen van de Raad | 1875 | | pagina 7