financieele inlichtingen verstrekken, dié, althans naar mijne opvatting, vele
leden zullen bevredigen. Sinds een tal van jaren is op de begrooting ge
bracht een post van 2500 ten behoeve van het vormend onderwijs voor
hulponderwijzers en kweekelingen van het lager onderwijs in het algemeen,
zoowel zij die op de gemeente- als zij die op de bijzondere scholen werkzaam
zijn. Daartegen zijn, zoo ik mij wel herinner, nimmer bezwaren ingebracht;
ik zie daarin een bewijs van ingenomenheid en met redenwant wie met
mij de verslagen, die jaarlijks worden uitgebracht, heeft nagegaan en over
wogen zal moeten getuigen dat het onderwijs aldaar gegeven goede vruchten
heeft afgeworpen. Die uitkomsten, zij zijn ook niet onopgemerkt gebleven
bij de hooge regeering, die op de eerste aanvrage bereid was aan de gemeente
een subsidie toe te kennen van ƒ2000, tot uitbreiding en verbetering van
het onderwijs aldaar gegeven. Die gelden zijn dus geene gemeentegelden,
waarover de Raad vrijelijk beschikt; zij mogen aan het doel, zoodra de
behoefte is geconstateerdniet worden outtrokkenwie dit met mij erkent
en aanneemt dat aan het oordeel van de bevoegde school-autoriteit waarde
mag gehecht wordenzal de regeling thans door ons voorgedragenzoo
vleie ik mijniet afwijzen. Ik althans verlang niet te handelen in strijd
met het gevoelen van mannen, die wij zeiven als de vportreflelijkste heb
ben pangewezen om over deze zaken een oordeel nit te brengen, en
wat het financieele punt betreft moeten wij blijven volhouden, dat wij geene
vrijheid hebben om, wanneer de behoeften aanwezig zijn, een deel van de f 2000,
die als subsidie zijn toegekend, voor andere doeleinden te reserveeren. Ik geloof
dat die som enkel en alleen bestemd is voor de kweekschool.
De heer Van Iterson. Toen in April 1874 de thans vigeerende veror
dening voor de kweekschool werd vastgesteld, vermeenden Burgemeester en
Wethouders dat de toenmalige inrichting voldoende zou zijn om de school
gedurende langeren tijd aan de bestaande behoeften te doen beantwoorden.
Evenwel, veel spoediger dan men verwachtte, is gebleken dat de behoeften
grooter waren dan oorspronkelijk getaxeerd was en de noodzakelijkheid van
uitbreiding deed zich gevoelen. Uit de overgelegde stukken blijkt dat de
medewerking van den Raad tot die uitbreiding wordt gevraagden met te
meer vertrouwen sedert het rijkssubsidie van ƒ2000 de kosten voor de
kweekschool minder zwaar op de gemeente-fin an ciën doet drukken. Met
het doel, dat Burgemeester en Wethouders zich voorstellen, kan ik mij ge
heel vereenigen en ik zal zeer gaarne medewerken om de behoeften die
door de school-autoriteiten geconstateerd worden te vervullen. Evenwel kan
ik niet ontveinzen eenig bezwaar te hebben tegen den weg, dien Burge
meester en Wethouders wenschen op te gaan. Vergun mij omtrent elk der
drie onderdeelen van het voorstel enkele opmerkingen in het midden te
brengen. Ik begin met het laatste. Daarbij wordt 's Raads machtiging
verzocht om uit den post «jaarwedden der hoofd- en hulponderwijzers enz."
te voldoen hetgeen benoodigd is voor de lessen, die in den loop van dit
jaar zijn gegeven boven het bij de verordening bepaald aantal. Die regels
hebben bij mij eenige bevreemding gewekt. Daaruit blijkt, zonder voldoende
opgave van redenendat de verordening niet geheel is nageleefd. Sedert
1 November jl. is op de kweekschool uitbreiding aan' het onderwijs gegeven
in strijd met de verordening, en nadat dit heeft plaats gehad komt men
bij den Raad vragen om de kostenwelke die uitbreiding heeft medege
bracht, te betalen. Evenwel wanneer ik onverholen mijne bevreemding en
leedwezen betuig, dan moet ik daarbij voegen dat mij, na aandachtige over
weging omstandigheden zijn te binnen gekomen, die wellicht de zaak niet
zoo afkeurenswaardig maken als zij op het eerste abord toescheen. Het
voorstel van Burgemeester en Wethouders is namelijk gedateerd 15 No
vember jl.dus zeer korten tijd nadat de nieuwe cursus met de meerdere
lessen is aangevangen. Bleek mij nu uit de verklaringen van Burgemeester
en Wethouders het feit van de onmogelijkheid om vóór November, d. i.
vóór den aanvang van den nieuwen cursus, mededeeling te doen van de
noodzakelijke uitbreidingdan zou ik over het bezwaar kunnen heenstappen
en a 'posteriori mijne goedkeuring kunnen geven aan maatregelen die eigen
lijk vooraf de goedkeuring van den gemeenteraad vereischten. Wat het
tweede punt betreft: de verhooging van den post der jaarwedden aan de
onderwijzers met 375 om daarvoor meer onderwijs te geven, daartegen
zal ik mij evenmin verzetten indien mijne bezwaren tegen den vorm wor
den opgeheven. Het komt mij voor dat zoodanige verhooging in strijd is
met de verordening van 30 April 1874. Wil men meer uittrekken dan
hetgeen bij de verordening wordt toegestaandan zal eene wijziging der
verordening noodzakelijk zijn, in dien zin dat het aantal lesuren voor enkele
vakken wordt vermeerderd. Of meent men dat zoodanige vaste regeling
niet wenschelijk is, omdat de behoeften elk jaar verschillen of kunnen weg
vallen dan is het m. i. noodzakelijk (ten einde die ƒ375 meer op de be
grooting uit te kunnen trekken) aan artikel 3 toe te voegen eene bepaling,
waaruit blijkt dat zekere speelruimte gelaten wordt in het aantal klassen en
dus ook in het aantal lesuren. Als grens dier speelruimte zou men kunnen
bepalen dat de daardoor teweeggebrachte kosten het bedrag van ƒ525 (zijnde
het overschot van het rijkssubsidie) niet mogen te boven gaanof wel men
zou kunnen bepalen dat de Raad jaarlijks zijne goedkeuring aan eene wijzh
ging van het programma moet geven. Ten derde een enkel woord over de
verhooging van het tractement van den directeur. Zijne jaarwedde is vast
gesteld in 1866 of mogelijk reeds in 1864. Dat is zoo gebleven toen in
April 1874 de kweekschool eene aanmerkelijke uitbreiding heeft ondergaan.
Naar mijne meening heeft men destijds eene onbillijkheid tegen den direc
teur gepleegd. Zulk eene belangrijke uitbreiding van werkzaamheden mag
niet plaats hebben zonder verhooging van jaarwedde. Er zijn twee argu
menten door de Commissie van Financiën aangevoerddie trouwens slechts
door de meerderheid der commissie worden gedeeld, tegen de billijkheid
der voorgedragen verhooging. Het eerste argument Ijestaat daarindat de
titularis bij de uitbreiding, die de kweekschool in 1874 heeft verkregen,
zelf meer lessen op zich heeft genomen en dientengevolge minder gedrukt
wordt door de verplichting om het onderwijs te controleerenwijl hij onmo
gelijk tegelijkertijd zelf onderwijs kan geven en de plichten van directeur
kan vervullen. Ik heb de zaak onderzocht en mij is gebleken dat sedert
1874 de directeur één uur 's weeks meer onderwijs geeft dan vroeger, ter
wijl er elf uren zijn bijgekomen,, gedurende welke hij met de controle be
last is. Die 11 uren wachten op belooning. Ik leg eenigen nadruk op de woorden
«wachten op belooning", omdat ik niet mag verzwijgen dat ik met bevreemding
gelezen heb wat in het laatste rapport van Burgemeester en Wethouders voorkomt:
«Ons voorstel zij alleen aangemerkt als een blijk van waardeering, bewezenaan
den man, aan wiens buitengewone verdiensten onze gemeente op het gebied van
onderwijs zooveel is verplicht." Ik wil van dezen considerans niets afne
men maar toch zou ik aarzelen alleen op dien grond eene verhooging van
salaris aan den directeur te geven, üp dergelijke gronden woiden geen
honoraria uit de gemeentekas betaald, maar alleen wegens werkelijk ge
presteerde diensten. Daarom zeide ik, sedert 1874 wachtten die 11 uren
arbeid 's weeks op belooning en op dien grond meen ik dat de man ten
volle aanspraak heeft op eene verhooging met ƒ200. Het tweede argument
der Commissie van Financiën baseert op het beginsel, dat niet te veel winst
gevende betrekkingen in een persoon moeten worden gecumuleerd, en zij
zegt dat de grens bij den directeur der kweekschool bereikt is. Aangeno
men dat dit juist isdan volgt daar slechts uit dat men 's mans bezigheden
niet moet vermeerderengeenszins dat men hem meerdere werkzaamheden
mag opdragen zonder zijn salaris te verhoogen. Wordt dit laatste te hoog,
welnu men onthoude hem een deel om het aan anderen te geven, maar
ontlaste hem dan ook van een deel der opgedragen taak. Kan dit laatste
niet zonder schade voor de gemeente geschieden, dan komt hem ook het
volle loon toe.
De heer Eigeman. Bij de bespreking van het voorstel heeft de Com
missie van Financien geheel in het midden gelaten de verdiensten en waarde
van personen. Zonder den schijn van onbillijk te zijn, kon zij dit doen
maar het was ook noodig om de financieele zijde zuiver te kunnen beoor-
deelen. De eerste moeielijkheid waarop zij stuitte, was de redeneering over
het gebruik van het door het Rijk verleende subsidie ad 2000. Om te
komen tot de wettiging van meerdere uitgaven, vermeent het Dagelijksch
Bestuur dat die som, als een bijzondere post, niet tegoed mag komen
aan de kosten door de kweekschool reeds vereischt, maar uitsluitend is
gegeven op de toekomstnamelijk voor de uitbreidingdie er bij het
verleenen nog aan gegeven moest worden. Van die som van ƒ2000 is reeds
besteed ƒ1275, en nu blijft daar nog van over 725, die alleen dienen
moet voor verdere voorziening. De Commissie van Financien kan die ziens
wijze niet deelen. Zij beschouwt het toegestane subsidie geheel als eene
tegemoetkoming aan de gemaakte kostendoor de gemeente aan die school
verstrekten meent datals er spraak is van verhooging van tractementeo deze
komen moet als nieuwe uitgave uit de gemeentekas. Zij kent geen overschot
van f 7 25. Ik voor mij kan vooralsnog geene andere beschouwing hebben
en dan ook niet beamen wat door onzen Wethouder van Financien daar
zóo is in het midden gebracht. In de tweede plaats zag de Commissie er
financieele moeielijkheid in om, buiten de pas nieuwe verordening om, nu
reeds verandering te brengenzoo in de bepaalde tractementenals in de
leervakken. Zij wenscht een langer termijn en eene meer besliste zekerheid
om tot eene nieuwe herziening te komen. Eindelijk had de Commissie
reden om te wijzen op de cumulatie van werkzaamhedenwelke tengevolge
heeft aanvrage van meerdere uitgaven. Ik kan het den heer Van Iterson
volkomen toegevendat vermeerdering van werkzaamheden noodwendig ver
hooging van bezoldiging vereischt, en het geenszins opgaat om die te eischen
zonder vergoeding. Dit lag ook niet in de bedoeling van de Commissie
van Financienwant zij zelve geeft aan om het tractement van den direc
teur voor zijne vermeerderde werkzaamheden in deze qualiteit te verhoogen,
en hem dan ook aan de andere zijde tegemoet te komen door verlichting
van bezigheden in zijne betrekking van leeraar.
De heer Van der Lith. Mijnheer de Voorzitter! Ik wensch kortelijk
de redenen op te geven waarom ik mij vereenig met het voorstel van Bur
gemeester en Wethouders en waarom ik niet kan medegaan met de denk
beelden in het rapport van de Commissie van Financiën ontwikkeld. Op
den voorgrond stel ik deze beschouwing: dat de ƒ2000 van rijkswege aan
de gemeente ten behoeve der kweekschool toegezegd, niet strekken om uit
gaven, die reeds gedaan zijn, te bestrijden, maar dat die som door het Rijk
is gegeven voor het volgende doel. Indertijd verklaarde de Raad (althans,
zoo het'geen bepaalde verklaring was, was het iets dat daarop geleek) dat
de onkosten der school met 1 275 waren toegenomen. Toen heeft de school
opziener zich tót den Minister van Binnenlandsche Zaken gewend met het
verzoek niet om alleen die som vau 1275 als subsidie toe te staan
maar, om voor de uitbreiding van het onderwijs aan die school (welke uit
breiding hij toen reeds voorzag) boven dat bedrag nog 725 aan de ge
meente uit te keeren. Wij hebben dus hier te dofen met twee posten, wel
van elkander te onderscheiden: in de eerste plaats van 1275 voor de be
strijding van uitgaven welke werkelijk noodig waren gebleken, en ten tweede
van ƒ725 voor eventueele uitbreiding aan het onderwijs op de kweekschool
te geven. Men dient er nu wel op te letten, dat van dien tweeden post van
ƒ725 dit jaar zeer weinig zal zijn uitgegeven, zelfs indienwat ik hoop, het
voorstel van Burgemeester en Wethouders de goedkeuring van den Raad zal
mogen wegdragen. Dit wenschte ik dos op den voorgrond te stellendat
die ƒ2000 niet alleen zijn gegeven ter bestrijding van reeds gedane uitgaven,
maar ook met het oog op eventueele uitbreiding van het onderwijs, waarop
de Schoolopziener wees. Wanneer dit nu vaststaat, kan ik thans de zaak
beter beschouwen en wensch ik mij daaromtrentevenals de heer Van Iterson,
drie opmerkingen te veroorlooven.
,1°. Eene opmerking omtrent hetgeen reeds geschied is, namelijk het
geven van lesteen door het onderwijzend personeel aan de kweekschool boven
het bepaalde bij de verordening, in de maanden November en December
van dit jaar. De heer Van Iterson beeft de vraag gedaan: of het niet
mogelijk geweest ware voor Burgemeester en Wethouders om vóór 1 Novem
ber, dus vóór den aanvang.van den nieuwen cursus, tot den Raad te komen
en te zeggener is behoefte aan eenige uitbreiding van het onderwijser
moeten parallelklassen worden opgericht (dat zijn het toch inderdaad, al
wordt daaraan getwijfeld), sta ons daartoe de middelen toe. Met andere
woorden: kon niet vóór 1 November aanvraag zijn gedaan om het geld
dat voor de uitbreiding noodzakelijk was? Mijn antwoord op die vraag is:
dat zulks bepaald eene onmogelijkheid was. Hoe toch is de zaak in haar
werk gegaan? De school is geopend. Bij die opening op 1 November
kenden de onderwijzers het personeel der leerlingen natuurlijk nog volstrekt
niet. Een achttal dagen zal voorzeker een niet te lang tijdsbestek geacht
worden voor de onderwijzers om zich op de hoogte te stellen van de capa-