HAWED TAD BIN GE1EEDTERAAD TAN LEIDEN. INGEKOMEN STEKKEN, ter inzage van dc leden nedergelegd. N#. 1. Leiden, 27 December 1875. Mm. regenten en Vrouwen regentessen van bet Armbestuur en het Wees- en Oudeliedenhuis der Roomsch-Katholieken alhier, hebben bij deze de eer UEd.-Achtb. eene voordracht aan te bieden van twee dames, te dezer stede woonachtig, tot het doen eener keuze voor de betrekking van regen- tesse dier instelling, vacant geworden ten gevolge van het overlijden van mevrouw J. A. Weebers geboren Coebergh, en wel 1°. mevrouw Geertruida Antonia Petronella Peters, weduwe van den heer Johannes Adrianus Gabriël Proot, en 2°. mevrouw Henrietta Johanna Maria IJsselstein, weduwe van den heer Garolus Antonius Schmier. liet collegie voornoemd De loco-Voorzitter, J. L. A. Desebtine. De Secretaris, A. G. Hessels. N#. 2. Leiden, 3 Januari 1876. Bij beschikking van Z. E. den Minister van Biunenlandsche Zaken van 13 September jl., n°. 27, is aan den heer Mr. D. Visser van Hazerswoude vergunning verleend tot het verbouwen van de brug over den llijn'tusschen Hazerswoude en Koudekerk, krachtens de vergunning van 21 Augustus 1838 gelegd, en daarbij was o. m. als voorwaarde gesteld dat de brug eene door- vaartwijdte zoude hebben van minstens 7.50 meter. Op grond van deze voorwaarde en eenige andere in de concessie voorkomende bepalingen, die tot bezwaren van de zijde der belanghebbenden aanleiding gaven, heeft een nader overleg met de Hegeering en met ons college plaats gehad, waarvan het gevolg is geweest dat bij beschikking des Ministers, van 22 December jl., n°. 27, de bereids verleende vergunning is gewijzigd en daarbij o. a. de aan den concessionaris opgelegde verplichting om aan de brug eene doorvaart- wijdte van 7.50 meter te geven is vervallen, zoodat de bestaande doorvaart- wijdte bedragende 7.28 meter mag behouden blijven. Hoezeer die breedte in verband met den tegenwoordigen omvang der schepen voldoende kan worden geacht, zoo zouden evenwel voor de toekomst de belangen dezer gemeente kunnen worden benadeeld, wanneer de bestaande wijdte werd be houden, thans, nu er sprake is van eene geheele vernieuwing van de brug. Die brug toch kan na de vernieuwing gerekend worden gedurende een 40 a 50-tal jaren geene herstelling te zullen behoeven, terwijl het niet on waarschijnlijk is dat z;ch binnen zoodanig tijdsverloop de behoefte aan eene meerdere doorvaart wijdte zal voordoen, vermits in de laatste jaren aan den omvang der schepen aanhoudend uitbreiding is gegeven. Op dit punt is dan ook bij het maken van nieuwe' bruggen voor deze gemeente in de laatste jaren steeds de aandacht gevestigd geweest, en laatstelijk nog bij de vernieuwing van de brug te Leiderdorp daaraan' eene doorvaart- wijdte gegeven van 7.50 meter. Te meer wordt eene bestendiging van de bestaande breedte ten aanzien van de brug te Koudekerk minder gewenscht geacht, wanneer men in aan merking neemt dat de drie groote bruggen over den Rijn te Alphen, langs den Rijn bij de Amstelvaart tegenover Gouwsluis en die te Gouwsluis suc cessievelijk eene gemiddelde doorvaartwijdte hebben van 7.60, 7.70 en 7.75 meter. Intusschen is ons van de zijde van belanghebbende de verzekering gegeven dat men niet ongenegen zoude zijn in het bestek voor de verbouwing van de brug, waarvan de aanbesteding op den 20sten dezer zal plaats hebben, alsnog de met eene doorvaartwijdte van 7.50 meter gepaard gaande veran deringen aan te brengenwanneer de gemeente Leiden bereid mocht wezen de meerdere kosten gevorderd om aan de brug de verlangde doortvaartwijdte te geven voor hare rekening te nemenwelke meerdere kosten geacht kunnen worden ongeveer 700 te bedragen. Na overleg met den gemach tigde voor den concessionaris hebben wij alsnu besloten de vereiseble mach- tiging te vragen om aan den concessionaris aan te bieden, de meerdere 1 kosten bovenbedoeld, tot een maximum van 700, voor rekening van de gemeente te nemen. In het belang van het vervoer te water naar deze gemeente komt het ons van Jiet meeste gewicht voor, dat van deze gelegenheid worde gebruik gemaakt om aan de brug te Koudekerk dezelfde doorvaartwijdte te geven nis in den laatsten tijd bij de vernieuwing van bruggen in en nabij deze gemeente is aangenomen. Aan den Gemeenteraad. Burgemeester en Wethouders, enz. Leiden, 4 Januari 1876. De Commissie van Financiën kan zich niet vereenigen met het voorstel van Burg. en YVeth., om bij te dragen in de kosten van vernieuwing van de brug over den Rijn tusschen Hazerswoude en Koudekerk, ten einde aan die brug eene doorvaartwijdte worde gegeven van 7.50 meter. Naar onze meening ligt het niet op den weg der gemeente Leidenom te zorgen voor de goede inrichting der bruggenbuiten de grenzen der gemeente gelegen. Dit komt ons te minder in dezen het geval voor, waar de bouw van de brug afhankelijk gesteld is van de aanwijzing en goedkeuring van den Minister van Binnenlandsche Zaken. Blijkens mededeeling van Burg. en Weth. zeiven heeft dan ook de Minis ter aan de concessie van 13 September jl.n°. 27, tot verbouwing van die brug, dadelijk de voorwaarde verbonden de wijdte te vergreoten tot min stens 7.50 meter. Tot onze bevreemding is daarop teruggekomen, nadat de regering met concessionaris en Burg. en Weth. dezer gemeente in overleg is getreden. De tusscbenkomst van Burg. en Wcth. schijnt dus gestrekt te hebben om den bestaanden toestand te doen behouden. De redenendie daartoe gel id hebbenworden niet opgegeven en kunnen derhalve niet beoordeeld worde- 1876. Moge het al wenschelijk zijn voor onze gemeente, dat de wijdte van 7.50 meter aan de brug gegeven worde, wij betwijfelen echter of het daarom eene zaak is van gemeentebelang voor Leiden, en het niet eerder betreft een algemeen belang ten opzichte van de geheele scheepvaart en handel. Aan den Gemeenteraad. De Commissie van Financiënenz. 3. Leiden, 3 Januari 1876. Door I1H. Commissarissen der Bank van Leening is aan uwe vergadering voorgesteld om vau de fondsen dier instelling een bedrag van 10270.65^ aan de gemeente terug te geven en het kapitaal van de Bank terug te bren gen tot op f 100,000. Ons met dit voorstel vereenigende geven wij u in overweging om dien overeenkomstig te besluiten en tevens de terug te geven gelden te bestem men voor aankoopr van inschrijving op het Grootboekte welken einde een suppletoire staat van begrooting ter vaststelling werdt aangebodenstrekkende tot verhooging dier begrooting in ontvangst en uitgaaf met 10270.65^-in ontvangst van Hoofdst. IV art. 9volgn. 39. Andere ontvangsten niet tot de vorenstaande behoorende, en in uitgaaf van Hoofdst. X art. 12, volgn. 163, Aankoop van inschrijvingen op het Grootboek der nat. werk. schuld 2£ pCt. Aan den Gemeenteraad. Burgemeester en Wethouders, enz. Leiden, 31 December 1875. Ten vervolge op ons schrijven van den 24»ttn Maart jl. en naar aanleiding van Art. 14 van ons reglement, hebben wij de eer uwe vergadering te mel den dat wij het kapitaal van de Bank zonder èenig bezwaar voor de exploi tatie, alsnu meenen te kunnen verminderen, en wel met eene som van 10270.65j-, waardoor bet kapitaal van de gemeente, bij de Bank in ge bruik, zou worden teruggebracht op eene ronde som van 100.000. Wij hebben daarom de eer uwe vergadering voor te stellen die som van de Bank terug te nemen terwijl het ons aangenaam zal zijn te vernemen dat dit voorstel uwe goedkeuring kan wegdragen. Commissarissen der Stads-Leenbank J. T. Bdys, Voorzitter. W. De Jongh, ft Secretaris. Aan den Gemeenteraad van Leiden. Leiden, 11 Januari 1875. De Commissie van Financiën heeft de eer uwe vergadering te berichten dat zij geen bezwaar heeft tegen het voorstel van Burg. en Weth. om het kapitaal der Bank van Leening terug te brengen op 100,000 en in over weging te geven overeenkomstig die voordracht te besluiten. Aan den Gemeenteraad. De Commissie van Financiën, enz. Leiden, 6 Januari 1876. Het doet ons in zekeren zin genoegen dat de heeren T. en A. Hooiberg boekdrukkers alhier, zich tot uwe vergadering hebben gewend met beklag dat de levering van het drukwerk ten behoeve van de gemeente hun niet is gegund, niettegenstaande zij voor het minste bedrag hadden ingeschreven. De indiening van dat adres toch geeft ons aanleiding om in het openbaar te verklaren dat noch mindere geschiktheid noch gebrek aan genoegzame soliditeit van adressanten ons genoopt hebben om de levering te gunnen aan de firma De Breuk en Smits, wier inschrijving 1 pCt. meer bedroeg dan die van adressanten. Bij een zoo luttel verschil der inschrijvingssom die van de heeren Hooiberg bedroeg 56 pCt. beneden het tarief en die van de heeren De Breuk en Smits 55 pCt. zouden wij het evenzeer on billijk als minder gewenscht in het belang van eenen geregelden gang van zaken hebben geacht, het werk te ontnemen aan de tegenwoordige leve ranciers, die de gemeente gedurende een tal van jaren tegen een zeer ge ringen prijs met de meeste nauwgezetheid hebben bedieud en nimmer tot rechtmatige klachten aanleiding gaventerwijl met het oog op den aard van de werkzaamhedenals waarvan hier sprake iseene verandering van aanne mers in velerlei opzicht tot eenige moeielijkhéden aanleiding geeft. Hoezeer nu, gelijk boven werd medegedeeld, adressanten in geenen deele over het algemeen als minder geschikt beschouwende voor de uitvoering van het werk waarvoor zij zich hadden aangeboden en nog veel minder zelfs eeni- germate twijfelende aan hunne soliditeit, hebben wij evenwel op grond van het boven aangevoerde gemeend in dit geval de levering niet aan den minsten inschrijver te moeten opdragen, waartoe trouwens ons college uit den aard der zaak bevoegd was, terwijl bovendien zoodanige bevoegdheid evenzeer als in alle overige bestekken van aanbesteding van werken en leveranHenzoo ook in de onderwerpelijke voorwaarden van aanbesteding uit drukkelijk is voorbehouden. Ware overigens het verschil van de inschrijving van adressanten met die der tegenwoordige leveranciers van dien aard geweest dat bij eene gunning aan eerstgemelden een noemenswaardige invloed op de uitgaven voor drukwerk in het belang van de gemeentekas zoude zijn uit geoefend dan zoude zonder twijfel eene andere beslissing door ons zijn genomen. Een verschil evenwel slechts bedragende één percent, kwam ons van zoo weinig belang voor dat wij in die omstandigheid geen vrijheid konden vinden het drukwerk voor de beide volgende jaren aan anderen op te dragen. Wij vertrouwen hiermede de zaak voldoende te hebben toegelicht en stellen uwe vergadering voor om aan adressanten als beschikking op hun adres te kennen te geven dat, vermils eene beslissing aangaande de al of niet gunning van het werk aan het college van Burg. en Weth. is overgelaten er voor den Raad geen termen bestaan om aan hun verzoek, strekkende tot afkeuring van de gunning, te voldoen. Aan den Gemeenteraad. Burgemeester en Wethouders, enz. Te Leiden ter Boekdrukkerij van J. C. DRABBE. 1

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Handelingen van de Raad | 1875 | | pagina 1