VIII. Suppletoire staat van begrooting en staat ran af- en overschrijving dienst 1875 (pensioenen, lijfrenten en wachtgelden.) (Zie Handd. 36, n°. 248 en 250.) Wordt zonder discussie met algemeene stemmen aangenomen. IX. Voordracht betrekkelijk den verkoop van den grond nabij de voor malige Hoogewoerdspoort. (Zie Handd. 34 en 36, n«. 223 en 245.) De Voorzitter. Zooals de heeren uit de leekeningen hebben kunnen bespeurenbestaat nu het plan den grond in perceelen te verkoopenzoodat de koopers die het achtergedeelte voor tuin willen behoudén daartoe in de gelegenheid zullen zijn. Zooveel mogelijk hebben wij het oog gehouden op de verschillende belangen bij de zaak betrokken. Misschien is het goed dezelfde voorwaarden aan te nemen als bij den verkoop der voormalige boomkweekerij. De heer Dercksen. Ik wenschte u alleen deze vraag te doen, mijnheer de Voorzitter, of onder de gronden voor verkoop bestemd, ook begrepen is die grond welke aangeplempt is naast de brug. De Voorzitter. Ja, dat ligt in de bedoeling. De heer Dercksen. Dns blijven brug en grond nevens elkander bestaan of zal de Raad er geleidelijk toe moeten komen een nieuwe brug aan te leggen; dank zij de vroeger gedane aanplemping. De Voorzitter. Als er geen gegadigden komen, zal het voorloopig tot plantsoen moeten worden ingericht. Maar als het verkocht wordt, dan zal de grond, worden uitgegeven op voorwaardedat van gemeentewege het terrein zal worden in orde gemaakt. De heer Dercksen. Dat is juist mijn bezwaar. Ik heb er niets tegen, dat de grond, die vóór het sloopen der poort en het gelijk maken van het terrein bestond, verkocht worde, maar ik heb wel bezwaar tegen den aan- geplempten en zeer leelijk staanden grond, tegen het op nieuw aanplempen van grond en tegen den verkoop van beide. Om zeer duidelijk te spreken ik ben tegen aanplempen, voor zoover dit hier geschied is of zal geschie den. Ik zou liever wenschen ontplemping. De heer Du Rieu. Als ik de bedoeling van het voorstel goed heb be grepen, mijnheer de Voorzitter, dan zal bij den verkoop bepaald worden, dat als de bouw tot zekere hoogte gevorderd isdan eerst de gemeente zal overgaan tot het maken eener niéuwe brug. Dat nu vind ik niet goed. Ik zou gaarne zien, dat, geheel afgescheiden van verkoop of behoud van dien gronddaar een straat en brug gelegd werden. Nu toch is het daar zóó wanstaltigdatwat ook gebeuremen beginnen moet de Hoogewoerd door te trekken en eene brug te leggen. De Voorzitter. Ik moet den vorigen spreker doen opmerkendat dit vroeger door Burgemeester en Wethouders is voorgesteld, maar dat dit voorstel niet de goedkeuring van den Raad heeft mogen verwerven. Die doortrekking der straat en het verleggen van de brug is steeds het idéé geweest van onzen architect en de Commissie van Fabricage. Maar de Raad heeft beslist, alvorens er toe over te gaan, af te wachten of er zich ook ge gadigden voor den grond zouden opdoen. Nu is het voornemen omals er gegadigden zullen zijn opgekomen en de bouw zal zijn aangevangen of halver wege voltooid, de brug te verleggen. Daarom kan men nu alleen afgaan op de gemaakte teekeningen. Ons vroeger voorstel had tot doelgelegenheid te geven den juisten toestand beter te kunnen beoordeelen en daardoor den lust tot bouwen op dien grond aan te wakkeren.' De heer Du Rieu. Die beslissing is indertijd door den Raad genomen. De vraag is echter of de Raad nu nog, nu men dien leelijken toestand voor oogen heeft, bij dat vroeger gevoelen volhardt. De Voorzitter. Die toestand bestond reeds, toen deze vergadering op 27 Mei hare beslissing nam. De heer Eigeman. Gij zult u herinneren, mijnheer de Voorzitter, dat bij de eerste bespreking dezer zaaktoen de poort nog bestondde Com missie van Financiën" gemeend heeft te moeten aanraden dat het beter ware eerst te zien gegadigden te krijgen voor de gronden, dan tot die kostbare werken te besluiten alvorens men wist of deze gewild waren. In het financieel belang der gemeente is dit bepaald beter, en daarom ben ik tegen het door den heer Du Rieu aangeprezen denkbeeld. Ik meendat zijdie lust hebben te koopenevengoed op de teekening kunnen zien hoe de toestand komen moet en w&rnaar zij zich te bepalen hebben. Wij hebben eerst te beproe ven door eene publieke verkoopingdie gronden van de hand te doen. Blijkt het daarna, dat er zich geen gegadigden opdoen, dan kunnen wij later altijd nog zien wat er van te maken is. De heer Seelig. De heer Du Rieu heeft daareven een denkbeeld ge opperd, dat ik zeer ondersteun. Er is door den Raad wel een besluit ge nomen, maar de Raad is toch altijd bij machte op een besluit terug te komen. Tegenover de overtuiging van den heer Eigemanwil ik zeer gaarne de mijne stellen, namelijk: dat als de gemeente eerst begonnen was den grond in een toestand te brengen als nu op de teekening is voorgesteld dat er dan veel meer kans zou hebben bestaan dien grond te verkoopen dan nu het geval is. Zeer ondersteun ik dus het denkbeeld van den heer Du Rieuom op de zaak terug te komenen te beslissen het terrein vóór den verkoop in den toestand te brengen als nu op de teekening is aangegeven. Voorts zou ik gaarne inlichtingen wenschen te ontvangen omtrent hetgeen de Commissie van Financien bedoelt met de woorden aan het slot van haar rapport: «Moeht na gunstig verkregen resultaat, tot uit voering van het plan worden overgegaandan geven wij den Raad in over weging daaraan de bepaalde voorwaarde te verbinden dat het gelieele werk bij openbare aanbesteding plaats vinde." Wat met openbare aanbesteding bedoeld wordt, heb ik niet juist begrepen. Doelt dat op den verkoop? De Voorzitter; Ik heb de bedoeling zóó begrepen. De Commissie heeft vooropgesteld dat als zich gegadigden opdoenen zij met het bouwen aanvangen-, er van gemeentewege met aanplemping enz. zal worden voortge gaan, en dat dan dit alles publiek zal worden aanbesteed. De keer IIartevelt. Gij hebt de meening der commissie juist begrepen, Mijnheer de Voorzitter. Dat de brug, wanneer die zal moeten komen, bij publieke aanbesteding zal worden gegund spreekt van zelve, maar de Com missie van Financiën wénscht ook dat, als tot aanplempinghet maken van beschoeiing, enz. moet worden overgegaan, dit werk eveneens publiek zal worden aanbesteed, en niet als stadswerk zal worden geacht. Bovendien hoopt de commissie dat de Raad niet zal terugkomen op zijn pas genomen besluit: zij moet daartegen krachtig opkomen. Eerst toch moet men de overtuiging hebben, dat er geld wordt gegeven voor den grond, alvorens kostbare werken te verrichten en 17500, zoo niet meer, uit te geven. Indien tal van zakendie met het plan samenhangentot uilvoering ko men, dan zal er wel 20, zoo geen 25000 noodig zijn. Mijns inziens is het jammer, dat men het eerst ontworpen plan heeft laten varen en bij het nu aanhangige het dempen van de Binnenvestgracht loslaat. Komt men nu van het Utrechtsche Veer, dan stuit men op het water en men moetof een kleinen omweg maken, of zorgen dat daar een brug komt, die bij demping niet alleen vermeden wordtmaar een veel beter geheel zoude gevenin rechte lijn met het Utrechtsche Veer. Waarschijnlijk is men voor te groote kosten teruggedeinsd; de som, die daarvoor primitief was uitgetrokken, zou niet voldoende zijn geweest. Wil de Raad de plannen hem aangeboden goed keuren dan adviseert de Commissie van Financiën tot het toestaan der gelden voor de uitvoering noodig, maar niet voor en aleer het blijke, dat zich gegadigden voordoen, die, voor een prijs ten genoegen van den Raad, de gronden wenschen te koopen. De heer Goudsmit. Ik vind de quaeatie nogal moeilijk. Men blijft steeds in een cirkel ronddraaien. De gemeente zegtik bouw niet zonder dat zich koopers voordoen, en de koopers zeggen: ik doe geen bod of ik moet weten hoe de zaken staan. Als ik alleen te beslissen had, zou ik zeggen: laat ons de kosten voor de verbetering van het terrein maken. Als dit geschied is, zullen de koopers wel komen. Tot dusver zijn zijwel is waar, nog niet gekomen: doch die proef is onvolledig geweest. Ik zou dus niet zoo wankelmoedig zijn, maar de kosten doen. Mochten er dan nader hand nog geen koopers komen, dan zou men het geld althans hebben uit gegeven ter verfraaiing van de gemeente. De heer Cock. Ik ondersteun zeer het voorstel van het Dagelijksch Bestuur, dat een uitvloeisel is van een vroeger genomen raadsbesluit. Ik weet wel, dat men daarop altijd kan terugkomen, maar de vraag is: welke waren de gronden waarop het genomen werd en zijn die gronden nu nog niet even afdoende als toenmaals? Om die gronden te weten behoeft men slechts het getrouw verslag van het verhandelde in onze vergadering van 27 Mei 11. na te gaan. Ik zal die gronden thans niet herhalen, daar dit tijdroovend en onnuttig zou zijn. De meest overwegende grond wasdat men eerst wilde probeeren of er zich koopers voor bouwterrein zouden voor doen, voordat men zulke aanzienlijke sommen uitgaf om het terrein voor die eventueele koopers tot bouwterrein geschikt te maken. Zoodoende toch zou blijken of hier in Leiden op het oogenblik werkelijk behoefte aan bouwterrein is. Nu zegt de heer Goudsmitwij draaien in een cirkelde gemeente wil het terrein niet voor bouwterrein inrichten, voordat zich koopers hebben opgedaanen de koopers van den anderen kant willen niet koopen, voor dat het terrein daarvoor geschikt gemaakt is. Ik antwoord: neenjuist dit laatste est quod est demonstrandumHet moet bewezen worden door den verkoop. Op dit oogenblik weten wij er nog niets van. Een ernstig aanbod aan particulieren of ondernemers is nog niet gedaanal konden dezen ook geacht worden te weten dat de grond te koop is. En nu vind ik dat zij groot gelijk hebben dat zij zich tot dusver niet hebben aangemeld, daar zij altijd nog kans hebben den grond voor niets te ver krijgen, evenals aan de Wittepoort, althans indien men het stelsel van oDze tegenstanders volgt en maar begint met in den blinde uitgaven te doen. Te koop is echter de grond nog niet aangeboden. In den raad van 27 Mei heeft men wel er op gewezen, dat men stond voor een fait accompli. Maar toch was knorrigheid daarover niet de hoofdreden voor het nemen van het besluit. De hoofdreden was, dat men niet ƒ20,000 mocht uitgeven voor eene brugdiewat men er ook van zeggen mogenog jaren lang in stand kon blijvenen voor nog eenige andere werken en aanplempingen zonder kans te hebbendat de koopers die 20000 vergoeden zouden. Er waren leden (waaronder ook ik behoorde) die zeidener is hier in Leiden geen behoefte aan bouwgrondgetuigen de vele huizendie te huur staan maar probeer of ge den grond kunt verkoopen beproef eens of de opbrengst geheel of gedeeltelijk die ƒ20000 zal dekken. Dan zal kunnen blijken of er in Leiden gebrek is aan bouwgrond. In den Haag verkoopt men zeer frequent grond ad 5 per centiarein Amsterdam werd nog onlangs voor grond dichter bij de stad gelegen f 8 per centiare betaald. Zou men hier niet 4 per centiare kunnen maken? Verkreeg men dien prijs, dan had men precies ƒ20000 gemaakt. Gebeurt dit, dan vind ik het gerechtvaar digd, dat de stad zulke groote onkosten doet, maar om of welstandshalve óf om andere redenen die werken te maken, met bijna de zekere kans dat de gegadigden dezelfde gelegenheid zullen afwachten als hun bij de Wittepoort is aangeboden; dat vind ik ongeraden in het belang der stedelijke financiën. De kosten van den publieken verkoop zijn te gering om de proef niet te nemenhoewel ik geloofdat er zich geen gegadigden zullen opdoendaar er op het oogenblik geen gebrek aan bouwgrond in de gemeente is. De heer Van der Zweep. Ik zou het 't best achten dat men begon den grond die er is in perceelen af te deelen en te verkoopen, en dan te zien of daarvoor gegadigden zich opdeden. De Voorzitter. Dat is het voorstel. De heer Van der Zweep. Neenhet voorstel strekt om grond aan te plempen en dien ook te verkoopen. Maar ik bedoel de 1450 centiaren blok A, die er nu zijn. Deze konden in perceelen verdeeld en verkocht worden. Dan behoefde men nu nog niets te beslissen over den aan te plempen grond. De heer Dercksen. Reeds heb ik daar straks gewezen op mijn bezwaar, dat de gemeente zich verbindt tot nieuwe aanplemping en het zonder mach tiging van den Raad aangeplempte verkoopt. Als de mogelijkheid bestaat dat het voorstel beperkt wordt tot den grond, die reeds vóór het gelijk maken van het terrein bestond, en dus zonder dien, welke feitelijk aange plempt is door het gooien van aarde in de grachtdan ben ik er voor. Anders zal ik er tegen moeten stemmen.

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Handelingen van de Raad | 1875 | | pagina 8