Commissarissen stellen voor: 1°. aan de laatste zinsnede' van art. 10 tóe te voegen de woorden: «zonder machtiging van Commissarissen" en die zin snede dus te lezen: «zonder machtiging van Commissarissen, middellijk of onmiddellijk aankoopen te doen op de door de Bank gehouden veilingen." 2°. De aanhef van de laatste zinsnede van art. 22 te lezen als volgt: «op dé dagen, welke voor het houden van de veilingen of het tellen der panden worden aangewezenkunnen Commissarissen het getal urengedu rende welke de bank voor het publiek openstaatbeperkeBzonder echter den toegang den geheelen dag te sluiten." De heer Goudsmit. Een enkel woord, mijnheer de Voorzitter! of liever eenige inlichtingen van Commissarissen der bank van leening. Voor mij is er altijd iets bezwarends in, dat dezelfde beambten, die over den verkoop gesteld zijn, door hunne medewerking tot den verkoop zijn de commis sionairs of tusschenpersonen van de koopers. Daarin ligt m. i. botsing der belangen. De committenten belasten de beambten te trachten zoo goedkoop mogelijk voor hen te koopen, terwijl het anderzijds plicht is der beambten zoo duur mogelijk te verkoopen. En wat ziet men nu? Dat de personen, die meêwerken tot den verkoop, tevens meêwerken tot den inkoop. Ik ben er wel niet nauwkeurig mede bekend, doch het volgt uit den aard der zaak. Daarom schijnt mij deze zaak bezwaarlijk. Ik behoef niet te herin neren aan het algemeene rechtsbeginsel, dat zij die last hebben om te ver koopen niet mogen koopen. En door hier dat te doenvrees ik voor knoeierij. Ik zou daarom wenschen van de Commissie te vernemen of wer kelijk die zwarigheid bestaat. De heer Cock. Ik kan den heer Goudsmit niet beter beantwoorden dan met verwijzing naar het gedrukte stuk, behelzende de missive van Commis sarissen der bank van leeningopgenomen in het Bijblad en dus aan de leden van den Eaad bekend. Commissarissen stellen op den voorgrond dat het over het algemeen niet wenschelijk is dat er aankoopen worden gedaan door de ambtenaren van de bank. Zijof beter gezegddie leden der tegenwoordige Commissie, die nu onlangs belast zijn geweest met het ontwerpen van een nieuw reglement voor de bank van leeninghebben dan ook niet geaarzeld eene absolute verbodsbepaling voor de ambtenaren om te koopen in het nieuwe reglement op te nemenen dat wel niettegenstaande gedurende minstens vijftig jaren eene dergelijke verbodsbepaling niet had bestaan. Hieruit blijkt duidelijk, dat Commissarissen volstrekt niet blind waren ten opzichte van de bezwaren aan het verouderd stelsel verbonden doch dit verhindert niet, dat zij, door de ondervinding geleerdook open oogen hebben voor de nadeelen, die aan het al te streng vasthouden van bet nieuwe stelsel verbonden zijn. Zij stellen u dus ook niet voor, de ver bodsbepaling onbepaald op te heffenzij verzoeken alleen gemachtigd te worden om bij uitzondering de ambtenaren te veroorloven bij de verkooping mede te dingen. De bedoeling is omals het bij eene eerstvolgende verkoo ping alweer blijkt dat er coalitie tusschen de koopers bestaat, alsdan de vrijheid te hebben aan de ambtenaars te zeggengij moogt mededingen. Commissarissen hadden hier tusschen twee kwaden te kiezen en zij meenen het minste ge kozen te hebbendat zij dan ook bij deze u voorstellen. Dat eene ge- geheele opheffing der verbods-bepalingdus onbepaalde vrijheid voor de ambtenaren om op de verkoopingen mede te dingenzeer verkeerd zoude zijn, is voöï ons niets nieuws. De nadeelige gevolgen daarvan, de mis bruiken die daaruit kunnen voortvloeienzijn algemeen bekend en het zoude overbodig zijn dit alles hier nog eens te herhalen. Maar van den anderen kant is het ons gebleken, dat, zoo de zaken blijven zooals nu, de administratie weerloos staat tegenover de eerste de beste coalitie van opkoopers. Wij vragen dus, ik herhaal het, geene opheffing der verbods bepaling, maar machtiging om ze bijwijlen op te heffen. Dat dergelijke coalities zich voordoen, blijkt uit het volgende. Zeer dikwijls, ik zoude bijna zeggen gewoonlijk, wordt boven de som, waarvoor het voorwerp is ingezet zijnde de beleeningssora plus de interest en de verschuldigde waarborgs-belasting niet meer opgeboden dan een dubbeltje, of een kwartje, of eene dergelijke onaanzienlijke geldsom, en verder niets meer. Het is intusschen algemeen bekenddat die voorwerpen meer waard zijn want anders zoude de taxateur te groote risico loopen. Men verneemt dan ook verder zijdelings dat, na afloop der verkooping, de koopers in eene of andere herberg of ander lokaal te zamen komen, hoogstwaarschijnlijk om aldaar onder elkaar eene herveiling te houden en de winst te verdeelen. Dit zijn manoeuvres, die zeer dikwijls plaats hebben, maar ik moet er bijvoegen niet altoos en niet ten opzichte van alle soorten van voorwerpen in gelijke mate. Ons plan is dan ook bij eene toekomstige veiling, zoo zulks noodig blijkt te zijn en dit voorstel is goedgekeurd, op een gegeven oogen- blik aan één of 1 meer ambtenaren te veroorloven mede te dingen, en dat wel hetzij terstond, hetzij, zoo dit niet kan, op den volgenden dag, daar onze verkoopingen toch meestal anderhalven dag duren. Tot wegneming der geopperde bezwaren^zij mij nog geoorloofd mede te deelen, dat Commissa rissen niet dan na rijp beraad er toe overgegaan zijn u dezen maatregel voor te stellen. Alvorens dit te doenhebben zij nog bovendien den raad en het gevoelen ingewonnen van den heer Van Heel te 's Gravenhageden hervor mer, durf ik zeggen, van het bank van leening-wezen in Nederland, een man grijs geworden in ondervinding in het vak en, blijkens zijne geschrif ten groot afkeurder van de vrijheid der beambten om bij de verkoopingen mede te dingen. Deze heer was zoo welwillend ons mede te deelendat in het gegeven geval een- maatregel als de onderhavige hem alleszins gerecht vaardigdja noodig, toescheen. Vergis ik mij niet, dan voegde hij er bij, dat ook te 's Hage bij de invoering van het nieuwe reglement zich dergelijke coalities hebben voorgedaan en men dientengevolge wel genoodzaakt was ge weest met betrekking tot de verbodsbepaling, een weinig de hand te lichten. Hoogstwaarschijnlijk heeft men dus daar oogluikend de zaak toegela ten. Wij wepschen dit laatste niet te doen en vragen dus machtiging om bij uitzondering de verbodsbepaling op te heffen. Ten slotte nog dit: het nadeeldat nu ondervonden wordttreft zeer zeker ook de administratie en daardoor indirect de gemeentekas, maar het is in vergelijking gering bij het nadeel ondervonden door arme pandgevers, die niet in staat zijn binnen 15 maanden hunne panden te lossen. Het eenige voordeel, dat die ongelukkigen nog over hebbenbestaat in hun recht op de zoogenaamde meergelden. Ik bedoel het recht, dat ieder pandgever heeft om, zelfs nog gedurende twee jaren na den verkoop, van de bank terug te krijgen al wat 1875. het pand bij verkoop meer heeft opgebracht dan de beleeningssom plus de interesten en plus, casu quo, de waarborgsbelasting. Wanneer zich dus bij de verkoopingen eene coalitie vormt en er niet meer dan een dubbeltje of een kwartje wordt geboden boven laatstgenoemde som, dan worden de meergeldendie vroeger vrij aanzienlijk warengenoegzaam tot nul geredu ceerd. Dit alles heeft Commissarissen er toe geleid om machtiging te verzoeken die verbodsbepaling voor enkele keeren op te heffen. Zij doen dit noodemaar overtuigd van de noodzakelijkheid. De heer Goudsmit. Ik wil niet beschuldigd worden van betweterij. Nooit heb ik mij met de bankzaken bijzonder kunnen bezighouden. Bij mij zijn echter de bezwaren tegen het voorstel niet opgeheven door hetgeen de heer Cock gesproken heeft. Wat betreft de vrees voor coalitie, geloof ik, dat daarvoor geen reden bestaat. Wanneer ik toch somwijlen bij dag voorbijga, dan is de geheele steeg in de nabijheid van de verkoopplaats ge vuld met menschen. Dus van Coalitie kan bezwaarlijk sprake zijn. Nu bestaat er bij mij nog een bezwaar. Hoe wordt die machtiging door Com missarissen verleendP Algemeen of bij elke verkoopingP Is zij algemeen, dan is zij een wassen neuswant dan kan men altijd zeggener is coalitie. Is zij voor bijzondere gevallendan is het moeielijk op een gegeven oogen- blik bij en tijdens een verkoop die machtiging uit te vaardigen. Wanneer men de beambten toelaat om te koopen voor particulieren, dan worden die laatsten vaste klantendie een aardig sommetje kunnen verdienen. Zoodoende zouden de ambtenaren worden winsttrekkende commissionairs voor de koopers in plaats van onpartijdige beambten van den verkooper. Dat is een gevaarlijk precedent, te meer, omdat de koopers gaarne met die tusschenpersonen te doen hebben, die zeer handige lui zijn. Het gevaar wordt daardoor niet verminderd en daarom blijf ik ongenegen het voorstel aan te nemen. De heer Cook. Een enkel woordmijnheer de Voorzitterter beantwoor ding van den vorigen spreker. In de eerste plaats zeide de heer Goudsmit dat er geen coalitie bestaat. Ik kan daartegenover stellen de verzekering van de drie Commissarissen dat die coalitie wel degelijk heeft bestaan en zich telkens voordoet. Zij zijn bij de veilingen tegenwoordig van 's ochtends negen uren tot omstreeks half vijf 's namiddags en dan nog een drie- of viertal uren den volgenden dagzoodat zij licht beter in staat zijn te beoor- deelen wat er alzoo omgaat dan een gewoon voorbijganger. Ik kan dan ook niets anders doendan tegen de affirmatie in eenen zindoor ons ge acht medelid den heer Goudsmit geuitover te stellen de affirmatie in tegen- overgestelden zin van de drie Commissarissen. Wat het gevaar betreft door dien heer gevreesdik heb het reeds gezegd Commissarissen zijn er niet blind voor en zij hopen er tegen te waken. Juist daarom wordt niet gevraagd opheffing van de verbods-bepalingmaar alleen vrijheid voor Commissarissen om de ambtenaars tijdelijk te machtigen aan de verkoopingen deel te nemen. Daar volgt van zelf uit, dat Commissarissen elk oogenblik bevoegd zijn die machtiging in te trekken. Mocht het dus soms blijken, dat een der ambtenaren een soort van klandizie kreegdie minder gewenscht scheen dan zouden zij eenvoudig weg aan dien ambtenaar de verleende machtiging kunnen ontnemen en die aan een ander gevenof, zoo allen die hadden ontvangendie aan allen verleende machtiging in eens kunnen intrekken. Wel is waar zoude in het laatste geval alsdan licht de oude coalitie op nieuw ontstaanmaar ik vlei mij dat dat niet licht zal gebeurendaar ieder opkooper kan weten, dat het slechts van Commissarissen afhangt haar te verijdelen. Ten slotte herinner ik nog, dat het hoofdzakelijk in bet be lang der arme pandgevers is, dat wij deze wijziging van het reglement hebben voorgesteld. De heer Dercksen. Ik wenschte alleen te vernemenwie bij die ver kooping de taak van afslager vervult. De heer Cock. Ik kan op die vraag dadelijk antwoorden. Dit wordt door een der boden van de stad verricht tegen eene kleine retributie. Anders zou daarvoor een afslager van beroep noodig zijn, want er behoort eenige bekendheid en oefening toe. Het is Commissarissen overigens totaal onverschillig, wie daar als afslager fungeert, mits hij maar behendig en vlug zij. Nu geschiedt de verkoop 4 keer per jaar tegenover 12 keer vroeger en toch duurt de verkooping niet veel langer, niettegenstaande het aantal te verkoopen voorwerpen zoo veel grooter is. De heer Dekcksen. Ik deed deze vraag alleen met het doel om te weten of de beambten ook afslagers zijn. Indien een der ambtenaren daarvoor zou worden aangewezendan ware hij de eenige die nadeeligen invloed kan uitoefenen op de verkooping en zou ik beperking der vrijheid tot aankoop voor hem verlangen. Nu ik weet dat dit niet h& geval is, zal ik voor de wijziging stemmen. De heer Cock. Op dergelijke veilingen gaat het zoo druk toe, dat alle beschikbare handen noodig zijn om de werkzaamheden te verrichtenzoo al3 het bijhouden der boeken, het houden van het proces-verbaal, het ont vangen van het geld, het op tafel brengen der voorwerpen enz. Alle amb tenaren hebben dien dag volop werk en zijn dus noodig. Trouwens al ware dit het geval niet, zoude ik betwijfelen of zij wel den slag hadden die functie te verrichten. De heer Goudsmit. Die drukte bewijst dan toeh dat er vele koopers zijn zoodat er niet aan coalitie kan gedacht worden. De heer Cock. Die drukte wordt teweeggebracht, niet door het groote aantal kooperswant dit zoude eerder den vluggen afloop bevorderenmaar door het groote aantal te verkoopen voorwerpen. Hoe groot dat aantal is durf ik op het oogenblik niet opgevenmaar het is aanzienlijk. Ik zeide zoo even, dat, niettegenstaande de verkooping nu over zooveel lan ger tijdperk loopt dan vroeger, namelijk drie maanden in plaats van ééne maandzij toch niet veel langer duurt dan toenmaals. Dit is ook ons streven, omdat, hoe langer men verkoopt, ook des te langer de bank gesloten blijft voor de beleeningen, hetgeen natuurlijk zoo kort mogelijk moet plaats hebben. Ik herhaalniet het groote aantal koopersmaar het groote aantal te verkoopen voorwerpen veroorzaakt de drukte. Niemand meer het woord verlangende, wordt het eerste wijzigingsvoorstel met 19 tegen 2 stemmen aangenomen. Tegen stemdende heeren Goudsmit en Driessen. Zonder discussie vereenigt zich de vergadering met algemeene stemmen met de tweede voorgestelde wijziging. 45

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Handelingen van de Raad | 1875 | | pagina 7