Tegen zoodanige verdachtmaking, MM. RH., die zoo gereedelijk ingang
vindt bij het groote publiek, moet ik met kracht protesteeren.
Eene uiteenzetting der feiten zal, zoo ik hoop, voldoende zijn om deze
zaak in het juiste licht te stellen.
Ik zal den Secretaris verzoeken vooraf de notulen te lezen van de besloten
vergaderingen van 3 en 22 April.
Vergadering van 3 April.
De Voorzitter deelt mede een schrijven vun de concessionarissen van den
spoorweg Leiden—Woerdenwaarbij wordt bericht dat de R. S. M. zich
bereid heeft verklaard het totstandkomen van den spoorweg LeidenWoerden
te waarborgenindien het gemeentebestuur van Leidenter vervanging van
zijne vroegere inschrijving, een subsidie van ƒ100,000 wil geven, op den
dag der opening van de exploitatie uit te keerenen wordt verzocht dat de Raad
zich hieromtrent zoodra doenlijk bindend verklare, opdat daarna onmiddellijk
met dat werk begonnen zal worden. Naar aanleiding van dit bericht heeft
eene conferentie plaats gehad met de Commissie van Financienwaarbij
ook de heer De Hordes tegenwoordig is geweest. Daaruit is gebleken dat
in den staat van zaken eene geheele verandering is ontstaan waardoor de
inschrijvers thans van hunne verplichtingen ten aanzien van de op te richten
maatschappij zijn ontslagen en dat de Minister van Binnenlandsche Zaken
toezeggingen heeft gedaan aan de R. S. M.waardoor deze op zich heeft
genomen de totstandkoming van bedoelden spoorweg te waarborgen, onder
de voorwaarde van het genot van een subsidie van een ton.
Zoowel de Commissie van Financien als Burgemeester en Wethouders waren
van oordeel dat vooralsnog geen bepaald voorstel aan den Raad kon worden inge
diend, omdat men nog niet in staat was de zaak met juistheid te beoordeelen.
Onder meerderen was het niet duidelijk waarom thans op een subsidie werd
aangedrongenter vervanging van de inschrijving, terwijl toch, wanneer de
Rijnspoorweg de totstandkoming der zaak in haar belang achtte, zij er
wel toe zoude overgaanook zonder het gevraagd subsidiezoodat het niet
tot de onwaarschijnlijkheden behoorde dat de 100,000 alleen moest strekken
om de concessionarissen eene schadeloosstelling te verstrekken voor verrichte
werkzaamheden en gemaakte kosten, ten einde de zaak feitelijk geheel aan
de R. S. M. kon worden overgedragen. Men wenschte nu het gevoelen der
leden te kennen hoe in deze te handelen.
De heer Buys deelde een schrijven mede van den heer De Bordes, in antwoord
op gevraagde inlichtingendoch daaruit werd de bestaande onzekerheid omtrent
enkele punten niet voldoende opgehelderd. Verscheidene leden, be,halve de boven
genoemde als de HE, Eigeman Cock, Goudsmit, Bijleveld Lezwijn, Van
Heukelom LePoole, Du Kieu, Hartevelt en Seelig, voerden het woord. Uit de
discussien bleek dat men algemeen van oordeel was dat de zaak niet genoeg
zaam was toegelicht om daaromtrent reeds thans eene beslissing te nemen.
Aan de eene zijde was men bevreesd ƒ100,000 uit te geven, wanneer
later blijken mocht dat de spoorweg ook zonder dat subsidie zoude tot stand
komen aan de andere zijde wenschte men de verantwoordelijkheid niet te
dragen van door weigeiing van het gevraagd subsidie teweeg te brengen
dat de totstandkoming van den spoorweg wellicht voor jaren zoude worden
uitgesteld of wel geheel zou worden verijdeld. Met algeraeene stemmen
werd daarop besloten de zaak ongeveer vier weken, en in geen geval langer,
aan te houden, en den Voorzitter uit te noodigen om van den Minister van
Binnenlandsche Zaken zoo mogelijk nadere inlichtingen in te winnenwaarna
door Burgemeester en Wethouders en de Commissie van Financien eene
voordracht aan den Raad zou kunnen worden ingediend, ter behandeling in
eene openbare zitting.
Nadat de geheimhouding aangaande het verhandelde was opgelegd, bracht
de Voorzitter in de tweede plaats, enz.
erg adering van 22 April.
De notulen van het verhandelde in de vorige vergadering met gesloten
deuren, van 3 April 1875, worden gelezen en goedgekeurd.
De Voorzitter deelt mede dat hijingevolge het besluit van de vorige ver
gadering, eene conferentie heeft gehad met den Minister van Binnenlandsche
Zaken over den spoorweg LeidenWoerden. Daaruit was gebleken dat er
geen uitzicht bestond op eene spoedige totstandkoming van den spoorweg
wanneer Leiden het gevraagd subsidie van ƒ100,000 niet mocht toezeggen,
terwijl ook naar bet oordcel van Z. E. zoodanig besluit in het belang kon
worden geacht van de gemeente. Meerdere ophelderingen aangaande de
tusschen de R. S. M. met de regeering en met concessionarissen gesloten over
eenkomsten konden evenwel niet worden verstrekt. Alleen was de tot
standkoming der zaak, bij toekenning van het subsidie, genoegzaam verze
kerd. Na deze conferentie met den Minister was eene vergadering gehouden
met de Commissie van Financienwaarin tot de indiening van het thans
uitgebracht rapport was besloten. De heer Buys deelde twee brieven mede
van den heer De Bordes, waarin werd te kennen gegeven dat de ƒ100,000 in
geenen deele moest strekken om concessionarissen schadeloos te stellen voor
genomen moeite en gemaakte kosten maar integendeel zoude worden ge
bruikt voor de rentebetaling van de te sluiten leening, waarvoor de R. S. M.
een rente van 4^ pCt. waarborgde. Uit de daarop gevoerde discussien
waaraan, behalve de bovengenoemde leden, deelnamen de HH. Du Rieu,
Krantz, Bijleveld, DercksenGoudsmit en Cock, bleek dat geen der
leden zich verklaarde tegen het voorstel. Hoofdzakelijk werden de voor
gestelde voorwaarden ter sprake gebracht. De heer Du Rieu gaf het denk
beeld in overweging om te bepalen dat vroege en late treinen zouden rijden.
De heer Krantz achtte het vaststellen van voorwaarden eenigermate overbodig
daar men kon onderstellen dat aan het verlangen van deze gemeente toch
zoude worden voldaan. De heer Dercksen achtte de poenale sanctie niet
duidelijk genoeg geformuleerd. Den HH. Bijleveld en Du Rieu kwam die te
gering voor. De heer Cock meende dat in allen gevalle een tijd moest
worden bepaald binnen welken de exploitatie zoude moeten aanvangen, daar
anders de gemeente gedurende een tal van jaren in de onzekerheid zou
kunnen blijven verkeeren of dit toegezegd subsidie al dan niet moest worden
uitgekeerd. De heer Goudsmit meende dat thans de bijzonderheden, noch
de redactie van het later te sluiten contract behoorden te worden bediscus
sieerd waaromtrent later eene beslissing zoude moeten worden genomen.
De heer Buys gaf, in verband met de gevoerde discussien, in overweging
om aan de bepaling ten aanzien van het aantal treinen toe te voegen de
woorden »bij eenige zomer- of winter-dienstregeling een som van ƒ1000",
en om tevens te bepalen dat de verplichting tot betaling vervalt, wanneer
de exploitatie niet aanvangt vóór den termijn door de regeering bepaald,
of bij gemis van zoodanige tijdsbepalingvóór een termijn van 5 jarente
rekenen van heden.
Dit denkbeeld vond algemeen bijval, zoodat werd besloten in dien zin
een voorstel in de openbare vergadering aanhangig te maken.
De Voorzitter. Zooals uit de voorgelezen notulen blijkt, is in de be
sloten vergadering van 3 April jl. aan uwe vergadering medegedeeld een
schrijven van de concessionarissen Sloet en De Bordes, waarbij werd be
richt dat de N. R. S. M. zich bereid had verklaard het tot stand komen
van den spoorweg LeidenWoerden te waarborgen, indien het Gemeen
tebestuur van Leiden, ter vervanging van zijne vroegere inschrijving van
ƒ250,000, een subsidie van ƒ100,000 wilde geven, op den dag der ope
ning van de exploitatie uit te keeren, en werd verzocht dat de Raad zich
hieromtrent zoo spoedig mogelijk bindend verklaarde, opdat daarna onmid
dellijk dat werk begonnen zou worden;
dat eene conferentie van Burgemeester en Wethouders met de Commissie
van Financiënwaarbij ook de heer De Bordes tegenwoordig washad
plaats gevondenwaaruit bleek dat in den stand van- zaken eene geheele
verandering was ontstaan, waardoor de inschrijvers van hunne verplichtingen
ten aanzien van de op £e richten maatschappijwerden ontslagenen dat de
Minister van Binnenl. Zaken toezeggingen had gedaan aan de N. R. S. M.
waardoor deze op zich nam den bedoelden spoorweg te waarborgen onder de
voorwaarde van een tonne gouds. De betrekkelijke missive van de N.R.S.M.
is mij bij uittreksel door den Minister medegedeeld.
De Commissie van Financiën zoowel als Burgemeester en Wethouders
meenden dat vooralsnog geen bepaald voorstel aan den Raad konde worden
gedaan, omdat men nog niet in staat was de zaak met juistheid te beoor
deelen.
Onder meerder was het niet duidelijk waarom thans op een subsidie werd
aangedrongen, tot vervanging van de inschrijving, terwijl toch, wanneer de
N. R. S. M. de totstandkoming der zaak in haar belang achtte, zij er wel
toe zou overgaanook zonder het gevraagde subsidie.
Een schrijven van den heer De Bordes helderde de bestaande onzekerheid
niet op en uit de discusiën bleekdat men algemeen van oordeel wasdat
nadere toelichting werd vereischt. Aan de eene zijde toch was men huiverig
ƒ100,000 uitte geven, wanneer later blijken mocht dat de spoorweg ook
zonder dat subsidie zou tot stand komen; aan de andere zijde wenschte men
de verantwoordelijkheid niet te dragen van door weigering van het subsidie
te weeg te brengen dat de totstandkoming wellicht voor jaren zou worden
uitgesteld of wel geheel zou worden verijdeld. Daarop werd besloten de zaak
ongeveer vier weken aan te houden en den Voorzitter uit te noodigen om
van den Minister van Binnenl. Zaken, zoo mogelijk, nadere inlichtingen in
te winnen, waarna door Burgemeester en Wethouders eene voordracht aan
den Raad zou worden ingediendter behandeling in eene openbare zitting.
Een en ander, MM. HH., bewijst dus ten volle dat uwe vergadering reeds
op 3 April wist dat er met de Regeering en de N. R. 8. M. onderhandelin
gen werden gevoerd.
In de op 22 April gehouden besloten vergadering deelde de Voorzitter
mede dat hij eene conferentie met den Minister van Binnenl. Zaken had
gehadwaarbij was gebleken dat er geen vooruitzicht bestond op eene spoedige
totstandkoming van den spoorwegwanneer Leiden het gevraagde subsidie
niet mocht toezeggen, terwijl ook naar het oordeel van Z. E. zoodanig be
sluit in het belang van Leiden was. De totstandkoming der zaak was bij
toekenning van het subsidie genoegzaam verzekerd.
De Heer Buys deelde twee brieven mede van den heer De Bordeswaarbij
deze te kennen gaf dat de ƒ100,000 in geenen deele moesten strekken tot
schadeloosstelling van concessionarissenmaar integendeel zouden worden
gebruikt voor de rente-betaling van de te sluiten leening, waarvoor de
N. R. S. M. eene rente van 4^ pCt. waarborgde.
Na eene gedaohtenwisseling omtrent enkele te stellen voorwaarden, aan de
concessionarissen op te leggen, tot richtige exploitatie, werd de vergadering
gesloten en in eene openbare vergadering de voordracht van Burgemeester
en Wethouders en de Commissie van Financien, dd. 15 April (N°. 80),
met bovenstaande wijzigingen aangenomen met algemeene stemmen.
Hierop volgde eene correspondentie met de Heeren Sloet en De Bordes,
waarbij deze enkele nadere inlichtingen verzochten die echter eindigde met een
schrijven van concessionarissen, dd. 10 Juni, waarbij zij verklaarden op de
door den Raad gestelde voorwaarden het subsidie van 100,000 aan te
nemen.
In de vergadering van 26 Juni werd dientengevolge de ontworpen over
eenkomst met de Heeren concessionarissen goedgekeurd met 16 tegen 3
stemmenop welke goedkeuring de overeenkomst van de N. li. S. M. met
de regeering ivachtleen die kort daarop, immers 29 Juni en 5 Juli, haar
beslag kreeg.
En nu vraag ik, MM. HH.wat zou den Raad hebben kunnen nopen
om zijn besluit van 22 April niet te handhaven. Want men verlieze niet
uit het oog dat de ontwerp-overeenkomst van 26 Juni het uitvloeisel was van
de reeds door uwe vergadering op 22 April gegeven beloften aan concessio
narissen. Dezen hadden zich immers onderworpen aan al de voorwaarden
door uwen Raad gesteld. Had die Raad zelfs niet 3 jaren geleden uit eigen
beweging een subsidie van 100,000 aan de concessionarissen Knijff en
Kaptijn aangeboden? Gaven de concessionarissen Sloet en de Bordes min
der waarborgen dan de concessionarissen Knijff en Kaptijn?
Maar, MM. HH.heb ik het juist gevat, dan is dit zoowat de bedoeling
van den heer Juta: Hadden wij op 26 Juni geweten dat de regeering zulke
gunstige voorwaarden aan de N. R. S. M. had aangebodendan zou de
Raad zijne geloften niet gestand zijn gebleven jegens de concessionarissen
en daardoor aan het arme Leiden eene tonne gouds hebben bespaard. De
weg zou er zonder het subsidie toch wel gekomen zijn.
Eene sehoone leer II
Daargelaten dat ik het zeer betwijfel, of de Raad in dat geval den moed
zou gehad hebben om Leiden aan het gevaar bloot te stellen andermaal de
zoo gewenschte verbinding aan het groote spoorwegnet in rook te zien ver
dwijnen zou het met de waardigheid van den Raad gestrookt hebben om