HAHDIUNGBN TAB DIB HMEEBTEIIAAD TAB LEQEB. 37. INUOMEK STUKKEN, ter inzage van de leden nedergelegd. N°. 246. Leiden, 11 October 1875. De Commissie van Financiën heeft onderzocht de in hare handen ten fine van bericht en raad gestelde begrootingen over 1876 der gesubsidieerde instellingen van weldadigheid en van het Israëlietisch Armbestuur. Zij heeft daarop geene bedenkingen terwijl de daarbij voorgedragene sub- sidiën in overeenstemming zijn met het raadsbesluit van 19 November 1868 en met 5 pCt. verminderd. a. Het Roomsch CatholieJce Wees- en Oudeliedenhuis. De Commissie raadt u bet door Bestuurders uitgetrokken subsidie ad 9100 te bepalen bij een besluit waarvan het model bij dit rapport is ge voegd en voorts de begrooting goed te keuren, de inkomsten op 20509.08^ de uitgaven op 20509.084-alzo° quite, bij een besluit waarvan het model aan den voet der begrooting is gedrukt. b. Het Evangelisch Luthersch Wees- en Oudeliedenhuis. Ook voor deze administratie vindt zij vrijheid te raden het gevraagd sub sidie op ƒ1820 te bepalen bij het hierbij gevoegde besluit en hare be grooting goed te keuren, de inkomsten op 6886.20^de uitgaven op ƒ6888.50, goed slot 2.69|bij het aan den voet der begrooting ge drukte besluit. c. Het Nederlandsch Israëlietisch Armbestuur. Het subsidie voor dat Bestuur raadt zij u op het daarbij voorgestelde cijfer van ƒ331.50, te bepalen bij het genoemd besluit en de begrooting goed te keuren, de inkomsten op ƒ1236.50, de uitgaven op ƒ1236.50, alzoo quite, bij het aan den voet dier begrooting gedrukte besluit. Aan den Gemeenteraad. De Commissie van Financiënenz. N°. 247. Leiden, 11 October 1875. De Commissie van Financiën heeft de eer u te berichten op de in hare handen ten fine van bericht en raad gestelde begrootingen voor 1876, der navolgende niet gesubsidieerde gemeente-instelliogen van weldadigheid, dat zij deze heeft onderzocht en daarop bij haar geene aanmerkingen zijn voor gekomen, weshalve zij vrijheid vindt u te raden deze goed te keuren bij besluiten, waarvan het model aan den voet dier respectieve begrootingen voorkomtals die van 1#. Het Roomsch Catholiek Armbestuur. In ontvangst ad ƒ9568, in uitgaaf ad ƒ9568, alzoo sluitende quite. 2®. Het Gereformeerde Minnen- of Arme Oude Mannen en Vrouwenhuis. In ontvangst ad ƒ11425.25, in uitgaaf ad ƒ11425.25, alzoo sluitende quite. 8°. Vrouwen Kraammoeders. l In ontvangst ad 2927.36 in uitgaaf ad 2392.12^, goed slot 535.23^-. Aan den Gemeenteraad. De Commissie van Financiënenz. N°. 248. Leiden, 11 October 1875. De Commissie van Financiën heeft de eer u te berichten dat zij op de in hare handen ten fine van bericht en raad gestelde begrooting van het werkhuis voor 1876, geene bedenkingen heeft en daarom vrijheid vindt u te raden die goed te keuren, in ontvangst ad ƒ26400, in uitgaaf ad ƒ26400, en het door deze administratie verlangde subsidie voor 1876 ad ƒ4000 uit de gemeentekas toe te staan bij een besluit waarvan het model hierbij gevoegd is. Aan den Gemeenteraad. De Commissie van Financiënenz. N°. 249. Leiden, 11 October 1875. De Commissie van Financiën heeft onderzocht de in hare handen ten fine van bericht en raad gestelde begrooting voor 1876 van het gesubsidieerde Heilige Geest of Arme Wees- en Kinderhuis alhier. Zij heeft daarop geene bedenkingen, terwijl het daarbij voorgedragen subsidie hetwelk krachtens raadsbesluit, dd. 29 November 1868, telken jare met 5 pCt. wordt verminderdthans ten gevolge van de door wijlen den heer Martinus Wijnaendts van Maarsseveen, aan die instelling besproken erfstelling met 10 pCt. van de hoofdsom is verminderd. De Commissie raadt u het door Bestuurders uitgetrokken subsidie ad ƒ4500 te bepalen bij een besluit waarvan het model bij dit rapport is ge voegd en voorts de begrooting goed te keuren, de inkomsten op 32985.90^ de uitgaven op 32985.90^-, alzoo sluitende quite, bij een besluit waarvan het model aan den voet der begrooting is gedrukt. Aan den Gemeenteraad. De Commissie van Financiënenz. N°." 250. Leiden, 11 October 1875. De Commissie van Financien heelt de eer uwe vergadering te berichten dat zij geene bedenking heeft tegen het voorstel van Burgemeester en Wethouders betrekkelijk de verhooging der gemeentebegrooting over 1875 in ontvangst en uitgaaf en de afschrijving op den post Pensioenenlijfren ten en wachtgelden" uit den post voor de Onvoorziene Uitgavenen stelt u mitsdien voor de daartoe betrekkelijke staten goed te keuren. Aan den Gemeenteraad. De Commissie van Financiën, enz. 1875. N#. 2S1. Leiden, 11 October 1875. Onder n°. 190 der Handelingen is ter uwer kennis gebracht het rapport van de Commissie van toezicht op de gemeente-instellingen voor hooger en middelbaar onderwijs op het adres van eenige leeraren om verhooging van jaarwedde, opgenomen onder n®. 73 der Handelingen. Vermits wij ons over het algemgen met het voorstel der Commissie konden vereenigen, hebben wij op de ontwerp-begrooting voor 1876 een zeker bedrag voor de verhoogingen uitgetrokken en het voorstel is dientengevolge in de sectien reeds voorloopig besproken. Intusschen is het wenschelijk, met het oog op het gewicht van het onderwerpdat daaromtrent vóór de behandeling der begrooting eene beslissing worde genomen. Alvorens dienaangaande een rapport aan uwe vergadering in te dienen hebben wij gemeend het gevoelen van den heer Inspecteur van het middel baar onderwijs te moeten inwinnen. De inspecteur heeft welwillend aan ons verzoek voldaandoor ons zijn gevoelen mede te deelen bij brief van 22 September jl., die met het daarop betrekkelijk schrijven van de Commissie van toezicht dd. 29 September d. a. v. hierbij wordt overgelegd. Gelijk boven werd opgemerkt zijn wij met de betrokken autoriteiten van oordeel dat de thans bestaande regeling der jaarwedden dringend herziening vereiseht en wij vertrouwenop de in de stukken daarvoor aangevoerde gronden dat eene verhooging der jaarwedden bij de groote meerderheid uwer verga dering geene bezwaren zal ondervinden. Wat het bedrag der verhooging betreft wordt door de Commissie voorge steld die verhooging geleidelijk te doen plaats hebben tot een maximum van 25 pCt. en zij heeft duidelijkheidshalve haar plan in den vorm van een concept besluit medegedeeld. Uit de stukken blijkt dat ook de inspecteur aan het stelsel van eene geleidelijke verhooging de voorkeur geeft, doch dat tusschen dien ambtenaar en de Commissie eenig verschil van gevoelen bestaat aan gaande de vraag of die verhooging zal worden toegekend aan alle leeraars dan wel alleen aan diegenendie daarvoor door de Commissie worden aan bevolen. Wat dit punt betreft scharen wij ons aan de zijde van de Commissie en zijn wij met haar ten volle overtuigd van de inderdaad ernstige bezwaren aan het laatstbedoelde stelsel verbonden. Wel zoude hiertegen kunnen worden aangevoerd dat ook in de verordeningen regelende de jaarwedden van het onderwijzend personeel aan de openbare lagere scholen diergelijke bepa ling is opgenomen. Daarin althans wordt bepaald dat jaarlijks in overleg met de hoofdonderwijzers en de hoofdonderwijzeressen en den schoolopziener in overweging wordt genomen of er termen zijn eene verhooging toe te kennenterwijl voor eene verhooging in den regel alleen in aanmerking komen zij die minstens óén jaar in functie zijn of in het vorig jaar geene verhooging hebben ontvangen. Men verlieze evenwel niet uit het oog dat bij de niet toepassing van eene verhooging, die krachtens de verordening zoude kunnen plaats hebbenten aanzien van het onderwijzend personeel bij het lager onderwijs niet zoodanig openbaar blijk van mindere geschikt heid voor de betrekking wordt gegevenals ten opzichte van de leeraren bij het hooger en middelbaar onderwijs, vooreerst op grond van het groot aantal onderwijzers en hulponderwijzers, maar bovendien en vooral omdat de verhoogingen krachtens de verordeningen op het lager onderwijs meer moeten worden aangemerkt als een blijk van bijzondere tevredenheid met den arbeid van titularissenhetgeen in geenen deele het geval zoude zijn ten opzichte van eene verhooging der jaarwedden van de leeraren bij het hooger en middelbaar onderwijs, overeenkomstig het thans aanhangig voor stel. Evenmin als de Commissie kunnen wij alzoo termen vinden om de door den Inspecteur in overweging gegeven wijziging in het voorstel aan te bevelen. Vervolgens zal moeten worden uitgemaakt op welke categorie van leeraren de verhooging behoort te worden toegepast. Met den Inspecteur zijn wij van oordeel dat de jaarwedde van den direc teur der hoogere burgerschool, en evenmin alzoo die van den rector van het gymnasiumop dit oogenblik aan eene herziening behoeven te worden onderworpen. Het thans aanhangig voorstel heeft hoofdzakelijk ten doel eene nadere regeling van de lagere jaarwedden der leeraren, ten einde zooveel mogelijk de voor het onderwijs zoo nadeelige en herhaaldelijk voorkomende mutatien van het onderwijzend personeel te voorkomen. Aangezien nualthans de directeur der hoogere burgerschool ingevolge de wet op het middelbaar onderwijs als leeraar moet worden aangemerkt, stellen wij voor om bij aan neming van het door de Commissie ontworpen besluit, te bepalen dat dit besluit niet van toepassing is op den rector van het gymnasium noch op den directeur der hoogere burgerschool. De aanhef van art. 1 zal dan moeten worden gelezen als volgt: »De jaarwedden der leeraars aan de gemeente instellingen voor hooger en middelbaar onderwijs, de rector van het gymnasium en de directeur der hoogere burgerschool daaronder niet begrepenenz. De onderwijzers verder in het handteekénen en de gymnastiek vallen onzes inziens, mede niet in de termen van bet besluit. Dezen toch zijn aangesteld niet tot leeraren aan de gemeente-instellingen voor hooger en middelbaar onder wijs doch tot onderwijzers in het teekenen en de gymnastiek aan de open bare scholen voor lager en middelbaar onderwijs. De leeraren in het recht lijnig teekenen en het schoonschrijven, hoezeer dezen alleen onderricht geven op do hoogere burgerschool, kunnen gevoegelijk aangemerkt worden als leeraren aan de gemeente-instellingen voor hooger en middelbaar onderwijs, evenzeer als die leeraren welke alleen onderwijs geven op het gymnasium. Eindelijk wenschen wij art. 5 van het ontwerp-besluit te bespreken, lui dende: «Dit besluit geldt ook voor de leeraars die eene persoonlijke toelage genieten, doch alleen voor zoover die persoonlijke toelagen geringer zijn dan de verbooging waarop zij volgens dit besluit aanspraak zouden kunnen maken." 40

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Handelingen van de Raad | 1875 | | pagina 1