Naar het ons voorkomt zijn aan de oprichting van een afzonderlijk fonds niet geringe bezwaren verbonden. Wordt uitvoering gegeven aan het voor stel der Commissie, dan zal op de begrooting een artikel moeten worden ge bracht in ontvangst en in uitgaaf ter zake van het pensioenfonds. De ontvangen gelden zullen dan vóór het sluiten van elk dienstjaar moeten worden aangewend tot aankoop van Inschrijving op het Grootboek ten name van het Pensioenfonds, of wel van rentegevende Nederlandsche fondsen. Maar de geheele ontvangst aan bijdragen der ambtenaren zal dan ook op deze wijze moeten worden1 belegdterwijl in den regel de prijs van de minste Inschrijving- op het Grootboek of van de geringste rentegevende Nederlandsche fondsen niet juist zal overeenkomen met het bedrag der ont vangstenzoodat steeds een zeker, al zij het dhn ook een gering bedrag in het batig saldo der gemeenterekening zal zijn begrepen, hetgeen uit den aard der zaak niet meer aan het pensioenfonds kan worden toegepast. Wenscht men daarom vast te houden aan het denkbeeld van een afzon derlijk pensioenfonds op te richtenten einde de uitgaven en ontvangsten streng gescheiden te houden van de overige gemeeutfelijke uitgaven en ont vangstendan zoude'dit doel, onzes inziens, vollediger worden bereikt door het fonds afgescheiden te houden van de begrooting der" gemeenteee"e Commissie te benoemen uit den gemeenteraad voor het beheer van dat fonds en aan die Commissie op te dragen om telken jare eene begrooting en eene rekening aan den Gemeenteraad in te dienen ter zake van het door haar gevoerd beheer. Zoodra nu ambtenaren iu de termen vallen om te worden ge pensioneerd kunnen dan zoo noodig de vereischte gelden worden aangevraagd om te voorzien' itt het verschil der ontvangsten en uitgavenin de gemeente- begrooting uit te trekken als subsidie aan het pensioenfonds, eveDals zulks ten aanzien van de staatsbegrooting het geval is. Overigens ware het naar onze overtuiging verre té verkiezen, ook ter vereenvoudiging van de administratiedat geen afzonderlijk pensioenfonds worde opgerichtmaar op de begrooting een artikel gebracht worde in ont vangst voor de pensioenbijdragen van gemeente-ambtenaren, en de ontvangsten op dat artikel worden geboekt. Uit de gemeente-rekeningen kan dan steeds het bedrag der stortingen oyer elk jaar worden opgemaaktterwijl de ter zake ontvangen gelden als kasgeld evenals de overige ontvangsten kunnen worden aangewend ter bestrijding van de dagelijksche uitgaven der gemeente. Wij zouden daarom wenschen art. 8 der ontwerp-verordening te doen ver vallenuit art. 7 weg te laten de woorden: "in een daartoe op te richten gemeente-pensioenfonds," en daaraan toe te voegen de wóórden: "deze bij dragen worden in de gemeentekas gestort." Wat de overige bepalingen der verordening betreft, veroorloven wij ons nog enkele vragen. In art. I wordt bepaald dat onder gemeente-ambtenaren en bedienden worden verstaan zij, die tegen genot van eene bezoldiging uit de gemeentekas worden aangesteld door den GemeenteraadBurgemeester en Wethouders of door den Burgemeester alleen. De vraag rijst of de ver ordening ook niet van toepassing zal worden verklaard op beambten aan van wege de gemeente beheerd wordende inrichtingen of instellingendie worden aangesteld door Commissiën uit den gemeenteraad of door Commis- siën door den gemeenteraad benoemdb. v. de beambten aan de Bank van Leening, de Gasfabriek, het Werkhuis enz. Hetzelfde artikel schrijft verder voor dat wanneer de ambtenaren reeds krachtens andeïe Wettelijke bepalingen ter zake van hetzelfde ambt of de zelfde bediening pensioen genieten, het bedrag van hetgeen door hen van elders genoten wordt, in mindering komt van het pensioen uit de gemeente kas te ontvangen. Hier schijnt hoofdzakelijk gedoeld te worden op het onderwijzend personeelvermits krachtens de wet op het lager onderwijs reolit op een rijkspensioen wordt toegekend aan de hoofd- en hulponderwij zers der openbare lagere scholen. Wij meenen te mogen betwijfelen of het wenscbelijk iB dat de verordening ook toepasselijk worde verklaard op amb tenaren omtrent welker pensioneering door de rijkswet reeds is voorzien. Art. 5 bepaalt dat bij overlijden het pensioen wordt uitbetaald tot op het einde van het ingetreden kwartaal. Tot dus verre geldt in deze gemeente dat bij overlijden van gepensioneerden het pensioen wordt uitbetaald tot op den dag van het overlijden terwijl aan de erven van overleden ambtenaren een kwartaal der jaarwedde, in te gaan met den dag van het overlijden, wordt uitgekeerd. Wij achten deze beide wijzen van handelen regelmatiger dan de thans voorgestelde, waarbij te groot verschil bestaat tusschen het nit te keeren pensioen bij overlijden in het begin en bij overlijden in het laatst van het kwartaal. Uitbetaling van een vol kwartaal schijnt ons het meest billijk. Wat verder betreft de beide bovengenoemde bezwaarschriften komt het ons voor dat bezwaarlijk voor de agenten van politie een geringer aantal dienstjaren ter bekoming van aanspraak op pensioen kan worden vastgesteld dan voor de overige beambten, al moge dan ook de betrekking van politieagent, vooral met bet oog op den nachtdienst, niet tot de gemakkelijkste behöo- rcn. Aan elke betrekking toch zijn eigenaardige bezwaren verbonden. De adressant Mulder maakt vooreerst uwe vergadering opmerkzaam op de niet toepasselijkheid van de verordening op de beambten bij de Bank van Leening (met uitzondering van den Controleur, die benoemd wordt door den Baad). Aan dit bezwaar zoude kunnen worden tegemoetgekomen door eene aanvulling van art. 1 als boven door ons werd aangegeven. In de tweede plaats beklaagt zieh adressant dat ingevolge art. II de be ambten die op 1 Januari 1876 den leeftijd van 55 jaren zullen hebben be reikt noch recht hebben op pensioen uit de gemeentekas, noch de verplich ting om tot het pensioenfonds bij te dragenen verzoekt hij dat de zooda- nigen mede in de gelegenheid worden gesteld om tot het fonds toe te treden. Het bezwaar van adressant wordt evenwelonzes inziensgrootendeels opgeheven door de bepaling in de tweede alinea van het aangehaald artikel krachtens welke het den Baad blijft voorbehouden omzoo daartoe gron den zijneen pensioen naar den in de verordening aangenomen maatstaf uit de gemeentekas aan een gemeente-ambtenaar of bediende toe te kennen. Zekerheid dat aan de hier bedoelde ambtenaren pensioen zal worden ver leend bestaat echter niet en daarom zouden wijnu het pensioneeren van gemeentewege van ambtenaren die een zeker aantal jaren in dienst zijn ge weest als regel is aangenomener geene bedenkingen tegen hebben dat de verordening mede werd van toepassing verklaard op de in art. 11 bedoelde ambtenaren en bedienden. Aan den Gemeenteraad. Burgemeester en Wethouders, enz. N°. 309. Leiden, 2 September 187$'. Ter vervulling van vacaturen als hulponderwijzer aan de openbare scholen voor on- en minvermogenden alhier, op eene jaarwedde van f 550.heb ben wij de eer u bij deze eene voordracht aan te biedendoor ons in overleg met de betrukken hoofdonderwijzers en den schoolopziener opge maakt, met verzoek om tot de benoeming over te gaan, als: aan de school n". 2 voor onvermogenden 1". Leendert Heyboer te Goes, 2". Abraham Willem Swart te 's Heer Arendskerke, 3". Cornells Boezel te Tienhoven; aan de school n°. I voor minvermogenden-. 1°. Abraham Willem Swart, 2®. Cornells Boezel, 3°. Leendert Heyboer; en aan de school n°. 2 voor minvermogenden: 1». Cornells Boezel, 2®. Leendert Heyboer, 3®. Abraham Willem Swart. Aan den Gemeenteraad. Burgemeester en Wethouders, enz. Te Leiden ter Boekdrukkerij van J. C. DRABBE.

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Handelingen van de Raad | 1875 | | pagina 2