HANDELINGEN TAN DIN GEBEENTERAAD TAN LEIDEN.
24.
INGEKOMEN STUKKEX
ter inzage van de leden nedergelegd.
Aan den Gemeenteraad; De Commissie van Financiën, ënz.
N°. 164. Leiden, 8 Juni 1875.
1
N°. 159. Leiden6 Juli 1878.
Burgemeester en Wethouders hebben de eer u te berichten dat zij zich
vereenigen met het hierbij overgelegd advies door den hoofdonderwijzer der
openbare school voor meer uitgebreid lager onderwijs der 1ste klasse, voor
jongens, uitgebracht op het verzoek van den hulponderwijzer W. Melgerd
om tegen 15 Augustus e. k. als zoodanig een eervol ontslag te bekomen.
Zij raden u alzoo den adressant het gevraagd ontslag tegen gemeld tijdstip
eervol te verleenen.
Aan den Gemeenteraad. Burgemeester en Wethouders, enz.
Aan den Baad der Gemeente Leiden.
Edel-Achtbare Heeren!
Ondergeteekende verzoekt tegen 15 Augustus 1875 ontslag uit zijne be
trekking.
W. Melqehd, hulponderwijzer.
Leiden, 5 Juli 1875.
De ondergeteekende heeft de eer u te berichtendat er bij hem geen
bezwaar bestaat, om den heer Melgerd op diens verzoek tegen 15 Augustus
een eervol ontslag te verleenen uit zijne betrekking van hulponderwijzer aan
de school voor meer uitgebreid lager onderwijs der 1ste klasse, voor jongens.
G. Japikse, hoofdonderwijzer.
Aan den Baad dezer Gemeente.
N°. 160. Leiden, 30 Juni 1875.
Naar aanleiding van art. 3 van het Beglement van beheer, hebben wij
de eer u de volgende dubbeltallen voor te dragenter vervanging van de
leden van ons Bestuur buiten den Gemeenteraad die den lsten Juli moeten
aftreden, zijnde de heeren: D. A. Schretlen, A. C. Leembruggen en H.P. J,
Yan Wensen, die weder op nieuw benoembaar zijn.
1®. de heer D. A. Schretlen en de heer P. G. C. Eigeman.
2°. A. C. Leembruggen M. W. Jaëger.
3°. H.P.J. Van Wensen A. G. Hessels.
Bestuurderen van het Werkhuis,
B. F. Kbantz Voorzitter.
Stoffels, Secretaris.
Aan den Gemeénteraad van Leiden.
N®. 161. Leiden, 5 Juli 1875.
Ingevolge raadsbesluit van 25 Juni 1870 werd het lokaal op de Aalmarkt
bij de Stads-apotheek verhuurd aan het Bijk ten einde te worden gebruikt
als IJkkantoor en zulks voor den tijd van 5 jaren, eindigende uit. Juli 1875,
tegen eene som van ƒ100 'sjaars en onder voorwaarde dat alle veranderin
gen en zells verbeteringen, die het Bijk aan dat lokaal mocht hebben ge
maakt en alles wat aard- en nagelvast wordt aangebracht, bij het einde van
den huurtijd het eigendom der gemeente blijven.
Vermits alzoo de huurtermijn eerlang zal zijn verstreken en tegen eene
verlenging daarvan geene bezwaren bestaangeven wij uwe vergadering
in overweging om tot de continuatie der huurovereenkomst te beslui
ten op de bestaande voorwaarden voor den tijd van 5 jaren, ingaande
1 Augustus dezes jaars en mitsdien zullende eindigen met uit. Juli 1880.
Aan den Gemeenteraad. Burgemeester en Wethouders, enz.
N®. 163. Leiden, 30 Juni 1875.
De Commissie van Financien heeft kennis genomen van het voorstel van
Burgemeester en Wethouders, tot verhooging van den post Onderhoud en
aankoop van voorwerpen van waarde voor de oudheidkunde enz. op de
begrootingen voor 1874 en 1875, strekkende om de uoodige gelden te
vinden voor de belooning van den concierge. Hoezeer zij gaarne bereid is
mede te werken tot regeling dezer aangelegenheidwenscht zij toch met
het uitbrengen van een bepaald advies te wachten, totdat haar meerdere
toelichting zal zijn verstrekt aangaande de motieven, die tot de indiening
van de onderwerpelijke voordracht hebben geleidvermits daarin geen vol
doende opheldering daaromtrent wordt verschaft.
Het is namelijk niet duidelijk of tot dusverre de concierge belooning heeft
genoten enzoo zulks het geval isuit welken post die dan werden vol
daanterwijl bovendien de vraag rijst, of, nu afzonderlijke gelden voor
die belooning worden aangevraagd, het niet wenschelijk ware deze aange
legenheid thans definitief te regelendoor aan den Baad de benoeming van
een concierge voor te stellendiens bezoldiging door uwe vergadering te
doen vaststellen en daarvoor een post op de begrooting aan te wijzenafge
scheiden van het voor aankoop en onderhoud van oudheidkundige voorwerpen
en schilderijen aangewezen artikel.
Aan den Gemeenteraad. De Commissie van Financiënenz.
N°. 163. Leiden, 5 Juli 1875.
Door Burgemeester en Wethouders wordt, onder overlegging van en ver
wijzing naar het rapport van Commissarissen der Bank van Leening, afwij
zend geadviseerd op het verzoek van den heer W. Werst, ter bekoming
van wachtgeld wegens de opheffing van zijne betrekking als taxateur van
gouden en zilveren panden aan genoemde instelling.
De meerderheid der Commissie van Financiën is op de in de stukken
aangevoerde gronden mede van oordeel dat er geen termen zijn om aan het
verzoek gunstig gevolg te geven en stelt alzoo voor om overeenkomstig de
conclusie van het rapport te besluiten.
Een lid echter kan zich met het gevoelen der meerderheid niet vereenigen
want hij is van oordeeldat op grond dat adressant is benoemd en beëedigd
met toekenning van een jaarlijksch inkomen van 120, met genot van
eenig emolument en tegemoetkoming in reiskosten eerst dient uitgemaakt
te wordenof adressant was ambtenaar of niet. Indien hem geöne duide
lijker bewijzen worden aangegevendat adressant niet als ambtenaar moet
aangemerkt worden is hij van gevoelen dat adressant wel degelijk ambtenaar
was (om niet te spreken dat hij het nog is). Te meeromdat hij voor
zijne handelingen een borgtocht heeft moeten stellen van ƒ1000, en voor
deze nog tot in het jaar 1876 verantwoordelijk is. Was bij ambtenaar,
dan heeft bij evenzeer als elk ahder aanspraak op voldoening aan zijn te
kennen gegeven verlangen.
1875.
Naar aanleiding van het raadsbesluit van den 2lsten Januari jl. en ten
gevolge uwer uitnoodiging bij uwe missive van den 22sten Januari gericht
aan de Commissie tot het ontwerpen van en herzien der plaatselijke veror
deningen regelende de huishouding der gemeente alhier, heb ik de eer
UEd. Achtb. met terugzending van de ontvangen bescheiden, u te doen toe
komen, eene door voorn. Commissie ontworpen Verordening regelende het
pensioen te verstrekken aan gemeente-ambtenaren en bedienden ter dezer stede.
Namens de Commissie voorn.
J. E. Göüdsmit, Voorzitter.
Aan Edel-Achtb. Burgemeester en Wethouders van de Gemeente Leiden.
Ver ordening regelende het pensioen aan Gemeente-ambtenaren en
bedienden te verstrekken.
Art. 1. Onder gemeente-ambtenaren en bedienden met betrekking tot
deze veïordeöinrg worden verstaan, zij die tegen genot van eene bezoldiging
uit de gemeentekas, worden aangesteld, door den Gemeenteraad, Burge
meester en Wethouders of door den Burgemeester alleen, voor Zooverre zij
niet reeds krachtens andere wettelijke bepalingen ter zake van hetzelfde ambt
of dezelfde bediening pensioen genietenin welk geval het bedrag van het
geen door hen van elders genoten wordt, in mindering komt van het pen
sioen uit de gemeentekas, te ontvangen.
Art. 2. De in het vorige artikel vermelde ambtenaren en bedienden heb
ben na hun ontslag recht op pensioen uit de gemeentekas in de volgende
gevallen
I. Als zij den leeftijd van 65 jaren bereikt hebben na minstens 15 jaar
onafgebroken in dienst der gemeente te zijn werkzaam geweest;
II. Als zij gedurende 40 jaren binnen de gemeente een of meer ambten
of bedieningen hebben waargenomen
III. Als zij ten gevolge van de uitoefening hunner functie wonden of ge
breken hebben bekomen waardoor zij voor den gemeentedienst ongeschikt
zijn geworden;
IV. Als zij na tien-jarigen dienst uithoofde van ziels-of lichaamsgebreken
niet meer in staat zijn hunne betrekking waar te nemen;
Dit wordt gestaafd door eene verklaring van twee geneeskundigen door
Burgemeester en Wethouders te benoemen.
Art. 3. Het jaarlijksche pensioen bedraagt in de gevallen omschreven
bij n°. 1, 2 en 4 van art. 2 voor ieder jaar dienst l/60ste van de jaar
wedde op het tijdstip van zijn ontslag door den ambtenaar of bediende ge
noten.
In het geval van n°. 3 van het voorn, artikel 2/3 van de jaarwedde
welke de ambtenaar of bediende tijdens zijn ontslag genoot.
Genoot de betrokkene geen vaste jaarwedde of wel eene zoodanige waaraan
eene veranderlijke geldelijke belooning uit de gemeentekas verbonden was,
zoo wordt het gemiddeld bedrag van hetgeen in de laatste drie jaren het
ontslag voorafgaande genoten werd tot maatstaf genomen van het te bere
kenen pensioen.
Art. 4. Het pensioen wordt verleend op aanvrage van den belangheb
bende door het Dagelijksch bestuur overeenkomstig de bepalingen dezer
verordening.
Mededeeling daarvan met opgave der redenen en aanhaling van de daartoe
betrekkelijke bepalingen geschiedt aan den Baad binnen eene maand nadat
het pensioen verleend is.
Art 5. Het toe te kennen pensioen treedt in met den dag waarop het
genot van de jaarwedde of van de te verkrijgen emolumenten ophoudt.
Bij overlijden wordt het uitbetaald tot op het einde van het ingetreden
kwartaal.
Art. 6. Het recht op pensioen vervalt:
I. door vrijwillig genomen ontslag;
II. indien het ontslag niet eervol is verleend
III. ingeval van veroordeeling tot eene onteerende straf of wegens diefstal,
oplichting of misbruik van vertrouwen.
Art. 7. Ten einde op het bij deze verordening vastgestelde pensioen te
kunnen aanspraak maken zal door ieder ambtenaar of gemeente-bediende
26
4