Van de diensten vroeger door den heer Werst bewezen, kan dus geen gebruik meer worden gemaakt, en met de diensten kwam natuurlijk de daarvoor toegekende retributie te vervallen. Aan het begrip van wachtgeld wordt, dunkt ons, eene zeer onnatuurlijke uitbreiding gegeven, wanneer men het ook gaat toekennen voor het gemis van retributien als waarvan hier sprake is, en het valt vooraf moeilijk te bepalen tot welke gevolgen men al niet komen zou door eens dat beginsel te stellen. De billijkheid van het wachtgeld ligt in het feit, dat hij die het ontvangt, door de opheffing van deze of gene ambtelijke betrekking zijn middel van bestaan geheel of gedeeltelijk verloren heeft, en van zulk een verlies kan hier toch geen sprake zijn. Daarenboven de kleine retri butie diende voor een deel om de groote finantieele verantwoordelijkheid te dekken, en is het nu billijk twee derden van die retributie te bestendigen, terwijl de verantwoordelijkheid ophoudt? Wat betreft het eerste verzoek, om namelijk tot 13 Mei 1876 in het genot te blijven van de volle retributie, ook daaromtrent kunnen wij tot ons leedwezen niet gunstig adviseeren 't is wel waar dat tqt zoo lang de verantwoordelijkheid van den schatter blijft voortduren, namelijk voor de panden door bem in December 1874 getaxeerd, maar het loon voor die taxatie en de daaraan verbonden verantwoordelijkheid is hem reeds in het loon van die maand December uitbetaald. Aanspraak op meer bestaat dus niet. Wij hebben alzoo de eer uw Collegie te adviseeren om den ltaad eene afwijzende beschikking op het ingekomen verzoek voor te stellen. Commissarissen van de Bank van Leening, J. T. Boys Voorzitter. Aan heeren Burgemeester en W. De Jongh, Controleur fung. Secr. Wethouders van Leiden. N*. 113, Leiden, 10 Juni 1875. De Commissie van Financiën heeft de in hare handen gestelde rekening en verantwoording van het Werkhuis alhier over 1874, onderzocht en daarop geene bedenkingen gevonden. Zij heeft de eer u te raden die goed te keurenin ontvangst ad f 2687S.625, in uitgaaf ad 26878.62sj alzoo sluitende quite. Aan den Gemeenteraad. De Commissie van Financiën, enz. N°. 144. Leiden, 17 Juni 1875. De Commissie van Financiën heeft de eer uwe vergadering te berichten, dat bij haar geen bezwaar bestaat tegen het voorstel van Burgemeester en Wethouders tot afstand van gemeentegrond in eigendom aan J. Van der Kamp en geeft in overweging dat voorstel aan te nemen. Aan den Gemeenteraad. De Commissie van Financiënenz. N". 143. Leiden, 17 Juni 1875. De Commissie van Financiëngeene bedenkingen hebbende tegen de in williging van het verzoek van Dr. R. B. Hirschig ter bekoming in eigen dom van de poort in de Vleerensteegheeft de eer uwe vergadering tot goedkeuring van de daartoe strekkende voordracht van Burgemeester en Wethouders te adviseeren. Aan den Gemeenteraad. De Commissie van Financiën, enz. N°. 146. Leiden, 17 Juni 1875. Wij hebben de eer uwe vergadering mede te deelen dat door concessiona rissen voor den aanleg van den spoorweg LeidenWoerden het bij raads besluit van 22 April ten behoeve van die onderneming toegezegd subsidie van 100,000 wordt aanvaard, onder de daarbij gestelde voorwaarden. Tevens leggen wij hierbij over een ontwerp-overeenkomst door de gemeente met concessionarissen aan te gaanmet voorstel ons daartoe te machtigen. Door concessionarissen is ons daarbij bericht dat de overlegging van bedoelde akte aan de directie van de Nederlandsche Rijnspoorweg-Maatschappij er zeer toe zal bijdragen om de bekrachtiging der tusschen de directie en con cessionarissen beraamde schikkingen door de eerlang te houden Algemeene Vergadering van aandeelhouders in die Maatschappij te verzekeren. Aan den Gemeenteraad. Burgemeester en Wethouders, enz. Burgemeester en Wethouders der gemeente Leidenhandelende namens die gemeente, ter uitvoering van het besluit van den Gemeenteraad dd. 22 April 1875 ten eenre en de heeren J. P. De Bordes en L. A. J. W. Baron Sloet, als concessiona rissen voor den spoorweg LeidenWoerdenter andere zijde zijn overeengekomen 1. De gemeente Leiden verbindt zich aan de contractanten ter andere zijde op den dag, waarop de exploitatie van den spoorweg van Leiden naar Woerden zal worden geopend, ten behoeve der onderneming van dien spoor weg als subsidie uit te keeren eene som van honderd duizend guldenen zulks onder de volgende voorwaarden: a. dat de aan te leggen spoorweg nabij Leiden aansluite aan den Hol- landschen spoorweg en dat het bij artikel 26 der concessie bedoeld vervoer van het station van den aan te leggen weg naar het station van den Hol- landschen spoorweg te Leiden geschiede per spoorweg dat dagelijks ten minste vier treinen zullen loopen van Leiden naar Woerden en terug, aansluitende aan de treinen loopende van Woerden naar Utrecht, zullende de concessionarissen indien zij in gebreke blijven deze be paling na te leven, verplicht zijn voor eiken trein, minder dan dit getal in eenige zomer- of winterdienstregeling voorkomende, aan de gemeente Leiden als straf uit te betalen eene som van f 1000. 2. De concessionarissen verklaren de in het vorig artikel omschreven verbindtenis onder de aldaar genoemde voorwaarden aan te nemen. 3. De tegenwoordige overeenkomst vervalt, indien de exploitatie van den weg LeidenWoerden niet begint vóór het verstrijken van den termijn welke daarvoor door de regeering ingevolge de concessie wordt bepaald of uiterlijk op den 22 April 1880. 4. Zoodra de concessie voor den spoorweg LeidenWoerden door de concessionarissen is overgedragen aan eene Naamlooze Vennootschap, treedt deze voor alles, wat deze overeenkomst betreft, in hunne plaats. Aldus gedaan in duplo te Leidenden Leiden, 22 Juni 1875. De Commissie van Financiën heeft geene bedenkingen tegen de nevens gaande ontwerp-overeenkomst in zake den aan te leggen spoorweg van Leiden naar Woerden. Aan den Gemeenteraad. De Commissie van Financiënenz. N°. 147. Leiden, 17 Juni 1875. Naar aanleiding der hierbij gevoegde missive van A. J. Blomnemen Burgemeester en Wethouders de vrijheid, nadat het hun gebleken is dat genoemde persoon den 18 Augustus 1874 van de bevolkingsregisters dezer gemeente is afgeschreven, u voor te stellen aan hem in de plaatselijke di recte belasting 1874 afschrijving te verleenen voor 4 maanden ad 3.56. Aan den Gemeenteraad. Burgemeester en Wethouders, enz. N°. 148. Leiden, 17 Juni 1875. Blijkens de hierbij overgelegde rekeningen der trekvaarten en jaagpaden met de gemeenten Utrecht, Woerden en Delft in gemeen en van de Haar- lemsche trekvaart over 1874 bedraagt het tekort eene som van /3685.74|, terwijl op de begrooting voor dat jaar is uitgetrokken een bedrag van 3000, evenals in vorige jaren. Bovendien is uit het betrekkelijk artikel dier begrootingHoofdstuk Xart. 9 volgn. 152, Kosten van gemeenschappe lijke zaken enz. uitbetaald de schadevergoeding aan den pachter van de op brengst der tolgelden aan den Rijnsburgervlietals: f 1200.-krachtens raadsbesluit van 5 Februari 1874 en f 675.krachtens besluit van 21 Januari jl.zoodat op dezen post een tekort is van 2560.74J. Wij stellen uwe vergadering voor daarin te voorzien door afschrijving van dat bedrag van de post voor Onvoorziene Uitgavente welken einde een staat van af- en overschrijving hiernevens ter vaststelling wordt aangeboden. Aan den Gemeenteraad. Burgemeester en Wethouders, enz. N°. 149. Leiden, 17 Juni 1875. De Commissie voor de bewaring van voorwerpen van waarde of belangrijk voor de oudheidkunde en de geschiedenis der kunst, heeft bij het hierne vens overgelegd schrijven een voorstel ingediend aan ons college, tot be schikbaarstelling van de noodige gelden voor de bezoldiging van den con cierge van het Museum in de Lakenhal. Ons volgaarne met dat voorstel vereenigende, veroorloven wij ons de vrijheid uwe vergadering eene beslissing in dien zin voor te stellenonder overlegging van de betrekkelijke staten van af- en overschrijving. Aan den Gemeenteraad. Burgemeester en Wethouders, enz. Leiden, 11 Juni 1875. De Commissie voor de bewaring van voorwerpen van waarde of belangrijk voor de oudheidkunde en de geschiedenis der kunstheeft de eer uw college in overweging te geven om aan den gemeenteraad de noodige gelden aan te vragen voor de bezoldiging van den concierge van het museum van schilde rijen en oudheden in de Lakenhal. De concierge is als zoodanig in functie getreden den 1 Mei 1874, op welken dag het museum voor het publiek is open gesteld en zijne jaarwedde is bepaald op ƒ300 per jaar. De post «Onderhoud en aankoop van voorwerpen van waarde of belangrijk voor de oudheidkunde en de geschiedenis der kunst" zoude alsdan moeten worden verhoogd op de begrooting voor 1874 met ƒ200 en op die voor 1875 met /"300. Tegen zoodanige verhooging zalnaar wij vertrouwenbij den gemeen teraad geen bezwaar bestaan. De Commissie voornoemdenz. Aan Burgemeester en Wethouders van Leiden. N°. 15©. Leiden, 17 Juni 1875. Bij de opname der tienden onder Leiderdorp is het ons gebleken dat deze voor dit jaar van te weinig belang zijn om daarvan eene openbare verpachting te houden, uit welken hoofde wij de vrijheid nemen u bij deze voor te stellen, om de tienden voor den oogst en jaarschare dezes jaars te Leiderdorp te veld staande, gelijk zulks in de laatste jaren placht te ge schieden onder de handvolgens taxatie van twee deskundigenaan de tiendplichtigen af te staan, tenzij deze zich met die taxatie niet mochten vereenigenin welk geval eene openbare verpachting daarvan het noodzake lijk gevolg zoude zijn. Aan den Gemeenteraad. Burgemeester en Wethouders, enz. N#. 151. Leiden 22 Juni 1875. Ten einde te voorzien in de vacature van, onderwijzer 1ste klasse op eene jaarwedde van ƒ800 aan de openbare school voor meer uitgebreid lager onderwijs 2de klasse voor jongensontstaan door het vertrek van den heer P. van den Enthebben wij uit het aantal opgekomen sollicitanten na vergelijkend onderzoekin overleg met den betrokken hoofdonderwijzer en den districts-schoolopziener het volgende drietal opgemaakt, dat wij de eer hebben uwe vergadering aan te bieden met verzoek tot de benoeming over te gaan, te weten: 1°. Dignus Jacobus Witte te Deventer; 2°. Hen- drikus Johannes van Meegeren te Zaandam; 3®. Henricus Nicolaas van Kalken te Delft. Aan den Gemeenteraad. Burgemeester en Wethouders, enz. Te Leiden ter Boekdrukkerij van J. C. DRABBE.

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Handelingen van de Raad | 1875 | | pagina 2