De Voorzitter. Volgens het reglement van orde moet het eerst worden
in stemming gebracht het voorstel van de Commissie van Financiën.
De heer Le Poole. Ik wenschte allereerst te hebben uitgemaakt, of de
Raad zal besluiten dat er zal gebouwd worden, ja dan niet. Ik meende
dat dit nog niet beslist was.
De heer Van Iterson. Ik kan het denkbeeld van den heer Le Poole,
dat de grond hier bedoeld ter bebouwing ongeschikt zou zijn, wegens de
nabijheid der begraafplaats niet ondersteunen. In het voorgelezen advies
heb ik hetzij met allen eerbied gezegd geen enkel argument opge
merkt dat ten deze iets afdoetik meen ook dat de vraag naar het al of
niet schadelijke eener begraafplaats op zekeren afstand van bewoonde huizen
zich niet laat beantwoorden door chemische of physische onderzoekingen of
beschouwingen. Alleen de ervaring de statistiek kan hieromtrent
uitspraak doen. Zeker kunnen de ontledingsproducten der lijken zich dooi
de lucht en door den bodem "verspreidenmaar de mate waarin zulks ge
schieden zalhangt van velerlei omstandigheden afb. v. van de wijze van
begravenvan de gesteldheid van den bodemvan de afscheiding door
water enz. In al deze opzichten verkeert men hier in gunstigen toestand
het te bebouwen terrein is op tamelijken afstand gelegen en door een breed
water van de begraafplaats gescheiden. Bedenkt men nog daarbij datzoo
als reeds is aangevoerd, andere buurten, die dichterbij gelegen zijndat een
bevolkt gesticht, onmiddellijk aan de begraafplaats grenzende, daarvan geen
kwade gevolgen ondervindendan behoeft mengeloof ikook geen vrees
te koesteren voor het terrein waarvan thans sprake is.
De beraadslaging hierop gesloten zijnde, wordt de conclusie van het
rapport der Commissie van Financiën in hoofdelijke omvrage gebracht en
aangenomen met 15 tegen 6 stemmen.
Tegen stemden: de heeren Seelig, Stoffels, Krantz, Van Wensen, De
Fremery en de Voorzitter.
De Voorzitter. Er zal dus nu een suppletoire staat noodig zijn. De
tweede suppletoire staat vervalt-nu.
XVII. Verzoek van J. Van Mannekus om een-stoep te leggen.
(Zie Handd. 19, n#. 117.)
De gunstige oonclusie van het rapport van Burgemeester en Wethouders
wordt zonder beraadslaging of hoofdelijke stemming aangenomen.
XVIII. Verzoek van T. G. Van Biel, betrekkelijk de afbraak van het
commissarishuisje aan het Utrechtsche Veer.
(Zie Handd. 19, n°. 118.)
De heer Cock. Ik meen, dat het rapport van Burgemeester en Wet
houders niet in overeenstemming is met dat van de Commissie van Fa
bricage.
De Voorzitter. Het voorstel van Burgemeester en Wethouders strekt,
in strijd met dat van de Commissie van Fabricage, om het commissaris
huisje in stand te houden en zulks hangende de quaestie omtrent het onder
houd van het Jaagpad.
De heer Cock. Ik ben voor het voorstel der Commissie van Fabricage
en tegen dat van Burgemeester en Wethouders.
De Voorzitter. Het voorstel der Commissie van Fabricage komt nooit
in stemmingen nu dat van Burgemeester en Wethouders er mede in strijd
is, zult gij er tegen kunnen stemmen.
De heer Stoffels. Dat huisje is niet vatbaar voor restauratie, en aan
gezien alle veren zijn opgeheven, heeft de Commissie van Fabricage gemeend
dat er geene aanleiding meer bestaat tot instandhouding van dit commis
sarishuisje.
De heer Van Heukelom. Het zij mij veroorloofd hier ook een enkel,
maar ernstig gemeend woordje te spreken. Met dat kleine huisje zal men
nu hetzelfde spel in het klein zien spelen als vroeger met de poort, waar
door wij nu voor dat fait accompli staan. De poort moest weg, dus was
de poort bouwvallig; dat huisje moet weg, dus.... Ik zou meenen dat
het best nog te repareeren ware!
De heer Stoffels. Hebt gij het gezien?
De heer Van Heukelom. Wel duizendmaal.
De Voorzitter. Burgemeester en Wethouders hebben, met het oog op
den tegenwoordigen toestand van het veerde Commissie van Fabricage
verzocht het huisje nog eens te doen opnemen.
De heer Van Wensen. Mag ik u doen opmerken, mijnheer de Voor
zitter, dat het commissarishuisje aan de waterzijde in zoodanig slechten toestand
verkeert dat er werkelijk gevaar aan verbonden is, en wel, doordien de
stoombooten, aldaar liggende, den wal geheel ondermijnen. Het kan mis
schien wel gerepareerd wordendan zoude, volgens opgave van den architect,
minstens f 400 a 500 daarvoor noodig zijn.
De Voorzitter. De Commissie van Fabricage zou dan uitgenoodigd
kunnen worden een nader rapport in te dienen.
De heer Krantz. Door de Commissie van Fabricage is een nader rap
port ingediendna kennisneming van de missive van Burgemeester en
Wethouders. Zij blijft op verschillende gronden aanraden, afwijzend op
het verzoek van de schippers te beschikken.
De liter Buys. Ik ben zeer gestemd voor het voorstel van Burgemeester
en Wethouders. Het buisje weg te breken tegen den wil van de schippers
zou ik eene groote hardheid vinden. Die schippers hebben zware lasten
te betalen; meer dan eens trachtten zij daarvan ontheven te worden, maar
altijd te vergeefs. Is het nu billijk hun eene van de weinige kleine gerie
felijkheden te ontnemenwélke zij nu nog aan de gemeente verschuldigd
zijn? En dat alles waarom? Toch niet om de zeer onbeduidende argu
menten welke in het hier behandelde adres worden aangevoerd.
De heer Le Poole. Het verheugt mij dat de geachte spreker, naast mij
gezeten de schippers en het bewuste huisje in bescherming heeft genomen.
Ik zou ook niet voor het afbreken zijn en beaam volkomen de opmerking
van den heer Van Heukelom, aan de Commissie van Fabricage gemaakt.
Wij hebben heden echter alleen te beschikken op het request van den heer
Van Biel en dus te beslissen over de vraag, of het huisje moet behouden
blijven of opgeruimd worden. Ik geloof niet dat bet moet afgebroken wor
den, en ook niet dal het zooveel zal behoeven te kosten om het te repa
reeren; als er een nieuw zinken dak op gelegd werd en er langs de te ver
nieuwen goten spijkers op geplaatst werden, teneinde de jongens te beletten
er op te klimmen en aan den waterkant een nieuwe schoeiing werd aange
bracht, dan zal het huisje nog wel honderd jaren kunnen staan.
Do conclusie van het rapport van Burgemeester en Wethouders wordt
vervolgens aangenomen met 13 tegen 8 stemmen.
Tegen stemden: de heeren Cock; Verster, Seelig, Suringar, Stoffels,
Krantz, Van Wensen en Juta.
XIX. Verzoek van J. Van Tongeren om een riool te leggen aan het
Levendaal.
(Zie Handd. 16, n°. 92, 17, blz. 1, sub VI, 19, n#. 124.)
De heer Van Iterson. Een enkel woord slechts om mijne stem te mo-
tiveeren, die ik ook na de laatste inlichtingen tegen de inwilliging van het
verzoek zal uitbrengen. Het is dan nu geconstateerd dat in het Levendaal
drie riolen uitloopenen dat de privaten in quaestie gemeenschap hebben
met een beerput, die weer door een buis uitkomt in het riool van de Spil-
steeg. Langs dit zonderling samenstel van geleidingen schijnt dus de
loozing toch nog op het Levendaal plaats te hebben. In zooverre komt er
dus weinig verandering in den toestand, indien men den kortsten weg vol
gende een nieuw riool legt dwars door de straat. Maar in dit plan ligt het
voornemen opgesloten om den ouden v uilen boel maar te laten zooals die is. Er
bestaat onder de huizen van den adressant en onder het pakhuis een ver
stopping en opeenhooping van faecaliëndie op den gebeelen omtrek nadeelig
werken kan en die mijns inziens daar niet mag blijven zitten. De vorige
maal is als argument daarvoor aangevoerd dat den adressant de toegang tot
het belendende pakhuis geweigerd was. Ik noemde dergelijke weigering
onwil om mede te werken tot bevordering der goede zaak en meende dat
deze geen grond kon opleveren om in den toestand te berusten. Er is toen
gezegd dat force majeure aanwezig wasdaar het pakhuis vol was met
steenkolen. Sedert onze laatste bijeenkomst heb ik herhaaldelijk gelegen
heid gehad mij te overtuigen dat het pakhuis bijna geheel ledig is en dat
dus thans de mogelijkheid bestaat om den beerput en het oude riool te
ruimen - vóór dat men een nieuw aanlegt.
De conclusie van het gunstig rapport van Burgemeester en Wethouders
wordt hierop aangenomen met 13 tegen 8 stemmen.
Tegen stemdende heeren GoudsmitDu BieuSuringarHartevelt
Van Heukelom, Van Outeren Vau Iterson en Krantz.
XX. Verzoek van A. J. Bijshouwer, onder Zoeterwoude, betrekkelijk de
verbreeding der sloot voor zijne woning en de wegneming van boomen.
(Zie Handd. 19, n°. 123.)
De conclusie van het rapport van 'Burgemeester en Wethouders wordt
zonder beraadslaging of hoofdelijke stemming aangenomen.
De heeren Stoffels en Van Outeren verlaten de vergadering.
XXI. Voordragt betrekkelijk de verevening der schade, geleden dóór de
Bank van Leening, tengevolge van de bedriegelijke handelingen van den
ontslagen onderkassier.
(Zie Handd. 19, n°. 119 en 125.)
De heer Goudsmit. Ik zal mij tegen het voorstel verklaren als zijnde
hier van werkelijke achteloosheid gebleken, niet ongeluk of toeval. Ik kan
immers niet aannemendat de personendie met- de vroegere bedriegelijke
handelingen van den onderkassier bekend waren, die hem van ouds ken
den, die wisten, dat zijne familie herhaalde malen moest tusschen beiden
komenom een tekort te dekkendat die personen eindelijkonder wie
hij rechtstreeks werkzaam wasen die dus wistenwelk vleesch zij in hunne
kuip hadden, de onschuldige slachtoffers geweest zijn van een rechtmatig in
hem gesteld vertrouwen. En dat nu de persoon zelf voor straf gespaard bleef
levert geene reden op om nu ook de personen die met de controle belast
warenen die verkeerde handelingen hadden moeten tegengaanvan hunne
verantwoordelijkheid te ontheffen. Men moet ten deze een voorbeeld stellen
om der geïolgen wille. Het moge hard zijn voor de betrokken personen
maar het vervullen van plicht is dikwijls hard, doch het blijft plicht. In
ieder geval is hier schuld, en bestaat er geene reden om kwijtschelding te
verleenen.
De heer Buys. De quaestiewaarmede wij hier te maken hebbenis
bij uitstek kieschen ik had wel gewild dat de vergadering die zonder
eenig debat had willen beslissen. Het aangevoerde door den heer Goud
smit noopt mij echter een enkel woord te zeggen en dat te eer omdat ik
gaarne erken dat zijne opmerkingen in beginsel volkomen juist zijn. Toch
zou ik het eene groote hardheid vindenwanneer de Baad dienovereenkomstig
besloot. Het is met de Bank van Leening gegaan als met zoo menige
oude instelling: men liet zich bij haar beheer meer leiden door traditie en
gewoonte dan door het Beglement; en natuurlijk dat do invloed van die
traditie de kracht van het Reglement niet weinig verzwakte. Men kwam er
dus allengs toe meer naast dan in het Beglement te leven. Dit nu was
niet het bedrijf van enkelenmaar van allenbestuurdershoogere en la
gere ambtenaren. Ik wil slechts één voorbeeld noemen, en wel juist dat
voorbeeld, omdat het feit niet te loochenen valt en zij die het pleegden
sinds lang niet meer onder de levenden behooren. Ik bedoel bet besluit
vele jaren geleden door commissarissen genomen, waarbij de inbrengers ge
machtigd werden de pandendie zij ontvingenacht dagen onder hunne be
waring te houden. Dat .feit was niet alleen een afwijking van het regle
ment, maar lijnrecht in strijd met wat men zou kunnen noemen de hoofd
gedachte van het koninklijk besluit van 1824. Welnu, wanneer het dus
van oudsher eeue gewoonte was gewordenniet bij dezen of genenmaar
ongeveer bij allenom het met de reglementen zoo nauw niet te nemen
is het dan niet verbazend bard twee beambten voor een enkel verzuim, gel
delijk te doen boeten, omdat het toeval wil dat zij en zij alleen civiel ver
antwoordelijk kunnen worden gesteld voor hunne ongehoorzaamheid aan de