aan-en verbouw van schoollokalen" worden verhoogd tot f 39380, te vinden door verkoop van Inschrijving en zal derhalve nog moeten worden verkocht voor een reëel bedrag van 20380, of berekend naar een koers van 62 percent voor een nominaal bedrag van 32900. Een daartoe strekkend concept-raadsbesluit wordt hiernevens ter vaststelling aangeboden. Verder moet ingevolge de onderscheidene beslissingen uwer vergadering waarbij is besloten dat het verkocht kapitaal gedurende een zeker aantal jaren in de gemeentekas zal worden teruggebracht, ingevolge de begrooting, worden bestemd voor aankoop van Inschrijving, vooreerst eene som van '320, zijnde 1/25 deel van het kapitaal ad 33000, besteed voor de oprichting van het schoollokaal aan de Marendorpsche Achtergracht; en ver volgens 1100, uitmakende 1/10 gedeelte van het kapitaal ad f 11000, voor de aanschaffing van eene stoombrandspuitte zamen f 2420. Boven dien behoort voor belegging te worden bestemd ongeveer 200, over den dienst 1874 ontvangen wegens verkoop van grond, en 100 wegens aflos sing van een gedeelte der schuldvordering der gemeente ten laste van het St. Janshofje. Wij stellen mitsdien voor om tot den aankoop van Inschrijving op het Giootboek tot een reëel bedrag van f 2700 te besluiten. Het concept besluit tot aankoop wordt hierbij ter vaststelling overgelegd. Aan den Gemeenteraad. Burgemeester en Wethoudersenz. 11e Raad der gemeente Leiden Gezien de artt. 137 en 194 lift. c der Wet van den 29 Juni 1851 (Stbl. n°. 85); Heeft besloten: Te verkoopen een gedeelte der ingeschreven kapitalen op bet Grootboek der Nationale Werkelijke 2£ percent rentegevende schuld, ten name van de gemeente Leiden, op het hoofd van rekening, Leyden (de stad, letter L, deel 10, n°. 2878,) en zulks tot een nominaal bedrag van twee en dertig duizend negen honderd gulden 32900). Gedaan enz. De Raad der gemeente Leiden Gezien de artt. 137 en 194 litt. c der Wet van den 29 Juni 1851 (Stbl. n°. 85). Heeft besloten: Tot den aankoop van Inschrijving op het Grootboek der Nationale Wer kelijke 2J percent rentegevende schuld, ten name der gemeente Leyden, en zulks tot een reëel bedrag van zeten en twintig honderd gulden (ƒ2700). Gedaan enz. N®. 109. Leiden, 12 Mei 1876' Wij nemen de vrijheid aan uwe vergadering een staat over te leggen van de posten der begrooting voor 1874, welke gebleken zijn niet vol doende te wezen ter bestrijding van de vereischte uitgaven. Tot toelichting zij het volgende opgemerkt. Vooreerst ten aanzien van de onderscheidene posten voor licht en brandstoften waarop vooral wat de scholen betreft een belangrijk bedrag te kort komt. Kennelijk zijn bij de vaststelling der begrooting voor 1874 de op deze artikelen te doene uitgaven te laag ge raamd, op grond van de uitkomst over het jaar 1872 blijkens de bij het op maken der begrooting laatst vastgestelde rekening. Zoo is op het artikel vuur en licht in de scholen voor 1874 slechts uitgetrokken f 1400, op grond dat over 1872 was uitgegeven /"1363.I8, terwijl voor 1873 was geraamd eene som van 1900. Bovendien is destijds niet gerekend op de Tusschenschooldie in de maand September is geopendnoch op de uit gaven voor de gyranastiekschool. Voor de verhooging van het artikel, «Onderhoud van bruggen en over zetveren" is reeds machtiging verleend bij de vaststelling der begrooting voor 1874, vermits alstoen de post Onvoorziene Uitgaven met 1200 werd verhoogdten einde daaruit de kosten te bestrijdenvoortvloeiende uit de verwijding der doorvaartbreedte van de te vernieuwen Fauwbrug. Uit den post «Reinigen van riolen stelsel Liernurmoet nog worden vol daan de huur van de loods in de Gortestraat, die gedurende het jaar 1874 voor gemeentelijke doeleinden is gebruikt. De openstelling van het museum van schilderijen en oudheden in de Lakenhal met 1 Mei 1874 heeft tot eenige niet onbelangrijke werkzaamheden aanleiding gegeven, strekkende tot herstelling van eenige schilderijentot het in gereedheid brengen van de lokalen en tot beveiliging der voorwerpen met het oog op den grooten toe vloed van bezoekersvooral op de Zondagen. Uit dezen post wordt boven dien voldaan de bezoldiging van den concierge ad 300zooals reeds bij vorige gelegenheden aan uwe vergadering is medegedeeldterwijl over het jaar 1874 aan entreegelden is ontvangen gelijk bedrag van f 300, betgeen in de gemeentekas is gestort en geboekt onder den post «Andere ont vangsten niet tot de vorenstaande behoorende" en kan geacht worden in mindering te komen van de ter zake gedane uitgaven. Het museum is thans geheel gereed en in de eerste jaren zullen geene buitengewone werk zaamheden worden vercischt, zoodat de Commissie vertrouwt dat de som van /'700 op de begrooting voor 1875 uitgetrokken voor dat jaar vol doende zal zijnook zonder verbooging met het wegens entreegelden te ont vangen bedrag en met inbegrip van de bezoldiging van den concierge. De verbooging der overige artikelen zijn voor het meerendeel het ge volg van vroeger genomen raadsbesluitenzooals de schadeloosstelling aan armbesturen wegens de opheffing der armbakkerijde bijdrage aan de ge meente Alkemade in de kosten van den weg, de veranderlijke belooning der onderwijzers enz.terwijl eene juiste raming van de andere artikelen niet wel doenlijk is. M ij stellen uwe vergadering alsnu voor in het te kort ad 5386.035 te voor zien door overschrijving van art. 7 Hoofdstuk VIII, Subsidien aan werk huizen en van art. 9 van gezegd hoofdstuk Kosten van verpleging in het academisch ziekenhuis, op welke beide artikelen eene voldoende som be schikbaar blijft. De vereischte staat van af- en overschrijving wordt hierbij ter vaststel ling aangeboden. Aan den Gemeenteraad. - Burgemeester en Wethouders, enz. N°. HO. Leiden, 12 Mei 1875. De Commissie van Financiën heelt geene bedenkingen tegen de voor stellen van Burgemeester en Wethouders, strekkende: a. tot verheoging der begrooting, dienst 1874, in ontvangst en uitgaaf met ƒ5380, voor aan- en verbouw van schoollokalen; b. tot aan- en verkoop van Inschrijving op het Grootboek, ingevolge vroeger genomen raadsbesluiten, en c. tot af- en overschrijving eener som van 78van den post «Jaarwed den der ambtenaren ter Secretarie", op den post «Schrijfloonen", in verband met eene nadere regeling van die jaarwedden. Aan den Gemeenteruad. De Commissie van Financiënenz. N®. 111. Leiden, 13 Mei 1875. In het vorig jaar is overeenkomstig een besluit van dit college in het H. G. of Arme Wees- en Kinderhuis tijdelijk opgenomen een kind zonder ouderlijke verzorging, genaamd Margaretha Jacoba Seym. Vermits later bleek dat bedoeld kind niet behoorde tot de Nederduitsch Hervormde, maar tot de Hersteld Luthersche gemeente, heeft het bestuur van het weeshuis ons te kennen gegeven, dat het kind niet langer in het weeshuis kon wor den verpleegd, tenzij werd voldaan eene som van 100 per jaar, overeen komstig art. 1 n°. 3, van de verordening van 15 April 1871 (Gem.blad n". 9). Nadat vruchteloos was beproefd het kind te doen opnemen eerst in het Evangelisch Lutherscb Weeshuis alhier en daarna in dat der Hersteld Luthersche gemeente te Amsterdamis met het bestuur van het weeshuis alhier overeengekomen om het kind voorloopig nog in dat gesticht te doen verplegen onder de gestelde voorwaarden, op grond dat eene besteding van wege het gemeentebestuur tot meerdere uitgaven aanleiding zoude geven en geene familiebetrekkingen konden worden opgespoord in staat en genegen om voor de verdere opvoeding zorg te dragen. De kosten van verpleging bedragen over het afgeloopen jaar van 22 Januari 1874 af eene som van f 94.25, welk bedrag wij uwe vergadering voorstellen te bestrijden uit den post art. 9 van Hoofdstuk VIII, Onder stand vervoer- en verplegiugskosten enz.waaruit de kosten voor tijdelijke verpleging van behoeftigen zonder huisvesting en van verlaten kinderen, die niet in het weeshuis kunnen worden opgenomenworden voldaan. Aange zien het op dit artikel uitgetrokken bedrag niet voldoende is, stellen wij uwe vergadering voor het artikel met voormeld bedrag te verhoogen door afschrijving van den post voor Onvoorziene Uitgaven. Aan den Gemeenteraad. Burgemeester en Wethouders, enz. N°. 113. Leiden, 13 Mei 1875. Onze in overleg met den districts schoolopziener en de hoofdonderwijzers en hoofdonderwijzeressen ingediende voordracht, tot verhooging der jaar wedden van eenige hulponderwijzers en hulponderwijzeressen tot op het ma ximum bij de verordening bepaald, mocht in de zitting van 3 April jl. de goedkeuring van uwe vergadering niet wegdragen. Wel moet uit de discussiën worden opgemaakt dat over het algemeen de noodzakelijkheid der voorgestelde verhoogingen werd erkend, maar bij de groote meerderheid uwer leden bestonden wettelijke bezwaren tegen de voordracht. Men was namelijk van oordeel dat de Verordening van 4 Mei 1872, gewijzigd bij die van 8 Januari 1874 (Gem. bladen n". 9 van 1872 en n°. 6 van 1874), bepalende dat jaarlijks bij de behandeling der gemeentebegrooting in over weging wordt genomen of er termen zijn eene verhooging aan het hulpper soneel toe te kennenwaarvoor in den regel alleen in aanmerking komen zij, die minstens één jaar in functie zijn of in het vorig jaar geene ver hooging hebben ontvangen, eene verhoogiug buiten de begrooting als werd voorgesteld, niet toeliet, en dat alzoo in geval men tot de voorgedragen verhoogingen mocht wenschen te besluitenvooraf de verordening moest worden gewijzigd. Wij zijn daarop met den districts-schoolopziener in nader overleg getreden over de wijze waarop aan de wettelijke bezwaren zoude kunnen worden te gemoet- gekomen. Eenparig waren wij van oordeel dat eene wijziging van het tegen woordig stelsel van verhoogingen en van de vaststelling van een minimum en maximum der jaarwedden niet in de bedoeling van uwe vergadering kon liggen. Bij gelegenheid toch van de laatste wijziging der verordening in de vergade ring van 8 Januari 1874, is deze zaak in de gewisselde stukken wel ter sprake gebracht, doch alstoen is op voorstel der Commissie van Financiën in de verordening de bepaling opgenomen, dat zij vóór 1 Januari 1878 zoude worden herzien. Men wenschte, alvorens tot eene verandering van het bestaande stelsel over te gaande ondervinding af te wachten en meende daarvoor een termijn van een drietal jaren te moeten stellen, zoodat thans hieromtrent geene beslissing zal behoeven te norden genomen. Inmiddels blijft eene nadere regeling der jaarwedden van het meerendeel der hulponderwijzers en hulponderwijzeressen zooals werd voorgesteld in ous rapport van 22 Maart jl. dringend noodigen zelfs heeft de ondervinding sedert dien tijd zulks nog meer bevestigd aangezien wegens gebrek aan geschikt hulppersoneelreeds het maximum der jaarwedde is moeten worden uitgeloofd. Het ligt in den aard der zaak dat de verhouding tusschen de jaarwedden bestaande, dien tengevolge geheel wordt verbroken. Wil men alzoo voorkomen dat de meest verdienstelijken zoo spoedig mogelijk de gemeente verlaten,'dan zal tot eene herziening moeten worden overgegaanen in verband met de beslis sing van 3 April jl. de verordening in dien zin moeten worden aangevuld, dat daaruit blijke, dat de bepalingen aangaande de jaarlijksche verhoogingen eene buitengewone verhooging in geenen deele uitsluiten. De vijfde alinea van art. 2 der verordening van 4 Mei 1872 (Gem.-blad. n®. 9) gewijzigd bij de verordening van 8 Januari 1874 (Gem. blad n®. 6) luidt thans aldus «Jaarlijks wordt door Burgemeester en Wethouders, in overleg met de hoofdonderwijzers en hoofdonderwijzeressen en den schoolopziener bepaald of er termen zijn ëene verhooging toe te kennen die voor de onderwijzers en onderwijzeressen 100, voor de hulponderwijzers en hulponderwijzeressen ƒ50 bedraagt. De daartoe strekkende voorstellen geschieden bij de indiening der gemeentebegrooting. Voor eene verhooging zullen in den regel alleen in aanmerking komen zij, die minstens één jaar in functie zijn of in het vorig jaar geene verhooging hebben ontvangen." Wij geven uwe vergadering alsnu in overweging om aan deze alinea toe te voegen de volgende zinsnede: «Wanneer eene buitengewone verhooging noodzakelijk wordt geacht, worden de daartoe strekkende voorstellen ingediend en behandeld ook nadat de begrooting is vastgesteld." In de tweede plaats stellen wij u onder verwijzing naar onze bovenver melde voordracht en bijgaande stukken voor, om de jaarwedden van de daarin genoemde hulponderwijzers en hulponderwijzeressen op ƒ550 vast te stellen, ingaande 1 Juli 1875 en datzelfde besluit te nemen ten aanzien van den hulponderwijzer aan de school n®. 1 voor on vermogenden A. Crama, op grond van de aan uwe vergadering medegedeelde missive van den hoofdonderwijzer. Aan den Gemeenteraad. Burgemeester en Wethouders enz. Te Leiden ter Boekdrukkerij van J. C. DRABBE.

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Handelingen van de Raad | 1875 | | pagina 2