Het aangevoerde noopt ons aan onze raededeeling een voorstel te verbin den. Wij gelooven dat het belang onzer inrichtingen dringend eischt, dat de heer Byvanek er als leeraar werkzaam blijve, en nemen daartoe de vrij heid u in overweging te geven, den beer Byvanek eene persoonlijke toelage te verleenen van f 200, en zijne bezoldiging alzoo te brengen van f 1600 op 1800. Namens de vereenigde Commissie van toezicht op de gemeente instellingen voor hooger en middelbaar onderwijs, V. D. Brandeleb Voorzitter. Aan den Gemeenteraad van Leiden. 11. J. Hamakeb, Secretaris. Leiden, 31 Maart 1875. Wanneer de Leer Byvanek elders mocht worden benoemddan zullen wij lettende op het gunstig praeadvies van de Commissie van toezicht voor de hoogere en middelbare scholen, gaarne met die Commissie medewerken om te trachten door verhooging van tractement dien verdienstelijken docent duurzaam aan onze school te verbinden. Maar die verhooging van tracte ment reeds toe te kennen enkel op grond, dat de heer Byvanek pogingen aanwendt om elders eene voordeeliger betrekking te bekomen, is te zeer in strijd met onze begrippen van billijkheid en verstandig regeeringsbeleid dan dat wij het voorstel van Burgemeester en Wethouders zouden kunnen ondersteunen. Wij hebben de gronden voor ons gevoelen vroeger uiteengezet en wen- schen er niet op terug te komen. Uwe vergadering besliste toen anders en de eerste vrucht van die beslissing heelt zij nu voor zich. Wil zij op den vroeger ingeslagen weg voortgaan, wij zullen haar besluit eerbiedigenmaar noch nu noch ooit wenschen wij in hare verantwoordelijkheid voor dergelijk besluit te deelen. Wij geven u in overweging het voorstel van Burgemeester en Wethouders af te wijzen. Aan den Gemeenteraad. De Commissie van Financiënenz. N*. 68. Leiden, 22 Maart 1875. Art. 14 van ons Reglement bepaalt, dat als de aan de Gemeente toebe- hoorende fondsen bij de Bank van Leening in gebruikop den duur meer bedragen dan ter voorziening in de behoeften van onze instelling noodig is een deel dier fondsen op ons voorstel aan de gemeente zal worden terug gegeven en dus de schuld van de Bank verminderd. Reeds kort na ons optreden hebben wij gemeend te moeten onderzoeken of het bovenbedoelde geval zich werkelijk voordoet. Wij werden tot dit onderzoek geleid in het belang van dat gedeelte der bevolking dat van de hulp der Bank van Leening gebruik maakt. Immers volgens Art. 16 van ons Reglement moet de interest, welke wij voor onze voorschotten in rekening brengenworden verlaagdals de rente van het kapitaal voor de exploitatie van de Bank beschikbaar gesteldhoo ger mocht klimmen dan vijf percent. Hoe kleiner dit kapitaal is hoe eer dit geval zich zal voordoenen van daar het belang der leeners om het bedrijfkapitaal zooveel mogelijk te beperken. Natuurlijk zijn wij thans, nu de nieuwe inrichting van de Bank pas is ingevoerd, nog volstrekt niet in de gelegenheid te beoordeelenwelk be- drijtkapitaal in vervolg van tijd zal noodig zijn maar bij een zeer vluchtig onderzoek bleek reeds dadelijk, dat in elk geval het aanwezig kapitaal te groot is. Niet alleen tochdat sinds jaren een aanzienlijk deel van het kapitaal, in bewaring bij den Ontvanger, nooit in gebruik werd genomen, maar daarenboven is een som van 12000 deels sedert 30 Mei 1868 deels sedert 20 Juni 1871 als renteloos voorschot aan de Gemeente afgestaan, en dus voor de Bank zelve volkomen onbruikbaar geworden. Zonder eenig bezwaar meenen wij dus al dadelijk het kapitaal van de Bank met althans f 15000 te kunnen verminderen, en daarom hebben wij de eer u voor te stellen die som van de Bank terug te nemenen wel vooreerst de twee schuldvorderingen, gezamentlijk groot 12000, hierbo ven bedoelden voorts eene som van 3000die wij bereid zijn uit onze fondsen in de gemeentekas over te brengen. Nog een tweede voorstel wenschen wij aan dit eerste toe te voegen. De lokalen waarin de Bank van Leaning gehouden wordt, werden tot nog toe aangemerkt als-Tnede deel uitmakende van het kapitaal door de Ge raeente voorgeschoten en dan ook tot eene waarde van f 20000 op de jaarlijksche rekening uitgetrokken. Ook deze regeling is niet in overeenstemming met het nieuwe Reglement, bepalende, dat de Bank jaarlijks aan de gemeente huur zal betalen voor het gebruik van de haar toebehoorende lokalen. Wij stellen u daarom voor de banklok&len voor het vervolg aan te mer ken als eigendom van de gemeente en deze dus te belasten met de kosten van onderhoudde grondlasten en de assurantie der gebouwenmaar om gekeerd aan de Bank de verplichting op te leggen voor het gebruik van die lokalen een billijken jaarlijkschen huurprijs te voldoen. Ten einde te weten hoe hoog die huurprijs zou behooren te zijnhebben wij het advies ingewonnen van twee deskundigen die ons als resultaat van een nauwkeurig onderzoek hebben medegedeelddat de huurwaarde der gezamentlijke gebouwen 945 bedraagt. Ten einde eene ronde som aan te nemen, zouden wij u dus willen voorstellen, om de huur, welke de Bank jaarlijks aan de Gemeente verschuldigd is, te beginnen met den l,t8n Januari II. te bepalen op 900. Het zal ons aangenaam zijn te mogen vernemendat beide deze voor stellen de goedkeuring van uwe vergadering wegdragen. Commissarissen van de Bank van Leening, J. T. Buys, Voorzitter. W. Db Jongii, fd. Secretaris. Aan den Gemeenteraad van Leiden. N°. 69. Leiden, 6 April 1875. Wij hebben de eer u hierbij over te leggen het rapport der Commissie van Fabricageuitgebracht op het verzoek van Commissarissen der Stu- denten-Societeit *Minerva", om voor hunne nieuw gebouwde Sociëteit op de Breêstraat eene stoep te mogen doen leggenmet twee trappen waarvan de onderste trede op de openbare straat zoude uitspringen. Na gehouden conferentie met HH. Commissarissen, kunnen wij ons wel vereenigen met het rapport der Commissie, zoodat wij de vrijheid nemen u te raden het verzoek in te willigenmits een en ander geschiede onder toezicht en volgens aanwijzing van rooimeesters. Aan den Gemeenteraad. Burgemeester en Wethouders, enz. Aan den Raad der Gemeente Leiden. De ondergeteekenden vertegenwoordigende de Stndenten-Societeit Minerva" geven met verschuldigden eerbied te kennen: dat zij beleefdelijk vergunning verzoeken om van een stuk grond, ter breedte van 1 meter, 90 decimeter, gelegen voor het front van het ge bouw de in aanbouw zijnde Sociëteit Minerva, gebruik te mogen maken tot het aanleggen van een stoep en trap, noodzakelijk voor een behoor lijken toegang tot genoemd gebouw. Hetwelk doende enz. J. Kappeyne van de Coppello, president. J. Déking Duea, loco-secretaris Leiden, 17 Maart 1875. Op het in hare handen gestelde request van Commissarissen der Studenten- Societeit vMinerva", met bijgevoegde teekeningen heeft de Commissie van Fabricage de eer te berichtendat vóór het nieuw gestichte gebouw op de Breedestraat op den hoek der Vrouwensteeg, gedeeltelijk reeds bestond een stoep van 1.60 meter breedte, die thans langs den gevel van dat gebouw zal worden uitgestrekt in de bestaande rootingmaar waaraan twee trappen of bordessen zullen worden toegevoegdnoodzakelijk voor een behoorlijke toegang, waarvan de laagste trede 35 centimeters zou moeten uitspringen buiteu de genoemde rooiingslijndat daartegen geen ander bezwaar bestaat, dan de mogelijkheid van hinder bij het in- of uitrijden der Vrouwensteeg j maar dat dit bezwaar niet zoo overwegend isom de inwilliging van het verzoek te ontraden, daar toch de symetrie van de beide bordessen nood wendig eischt, dat zij op gelijke wijze buiten de rooiing van de stoep uitspringen. I)e Commissie heeft uit dien hoofde de eer voor te stellen dat vergunning worde verleend, om op gemeentegrond die stoep en die trappen te leggen, mits onder toezicht van rooimeesters naar de aangewezen rooiing van 1.60 meter voor de stoep en 1.95 meter voor de bordessen. Aan HH. Burgemeester De Commissie van Fabricage, enz. en Wethouders. N°. PO. Leiden, 5 April 1875. Burgemeester en Wethouders van Deventer hebben ons uitgenoodigdaan uwe vergadering voor te stellen ommet inachtneming der voorschriften van art. 121 der gemeentewet, mede tc werken tot opheffing van het beurt- veer van Rotterdam op Deventer, over SchiedamDelft, Den Haag, Leiden en Haarlem. Hunnerzijds is die zaak bereids bij den Raad dier gemeente aanhangig gemaakt, en dat college heeft zich met het denkbeeld der opheffing vol komen vereenigd. Zij voeren tot ondersteuning van hun voorstel de volgende gronden aan De handhaving der beurtveren levert meer en meer moeilijkheden op voor de gemeentebesturen. Het is Bithans meermalen voorgekomen dat handelaren hunne tusschenkomst inriepen om de beurtschippers aan de strenge voorschriften der reglementen te houden terwijl zij zeiven in andere gevallen, wanneer hun belang dit medebrengt, verlangen dat de schippers van de tarieven afwijken en, indien daaraan niet kan worden voldaan, andere gelegenheden tot verzending hunner goederen zoeken. Onder zulke omstandigheden nu zoude eene strenge handhaving der reglementen tot groote onbillijkheden leiden. De vraag is derhalve gerezen of de gemeentebesturen, nu zooveel betere middelen van vervoer bestaanniet verstandig zouden handelen door de beurtveren op te heffen en het vervoer per scheepsgelegenheid geheel aan de vrije concurrentie over te laten. Ook wij meenen die vraag toestemmend te moeten beantwoorden. De Kamer van Koophandel en Fabrieken door ons gehoordheeft tegen de opheffing van het onderwerpelijk beurtveer mede geenerlei overwegend bezwaar. Wij nemen mitsdien de vrijheid u in bedenking te gevenaan de Gede puteerde Staten dezer provincie, overeenkomstig art. 121 der gemeentewet, de vereischte machtiging te vragen omonder hunne goedkeuringmet de besturen der gemeenten Rotterdam, Schiedam, Haarlem en Deventer ge meenschappelijke zaken te regelen, ten einde daarna over de opheffing van bedoeld beurtveer in overleg te kunnen treden. De gemeentebesturen vaD 's Gravenhage en Delft hebben indertijd niet tot de oprichting van dit beurtveer medegewerktzoodat het ook onnoodig voorkomt thans tot de opheffing hunne medewerking te vragen. Aan den Gemeenteraad. Burgemeester en Wethouders, enz. N°. 71. Leiden25 Maart 1875. De Commissie van Financiën heeft onderzocht de hierbij gevoegde sup- pletoire begrooting en den staat van af- en overschrijving van het Evange lisch Luthersch Wees- en Oudeliedenbuis voor het jaar 1874. Daarop geene bedenkingen hebbende, heeft zij de eer u te raden die goed te keuren. Aan den Gemeenteraad. De Commissie van Financiënenz. N°. S2. Leiden, 25 Maart 1875. De Commissie van Financiën heeft onderzocht de hierbij gevoegde sup- pletoire begrooting van het Werkhuis voor het jaar 1874. Daarop geene bedenkingen hebbende, heeft zij de eer u te raden die goed te keuren. Aan den Gemeenteraad. De Commissie van Financiën, enz. Te Leiden ter Boekdrukkerij van J. C. DRABBE.

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Handelingen van de Raad | 1875 | | pagina 6