brand aangetast, zoo snel mogelijk te verhinderen. Ik zou meer algemeens
bewoordingen wensohen en willen lezen als volgt: »ten einde hem bij te
staan tot het zooveel mogelijk afwenden van gevaar, voortvloeiende uit be
staande gasleidingen."
De heer De Fremery. Hoe ruimer de omschrijving zijner bevoegdheid
ishoe' minder bezwaar dit kan opleveren.
De heer Driessen. Ik heb niets tegen de voorgestelde wijziging; maar
ik meen dat, als door den directeur of den opzichter de hoofdkranen in
het pand zijn afgesloten, reeds alles gedaan is wat noodig is.
De Voorzitter. Ik stel dan voor de voordrachtaldus gewijzigd
goed te keuren: in de eerste plaats, door tusschen regel 7 en 8 in art. I
in te lasschen: "de directeur der stedelijke gasfabriek of, bij ontstentenis,
de opzichter dier fabriek;" en voorts aan art. 6 toe te voegen: "terwijl
hem bovendien is toegevoegd de directeur der stedelijke gasfabriek, of bij
ontstentenis, de opzichter dier fabriekten einde hem bij te staan in het
zooveel mogelijk afwenden van gevaar voortvloeiende uit bestaande gas*
leidingen."
Met de aangeduide wijzigingen wordt hierop de voordracht met algemeene
stemmen aangenomen.
VI. Voordracht betrekkelijk de deelneming in de geldleening ten behoeve
van den aanleg van een kanaal naar Katwijk aan Zee.
(Zie Handd. 9, n°. 55 en 10 n°. 65.)
De Voorzitter. Omtrent deze zaak is, gelijk zoo even door mij is
medegedeeldnog ingekomen eene missive van Burgemeester en Wethouders
van Katwijkwelke ik den Secretaris verzoek voor te lezen.
Deze missive is van den volgenden inhoud:
"Katwijk, 2 April 1875.
Naar aanleiding van punt n°. 65 van de ter inzage der leden van den
gemeenteraad a costi nedergelegde stukken waarbij door de Commissie van
Financiën den Baad uwer gemeente wordt in overweging gegeven uw voor
stel, om deze gemeente te ondersteunen ter zake de daarstelling van een
waterweg van het uitwaterings-kanaal van Bijnland naar de kom van het dorp
Katwijk aan Zee, te verwerpen, en, ten vervolge op onze missive van den
lsten Maart jl. n°. 1454, nemen wij de vrijheid UEdel-Achtb. alsnog het
volgende op te merken, ter bestrijding van hetgeen door de Commissie van
Financiën wordt beweerd, namelijk, dat door deze geprojecteerde verbinding
geen kortere weg naar Katwijk aan Zee in geen enkel opzicht wordt ver
kregen 1°. een geregelde vaarwater-communicatie tot Katwijk aan Zee (hoe
wel mogelijk wat het traject betreft niet korter) is zeer zeker voor Leidens
ingezetenen veel geriefelijker, daar men alzoo zonder oponthoud in die plaats
kan komen, zonder dat mén, zoo als thans het geval is, van af Katwijk aan
den Rijn naar Katwijk aan Zee moet wandelen langs eenen onbelommerden
weg, waarvoor heen en weer toch altijd 5 kwartieruurs noodig is, terwijl het
vervoer per rijtuig veel te kostbaar is om met het stoomboot-vervoer in
concurrentie te kunnen komen
dat ook zeer zeker door de uitbreiding van het dorp Katwijk aan Zee
(een stellig gevolg van de totstandkoming van den waterweg) de gemeente
Leiden wordt gebaat.
Alle ingezetenen dier plaats toch koopen al hetgeen zij voor hunne dage-
lijkscbe behoeften noodig hebben te Leiden. Wordt Katwijk aan Zee alzoo
door het kanaal uitgebreider in bevolkingde gemeente Leiden heeft in ver
houding hare directe voordeelen.
Het advies der Commissie van Financiënhiervoren aangehaald, heeft ons
dan ook de vrijheid doen nemen UEdel-Achtb. bij vernieuwing te verzoeken
de belangen der totstandkoming van dezen waterweg zoo veel mogelijk te
willen helpen bevorderen.
Burgemeester en Wethouders der gemeente Katwijk.
De Burgemeester M. J. Burgersdijk, Weth. 1. B.
De Secretaris W. Van der Vlies.
Aan Heeren Burgemeester en Wethouders der gemeente Leiden."
De heer Goudsmit. Ik ben van verschillende zijden aangezocht, mijn
heer de Voorzitter, den Baad te verzoeken de stemming over dit punt nog
eenigen tijd aan te houden. Men verlangt namelijk te Katwijk nog eenige
meerdere inlichtingen over deze zaak te gevenen het is mogelijk dat
men door die nadere inlichtingen tot een ander gevoelen zou kunnen wor
den gebracht. Wat mij zelf aangaat, zoo zou ik voorshands niet geneigd
zijn tot de inwilliging van het verzoek. Maar door eenig uitstel wordt in
ieder geval niemand eenig nadeel toegebracht, noch iets gepraejudicieerd.
Leiden althans heeft zeker geen haast bij de zaak. Ik zou dus voorstellen
de beslissing op te schorten tot eene volgende vergadering.
De Voorzitter. Naar het mij voorkomt, moet de vergadering er prijs
op stellen zooveel mogelijk licht te erlangen. Ik zou dus tegen dat uitstel
geen bezwaar hebben.
De heer De Fremery. Het zou, meen ik, toch wenschelijk zijn, om
de zaak nog heden te bespreken; dan krijgen de belanghebbenden kennis,
hoe over de zaak wordt gedacht. Men zou wel de stemming kunnen uit
stellen tot eene volgende vergaderingmaar inmiddels de zaak in behan
deling nemendan toch zal het doel van den geachten voorsteller het
meest worden bevorderd. -
De heer Goudsmit. Ik geloofdat eerst dan de discussie vruchten zal
dragenals men over al de feiten behoorlijk zal zijn ingelicht. Ik zou
op dit oogenblik niet gaarne mijne stem willen uitbrengen over het verzoek.
De heer De Fremery. Ik verzet er mij niet tegen om de beslissing
uit te stellenmaar in geen van de rapporten komt eigenlijk voorwat de
gemeente zal bijdragenen wat het verschil zal zijn tusschen de renten
van het thans ingeschreven kapitaal en die welke de obligatiën zullen ople
veren. Dit verschil is intusschen zoo luttel het bedraagt nog geen f 50
het ofler is dus waarlijk niet bezwarend en zal naar mijne overtuiging tot
bevrediging van veler wenschen strekkenen ook voor onze gemeente
belangrijke voordeelen aanbrengen. Nu ik heb kunnen zeggen wat mij
op het bart ligtkan ik mij zeer goed vereenigen met het verlangen van
den heer Goudsmit om de zaak nog tot de volgende vergadering aan te
houden.
De heer Bijlevbld. Ik vereenig mij ook gaarne met den wensch van
den heer Goudsmit om deze zaak tot eene volgende vergadering uit te
stellen. Maar het verwondert mij weldat in den zoo even voorgelezen
brief uit Katwijk, die van nog zoo recenten datum is, van een verzoek
om uitstel geen sprake is. Het schijnt alzoo, dat het'college van Bur
gemeester en Wethouders van Katwijk zelf voor geen uitstel is. Is dat
ook zijne bedoeling? Ik weet niet of de heer Goudsmit dit kan of wil
mededeelen.
De heer Goudsmit. Wat ik heb te kennen gegeven als een verlangen
is volstrekt niet van de zijde van Burgemeester en Wethouders van Katwijk
tot mij gekomenmaar ik ben alleen door ingezetenen van daar aangezocht
om een uitstel der beslissing voor te stellen. En nu acht ik het wel van
belang daartoe te besluitenten einde voldoende op de hoogte te worden
gebracht; dat zou wellicht van invloed kunnen zijn op de uit te brengen
stem.
De Voorzitter. Ik geloof, dat het in ieder geval geen bezwaar heelt
de zaak nog veertien dagen uit te stellen.
De heer Cock. Ik zal mij volstrekt niet tegen een uitstel verklaren;
De heer De Fremery wilde deze gelegenheid te baat nemen om een paar
argumenten ten voordeele der deelneming in de leening ten behoeve van
het nieuwe kanaal in het midden te brengen. Ook ik wenscheven als
hijiets ten voordeele van het ontworpen kanaal aan te voeren. Daar de
zaak nu niet d fond behandeld wordt, bepaal ik er mij toe even stil te
staan bij eene bedenking, die de Commissie van Financiën tegen de zaak
heeft gemaakt en waarvan ik de juistheid betwijfel. Vergis ik mij niet
in mijne schatting der afstanden, welke door mij zeer globaal is geschied,
dan vlei ik mij die Commissievan tegenstanderdie zij tot nu toe was
weldra te zien veranderen in een medestander en begunstiger van het nieuwe
werk. Die Commissie immers zegt in haar rapport: »Een kortere weg
van Leiden naar de nabijgelegen badplaats zou zeker zeer wenschelijk en
ook wel eene geldelijke opoffering waard zijnmaar zulk een kortere
weg wordt door het ontworpen kanaal in geen enkel opzicht verkregen".
Welnu, juist dat laatste komt mij onjuist voor en ik houd den nieuw
te verkrijgen afstand voor veel korter dan den bestaanden. Ik begin
met aan te nemendat de Commissievan Financiën door den bestaan-
den afstand niet bedoelt dien van Katwijk-Binnen naar het badhuis
maar dien van de binnensluis tot het badhuis, aangezien sommige
bootjes des zomers zoo ver doorstoomen. Ik laat nu daar, dat men die
communicatie nauwelijks eene geregelde mag noemen, daar slechts enkele
zeer kleine, lage bootjes compleet miniatuur-stoombootjes zoo ver
door kunnen komenen dat nog wel alleen bij lage binnenwaterstanden.
De bedoelde afstand van de binnensluis tot het badhuis zal zoo wat onge
veer 700 a 800 meters bedragen, dat is, dewijl wij hier met een zeer on
effen duinpad te doen hebbenongeveer tien minuten gaans. De afstand
daarentegen van de nieuw geprojecteerde haven tot het badhuis zal, zoover
ik uit de situatie-teekening meen op te maken, 250 meters of iets meer
bedragen. Laat ik veiligheidshalve maar 800 meters stellen; dat maakt
dus nog lange na geen vijf minuten gaans. Ik verkrijg derhalve hier een
verschil van meer dan de helft en overigens een op zich zelf zeer korten afstand,
zoodat, naar mijn inzien, verkregen wordt datgene, wat aan de Commissie
van Financiën wel "eene geldelijke opoffering waard" schijnt. Dat de
geldelijke opoffering evenwel niet noemenswaard zal zijn, heeft de heer De
Fremery reeds aangetoond. Doch ik herhaalde afstandendie ik opgeef
zijn zeer globaal, ik heb ze hier met de situatiekaart voor mij, staande deze
vergadering, slechts bij benadering kunnen bepalen. Het komt mij dus de
moeite waard voor, dat er eens nauwkeurige opraetingen worden gedaan, en
ook op dien grond komt mij de aanneming van het voorstel van den heer
Goudsmit, tot verdaging, zeer wenschelijk voor. In het voorbijgaan zij nog
opgemerkt, dat het hoogst onwaarschijnlijk is, dat het plan zóó zoude ge
wijzigd kunnen wordendat de haven of het kauaal op dichter afstand van
de zee werd ingegraven. Daartegen zoude zich verzetten de zorg voor de
onschatbare zee-wering, die de keten van aaneengeschakelde duinen op dat
gedeelte onzer kust vormt en die ons binnenland tegen hooge vloeden en
noordwesten stormen beschermt. Het hoogheemraadschap, aan 't welk die zorg
is opgedrageneven als de Hooge Regeeringzoude zich stelliggeloof ik
tegen verder gaande ingraving der duinen verzetten.
De Voorzitter. Ik stel dan voor deze discussie te sluiten en de beslis
sing te verdagen tot de eerstvolgende vergadering.
Dienovereenkomstig wordt besloten.
VII. Voordracht tot verhooging der jaarwedden van eenige hulponderwij
zers en hulponderwijzeressen.
(ZieJIandd. 9, n°. 56, en 10, n". 64.)
De Voorzitter. Hieromtrent is ook ingekomen een brief van een der
hoofdonderwijzers, dien ik den Secretaris verzoek voor te lezen.
De brief is van deu volgenden inhoud:
"Leiden, 30 Maart 1875.
Door de hoofdonderwijzers en hoofdonderwijzeressen der openbare scholen
in deze gemeente is aan UEd. een voorstel gedaan tot verhooging der
tractementen van eenige hulponderwijzers en hulponderwijzeressen aan ge
noemde scholen werkzaam, met het doel hendie anders wellicht in andere
gemeenten een werkkring zouden zoekenvoor het onderwijs in deze ge
meente te behouden. Op het oogenblikdat door genoemde hoofden over
deze zaak werd beraadslaagd en eene lijst werd samengesteldde namen
dier hulponderwijzers en hulponderwijzeressen bevattende, was het mij onmo
gelijk daarop den naam te plaatsen van een mandie mij bij nader inzien
gebleken is evengoed eene verhooging te verdienenals de reeds aan UEd.
voorgedragenen. Het is de hulponderwijzer A. Crama, reeds een tal van
jaren aan de openbare school n°. 1 voor onvermogenden alhier werkzaam.
Zooals aan UEd. bekend is, heeft Crama een geruimen tijd de school
niet bezocht, wegens eene ziekte aan een zijner beenenwaardoor hij ver
hinderd werd zich te bewegen. Toen ter tijd scheen mij die ziekte met
het oog op zijn leeftijd zeer bedenkelijk en het voor het onderwijs niet
raadzaam hem tot verhooging voor te dragen. Thans is de man geheel