HANDELINGEN TAN DEN GEMEENTERAAD TAN LEIDEN.
INGEKOMEN STEKKEN,
(er inzage van de leden nedergelcgd.
N°. 51. Leiden, 12 Maart 1875.
Wij hebtyen de eer u te berichten op bet adres van Prof. A. E. Simon
Thomashoudende verzoek om als praelector in de verloskunde gecon
tinueerd te worden dat de wijzewaarop deze betrekking door dien
Hoogleeraar wordt waargenomen, allen lof verdient, zoodat wij volkomen
vrijheid vinden u te raden den adressant weder voor drie jaren in zijne be-
trêkking te bestendigen.
Aan den Gemeenteraad. Burgemeester en Wethouders, enz.
Aan den Edel Achtbaren Raad der Gemeente Leiden.
Geeft met verschuldigden eerbied te kennen Abraham Everardus Simon
Thomas, dat de termijn van drie jaren voor welke hij in het begin van het
jaar 1872 was herbenoemd als praelector voor de vroedvrouwen en stads-
vroedvrouwen alhier onlangs verstreken zijnde, hij verzoekt op gelijke wijze
in die betrekking te worden gecontinueerd, hopende op gelijke wijze als
vroeger daardoor nuttig werkzaam te kunnen zijn zoo door het geven van
onderwijs aan de vroedvrouwen alhier als het verleenen van hulp aan behoef
tige kraamvrouwen in moelijke gevallen.
't Welke doende enz.
Leiden, 10 Maart 1875. A. E. Simon Thomas.
53- Leiden, 15 Maart 1875.
Onder overlegging' van een bij ons College ingekomen voorstel van Com
missarissen der Gasfabriek geven wij uwe vergadering in ovemeging om de
artt. 1 en 6 der Verordening op het Brandwezen (Gem.blad n°. 14 van 1871)
te wijzigen, zooals door Commissarissen in het slot van hunne missive wordt
voorgesteld.
Aan den Gemeenteraad. Burgemeester en Wethouders, enz.
Leiden, 15 Maart 1875.
Commissarissen der Stedelijke Gasfabriek hebben de eer Burgemeester en
Wethouders der gemeente Leiden mede te deelen, dat het hun in hunne
vergadering van 1 Maart 1875, wenschelijk is voorgekomen de verordening
op het brandwezen in deze gemeente door den Raad in zijne vergadering
van 15 Juni 1871 vastgesteld, en 24 Augustus daaraanvolgende gewijzigd
blijkens Gem.blad van Leiden n°. 14, 1871 in dier voege te wijzigen dat
het den directeur der gasfabriek mogelijk zij aan de hem bij art. 4 van het
reglement van 29 December 1875 Gem.blad n°. 18 opgelegde verplichting
regelmatig en zonder stoornis in den dienst van het brandweerpersoneel uit
voering te geven.
Met den gemeenteraad overtuigd, dat het raadzaam, ja noodig zijn kan
bij het ontstaan van brand allen gastoevoer in het brandend perceel te doen
ophoudenachten Commissarissen het wenschelijk dat de directeur der gas
fabriek in overleg met den directeur van het brandwezen en onder diens
bevelen de noodige instructiën kan geven om hiertoe zoo spoedig mogelijk
te geraken.
Bovendien kan het bij aanvankelijke snelle uitbreiding der ramp of aan
tasting van aangrenzende perceelen of buurten onmogelijk worden den gas
toevoer binnen de aangetaste perceelen zeiven af te sluitenzoodat een ge
deelte der straatleiding van het overige buizennet moet afgezonderd worden
hetgeen op aanwijzing van den directeur, bekend met de ligging der straat
buizen, doeltreftend en zonder stoornis of oponthoud in de goede aanwending
der bluschmiddelen kan geschiedenmits hij daartoe krachtens zijn ambt
deel uitmakende van het personeel belast met de stuiting van het gevaar
de noodige snelle medewerking ondervinde.
Ten overvloede veroorloven Commissarissen zich u hierbij als voorbeeld
in herinnering te brengenhoe vele jaren geleden bij den brand in het
Museum Boymans te Rotterdam het brandende gas de kunststukken hielp
vernielen, zonder dat aanwijzing, kon gegeven worden tot afsluiting van den
toevoer, omdat den ingenieur der gasfabriek geen toegang tot den afgezetten
kring werd verleend. Van daar dat zeer spoedig daarna de ingenieurs der
beide particuliere fabrieken aldaar gelast werden zich bij brand onder de
brandweer te begeven om in overleg met het bestuur zoo snel mogelijk in
dien zin hulp te verleenen.
Gelet op deze overwegingen verzoeken Commissarissen u dus in art. 1
van bovengemelde Verordening tusschen regel 7 en 8 in te lasschen«de
directeur der stedelijke gasfabriek", en aan art. 6 achter regel 4 toe te
voegen«terwijl hem bovendien is toegevoegd de directeur der stedelijke gas
fabriek, ten einde hem bij te staan in het nemen van die maatregelen noodig
om den toevoer van gas in perceelen of buurten door brand aangetast zoo
snel mogelijk te verhinderen."
Commissarissen der Stedelijke Gasfabriek voornoemd,
De Feemery.
P. Du Rieu.
J. I. Van Wensen.
Aan HH. Burgemeester en Wethouders der gemeente Leiden.
N". 53. Leiden, 18 Maart 1875.
Ten aanzien van het bij raadsbesluit van 11 dezer in onze handen gesteld
verzoek van den heer A. Montagnelz.om door eene personeele toelage of
op andere wijze te worden schadeloos gesteld wegens de opheffing van de
sedert 1839 door hem waargenomen betrekking van Amanuensis bij de Bank
van Leeninghebben wij de eer u mede te deelendat ernaar ons oor
deel alleszins termen zijn om aan het verzoek gunstig gevolg te geven.
187S.
Wij zouden het in vele opzichten minder billijk achten zoo de belanghebbende
ten gevolge van de onlangs plaats gehad hebbende reorganisatie der Bank
van Leening eene niet onbelangrijke vermindering van inkomsten zoude
moeten lijdenop grond waarvan wij uwe vergaderiug in overweging geven aan
adressant eene personeele toelage van f 250 per jaar (gelijkstaande aan de
bezoldiging verbonden aan de thans opgeheven betrekking voormeld) te
verleenen en zulks gerekend te zijn ingegaan met 1 Januari 1875, tijdstip
der in werking treding van het gewijzigd Reglement voor de Bank van Leening.
Tevens bieden wij u hiernevens ter vaststelling aan een staat van af- en
overschrijving op de begrooting voor het loopend jaar, strekkende om ten
voorschreven einde Hoofdstuk I. Afd. I. Art. 6. Volgn. 55 Jaarwedden van
de ambtenaren en bedienden der gemeente secretarie, te verhoogen met 250,
te vinden door afschrijving van dat bedrag van Hoofdstuk XI. Volgn. 166.
Onvoorziene Uitgaven.
Aan den Gemet nteraad. Burgemeester en Wethouders, enz.
Aan den Raad der Gemeente Leiden.
Geeft met verschuldigden eerbied te kennen Abraham Montagne Iz.
wonende alhier;
dat hij den 2den Januari des jaars 1829 is in dienst getreden als ambte
naar ter stedelijke secretarie, den 2den Januari 1839, krachtens raadsbesluit
van den 15den November 1838 is bevorderd tot den rang dien bij thans
bekleedt, op de bezoldiging, die hij nu nog geniet, terwijl hij gelijktijdig,
bij besluit van den Stedelijken Raad van 2 Januari 1839 werd benoemd tot
Amanuensis, waarnemende de functiën van Gritfier-Secretaris der Stads Bank
van Leening;
dat laatstgemelde betrekking met 1° Januari 11., ten gevolge eener nieuwe
organisatie, opgeheven zijnde, sedert dien tijd heeft opgehouden het genot
der daaraan verbonden jaarwedde;
dat sedert de regeling zijner bezoldiging, die niet is verhoogd, de jaar
wedden van de meeste plaatselijke ambtenaren zijn verbeterd en geregeld in
verhouding tot de toenemende duurte der levensbehoeften en zelfs die der
hoogst bezoldigden zooals van den gemeente-secretaris van 2400 op ƒ3000
van den gemeente-architect op ƒ3000, van marktmeesters enz., om niet te
spreken van het onderwijzend personeel.
Redenen waarom hij met bescheidenheid zich veroorlooft den Gemeente
raad te verzoeken door het verleenen van eene personeele toelage of op eene
andere wijze hem, na meer dan 46-jarigen dienst en op ongeveer 65-jarigen
leeftijd te willen begunstigen.
't Welk doende enz.
Leiden Februari 1875. A. Montagne Iz.
N°. 54. Leiden, 17 Maart 1875.
Ter vervulling der vacatures van hulponderwijzer aan de openbare scholen
n°. 1 en 2'voor minvermogenden, hebben wij de eer u bij deze de navol
gende voordracht ter benoeming aan te biedendoor ons in overleg met de
hoofdonderwijzers der betrokken scholen en den districts-schoolopziener op
gemaaktals: voor de school n°. 1 voor minvermogenden, op eene jaar
wedde van ƒ500
1°. Trijntje Koning alhier, 2°. Hubrecht Marinus Hubregtse te Oudshoorn,
terwijl wij, om aan de letterlijke bepaling der wet te voldoen, hierbij plaat
sen 3°. Karei Christiaan Van Waalwijk alhier; en voor de school n°. 2 voor
minvermogenden, op eene jaarwedde van ƒ500;
1®. Hubrecht Marinus Hubregtse te Oudshoorn, 2°. Trijntje Koning alhier,
en ter aanvulling van het drietal, 3°. Karei Christiaan Van Waalwijk alhier.
Aan den Gemeenteraad. Burgemeester en Wethouders, enz.
N°. 55. Leiden, 22 Maart 1875.
Onder n°. 45 der Handelingen hebben wij uwe vergadering in kennis
gesteld van een bij ons College ingekomen schrijven van het Gemeente
bestuur van Katwijkwaarbij mededeeling wordt gedaan van het plan om
de kom van het dorp Katwijk aan Zee door middel van een te graven ka
naal te verbinden met het uitwateringskanaal van Rijnland en tevens de
medewerking van deze gemeente wordt ingeroepen onder meerderen door
deelneming in de aan te gane geldleening.
Van de bestaande plannen waren wij reeds in kennis gesteld ten gevolge
van eene met het Dagelijksch Bestuur van Katwijk gehouden conferentie,
bij welke gelegenheid ons inzage is verleend van de projecten en teekenin-
gen en onze medewerking is ingeroepen, ten einde de zaak zooveel doenlijk
te bevorderen.
Met ingenomenheid hebben wij de pogingen begroet die thans in het werk
worden gesteld om aan dit plan, waardoor aan eene reeds sedert lang gevoelde
behoefte zal worden voldaan, gevolg te geven. Het valt toch niet te ontkennen
de totstandkoming van eene directe gemeenschap te water van Katwijk aan
Zee met het kanaal van Rijnland eene zaak is van het uiterste belang voor
die gemeente en zal strekken tot vermeerdering van haren bloei en welvaart.
In deze omstandigheid vinden wij op zich zelve reeds voldoende reden
voor onze gemeente om de zaak zoo geldelijk als op andere wijze te steunen.
Immers ons belang is voor een niet gering deel betrokken in de welvaart en
bloei van de naburige gemeenten en de ontwikkeling en vooruitgang die van
het voorgenomen werk voor Katwijk zijn te wachten, moeten daarom dan
ook voor ons van niet gering gewicht worden geacht. Maar behalve dit
indirecte voordeel zal de geprojecteerde gemeenschap te water voor de inge
zetenen van Leiden velerlei gerief opleveren, zoo wat handel en vertier be
treft, als wat aangaat het bezoeken van de badplaats, hetgeen tot dusverre
aan velerlei bezwaren onderhevig is.
Wij meenen alzoo dat er alleszins termen bestaan om aan het verzoek
9
e