De heer Hartevelt. Naar de inlichtingen, die ik verkregen heb, is de zaak verkocht, iuct den grond waarover de Baad nu geroepen wordt te beslissen. Te recht heeft een der vorige sprekers opgemerkt, dat in 1868 een gedeelte van den grond ook door anderen werd aangevraagd. Toen lieeit de Baad gemeend in het belang van de firma H. Veelkind Zoon te handelen, door haar den grond in gebruik te geven tegen eene recognitie van 29.05 's jaars, af koopbaar tege.n het 25-voudfg bedrag. Burge meester en Wethouders voegden daarbij, mocht dat voorstel geen bijval vinden alsdan den grond in het openbaar aan den meestbiedende te doen verkoopen bij de twee aanvragen die er voor waren. Na zes en een half jaar verklaart de firma H. Veelkind Zoon de recognitie te willen alkoo- penen wel op het oogenblik dat die firma hare panden, op of bij dien grond gelegen, heeft verkocht. Het zou m. i. van belang zijn te weten (ik neem aan dat wij daartoe het recht hebben) of ook anderen, b. v. de heeren D. A. Schretlen en 0°.den grond wenschen te bekomen. De heer Dercksen. Ik ware liever vreemd aan deze discussie gebleven, maar nu de heer Hartevelt dc meening eeuit heeft dat de bedoelde grond met andere pcrceelen van den heer Veefkind zou zijn verkocht, ben ik wel verplichtzij het Oan ook in eene andere qualiteit dan die waarin ik hier zit, inlichtingen te geven, omtrent eene zaak, waarover het mij vrij staat te spreken, daar deze in het publiek heeft plaats gehad. Ik moet dan al aanstonds den heer Hartevelt de genoegdoening weigeren eene juiste meening te hebben uitgesproken en voeg er bij dal ik de gewoonte niet heb mijn ministerie te verleenen tot den verkoop van onroerende zaken, waarvan de verkooper geen eigenaar is. Wel veilde ik onroerend goed in de buurt van het besproken perceel gelegen. En wat nu het reehlspunt aangaat, waarvan hier sprake is, het is mijne stellige meening dat bier bestaat eenzijdige verbintenis van deti kant des gemeentehestuurswelke overeenkomst bilateraal contract wordt van het oogenblik dat de partij jegens wien men zich verbonden heelt accepteert. Dit nu is geschied door de aanvrage welke wij voor ons hebben. De firmanten der firma Veefkind hebben dus, mijns inziens, een verkregen recht, een recht waarbij evenmin de beperking van tijd als de noodzakelijkheid dat men eigenaar zou moeten zijn van belendende perceelen in aanmerking komt. Had men het afkoops- recht willen beperken, bet had moeten gedaan worden in de verbintenis, waarbij die firma het bedoeld recht werd toegestaan. Ik heb nu ook mijne meening gezegdmaar stel mij overigens in deze zaak even veel of weinig partij, als ieder ander raadslid. Wordt het goed recht des requestrants niet door den Baad erkend, ik zal er mij, in eene andere qualiteit, niet over behoeven te verontrusten. De grond werd door mij niet in veiling gebracht, en wie dat verklaarde sprak onwaarheid. De heer Buys. Ik ken de zaak alleen uit de stukken die nu zijn voor gelezen en afgaande op deze komt het mij wel wat hard voor het gedaan verzoek al te wijzen. Immers de gemeente heelt geen bepaalden termijn gesteld binnen welken de adressant zich zou moeten verklaren ol hij het aanbod tot afkoop der recognitie aannamen dus dien afkoop toegelaten zoolang de adressant den grond in gebruik houdt. Dit blijkt te duidelijker omdat de resolutie ook alkoop tegen eenen lazeren prijs toelaat, maar dan enkel binnen een bepaald aangewezen termijn. Hieruit toch leid ik af, dat alkoop tegen hoogere som altijd kan plaats hebben, zoolang bet gebruik van den grond voortduurt; en is dat zoo, dan moet men nu niet zeggen: liadt gij willen afkoopen dan hadt gij dit vroeger bchooren te doen. Ik betwist niet dat men recht heelt dus te spreken maar ik betwijfel of het billijk is. Ik aarzel dus in deze anders te stemmen dan Burgemeester en Wethouders voordragen. De heer Goudsmit. Ik kan in eene weigering van het verzoek volstrekt geen hardheid zien, zooals de vorige spreker, daar de persoon, wien indertijd de concessie is gegeven, niet meer bestaat. De concessie kon in elk geval werden ingetrokken. En als de concessie zelve opzegbaar wa3, dan ook de voorwaarde, bij de concessie gevoegd. De heer Buys. Ik herhaal, dat ik niet twijfel aan de bevoegdheid van den Baad om het verzoek te weigeren en den grond in het openbaar te verkoopen, maar aan de billijkheid van eene afwijzende beschikking. De bewering dat wij nu met een anderen persoon te doen zouden hebben dan in 1868, gaat toch niet op. De firma die van liet gemeentebestuur de con cessie ontving is dezellde die nu den afstand van grond verzoekt. De heer Dercksen. Ik- heb gezegd, dat er eene openbare veiling van andere nabijgelegen gronden heelt plaats gehad, maar niet van den grond waarover wij nu spreken. De heer De Eremery. De heeren II. Veefkind Zoon hebben nog andere eigendommen dan die verkocht zijnde zaak op de Aalmarkt wordt, zoo ik meenorider die firma gedreven. De Voorzitter. Ik geloof toch dat zelfs de winkel is overgegaan. De heer Van Iterson. Bestaat er nog wel eene firma Veelkind Zoon De Voorzitter. Op dit oogenblik bestaat die firma nog. De heer Dercksen. Ik weet niet welke verhouding er op dit oogenblik bestaat tusschen den heer De Heger, op de Aalmarkt, en tusschen den beer Veefkind, die nog onlangs ons medelid te dezer plaatse was. Evenmin kan ik u iets mederieelen over de betrekking dier beide heeren tot de besproken firma. Dit weet ik, dat deze op eene tamelijk groote glasruit, met in het oog vallende lettersop de Aalmarkt te lezen isiets wat op zich zelf reeds bewijst dat de firma beslaat. Wie er cenig laken koopt ziet dat de nota's op naam dier firma gesteld worden. Alweer een bewijs dat hier aan geen doode kan gedacht worden. En wie cr nog meer van weten wil, raadplege het register der patentplichtigenin een der vertrekken van het Baadhuis, en hij kan ook weten wie de firmanten zijn. Het is echter eene andere vraag, welke wij nu niet te onderzoeken hebben, in hoeverre het voor eene gemeente voorzichtig is in hare contracten overeenkomsten te sluiten met firma's, nietphysieke personen, in plaats van met firmanten, wèl-physieke personen. Maar nu men dat in 1868 deed, dient men zich in 1875 de ge volgen dier handelingen te getroosten. De heer Hartevelt. Ik vind het volstrekt niet hard als wij bet ver zoek afwijzen. Het zou hard kunnen zijn, als dn firma H. Veefkind Zn. de zaak voortzette, maar daar zij die verkoopen of aan anderen overdoen, vervalt ook zeer zeker het doel waarmede do Baad in 1868 een zoo gunstig besluit nam. In omvraag gebracht, wordt het voorstel van Burgemeester en Wethou ders verworpen met 11 tegen 7 stemmen. Voor stemden: de heeren De Eremery, LePoole, Verster, Buys, Lezwijn, Stoffels en Dercksen. VII. Verzoek van J. Brouwer, om ontslag als hulponderwijzer aan de jongensschool 1ste klasse. (Zie Handd. 3, n°. 15.) Dat ontslag wordt zonder beraadslaging of stemming eervol verleend. VIII. Adres van Mej. W. M. Vinkom ontslag als hulponderwijzeres aan de school n°. I voor minvermogenden. (Zie Handd. 5 n°. 28.) Dat ontslag wordt zonder beraadslaging of stemming eervol verleend. IX. Voordracht tot verkoop van hoornen. (Zie Handd. 4, n°. 16 en 5, n°. 30.) Do Voorzitter. Bij vroegere gelegenheid heb ik het denkbeeld ont wikkeld dat het wenschelijk was om op het Bapenburg, waar in de laatste jaren zoovele boornen moesten gerooid worden wegens ouderdom of anders zins, nieuw plantsoen aan te brengen. Het poten van nieuwe boomen tus schen dat oud plantsoen is in mijn oog een misstand. Het thans aan de orde zijnde voorstel van Burgemeester en Wethouders strekt ora een ge deelte van het Bapenburg, van de Koepoortsbrug af tot aan de Kloksteeg, mét jonge boomen te beplanten. Waarschijnlijk ligt het dan op den weg ora over een of twee jaren de overzijde van jong plantsoen te voorzien. Zoo voortgaande vrees ik, mijne heeren, dat wij nooit een fraai geheel zullen krijgen. Ik zou daarom de vergadering wel willen wijzen op het wensche- lijke om in overweging te nemen eene geheel nieuwe beplanting van het Rapenburg aan beide zijden. Ik stel daarom uwe vergadering voor om, in afwachting van een zoodanig voorsteltegen het a. s. najaar te doen de voordracht van Burgemeester en Wethouders aan te houden. De heer Le Poole. Daar er door u, mijnheer de Voorzitter, een voor stel gedaan wordt tot aanhouding van dit onderwerp, zou het minder passen nu reeds in eene behandeling van de zaak zelve te treden maar als uw voorstel lot aanhouding van deze zaak tot in het najaar mocht worden aangenomen, dan geef ik mijne geachte medeleden in overweging, in den aanstaanden zomer eens met aandacht langs dat gedeelte van het Bapenburg te wandelen, waar de gebouwen van het Nut van 't Algemeen en van de Chemie en Physica gelegen zijn. Daar heeft men tusschen de Koepoorts- en Groenebrug twee zulke prachtige rijen boomen dat ik het met leedwezen zou zien, dat die fraaie boomen onder de geheele omverbakkingdie ons te wachten staatzouden worden begrepen. De Voorzitter. Ik moet den heer Le Poole doen opmerken dat ik dat gedeelte van het Bapenburg nog niet genoemd heb. Of het wensche lijk is, dat die boomen daar blijven, zal bij de beliaudeling var. een voor stel c. q. overwogen worden. De heer Krantz. Ik ondersteun het voorstel van den Voorzitter. De heer Dercksen. Zoo Burgemeester en Wethouders voldoen aan den wensch van den heer Le Poole, om de fraaie boomenrij langs het labora torium in oogenschouw te nemendan verzoek ik den heeren dat zij hunne aandacht ook vestigen op een ander gedeelte der staddat er wat de be planting betreft jammerlijk uitziet, juist ten gevoige van het opruimen der oude boomen; namelijk den vroeger zoo schaduwrijken Apothekersdijk waar de boompjea sedert tal van jaren reeds het bewijs leveren dat steen achtige aarde den plantengroei uiet bijzonder aanmoedigt en den tijd doen terugwenschen toen kloeke lindenboomen hunne breede takken en frissche bladeren daar vertoonden. Hierop wordt het voorstel van den Voorzitter, om deze zaak aan te houden tot het najaar, met algemeene stemmen aangenomen. X. Voordracht betrekkelijk het bezwaar van L. Zegers Veeckenstegen zijnen aanslag op het derde suppletoire kohier der plaatselijke directe be lasting, dienst 1874. (Zie Handd. 4 n°. 19 en 5 n°. 25.) De beer Goudsmit. Als ik het wel begrijp, is de heer Zegers Veeckens na October in de stad gekomen, en was bij dus voor het toen loopende jaar niet meer belastingschuldig. Hij had derhalve met het kohier der plaatselijke directe belasting niets meer te doen. Als hij dus niet op het kohier had moeten komen, dan kan men hem ook niet aanspreken en dan is zijn bezwaar gegrond. De - beer Buys. De heer Zegers Veeckens is gebracht op het suppletoir kohier en tegen dien aanslag komt hij op, maar zonder grond. De ge meentewet zegt wel, dat zij die geen drie maanden in de gemeente ver blijven ook niet in de belasting worden aangeslagen, maar die bepaling geldt alleen voor de hier tijdelijk verblijvendendie elders wonen, niet voor hen die hier duurzaam hunne woning vestigen. Voor dezen geldt de gewone regel dat zij betalen in verhouding tot het getal maanden dat zij hier gevestigd waren. De aankomenden in November hebben evenmin recht op belastingvrijdom als de vertrekkenden in Eebruaii. De heer De Eremery. Ik meen den Baad te moeten herinneren dat deze vergadering reeds vroeger, op een voorstel van Burgemeester en Wet houders, onder n°. 149 dd. 11 September 1873 opgenomen, toen ook door de Commissie van Financiën gesteund, in gelijken zin, als nu door Burge meester en Wethouders en door de Commissie van Einanciöu is voorgesteld beslist heeft, dat wanneer men zijn hoofdverblijf in de gemeente vestigt, de belasting dadelijk verschuldigd is, in tegenstelling met het tijdelijk ver blijf wanneer men eerst na drie maanden belastingschuldig wordt. Op dezen grond is thans ook de heer Zegers Veeckens op het suppletoir kohier gebracht.

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Handelingen van de Raad | 1875 | | pagina 2