verschillende stelsels zijn j 1®. het stelsel YRI! Burgemeester en Wethouders strekkende om voort te gaan up den thans gevolgden weg, en dus in elk voorkomend geval te beslissen of en zoo jahoeveel pensioen zal worden toegelegd; 2". het stelsel te Middelburg aangenomen, om namelijk niet te erkennen een recht op pensioenmaar toeh vaste regelen te stellen omtrent de wijze waarop het bedrag van het pensioen zal worden berekendzóo dikwijls de Baad besluit aan een aftredend ambtenaar pensioen toe te leggen 3®. het stelsel o. a. te Amsterdam en te Arnhem geldendeom niet alleen zulke regelen te stellen, maar ook een bepaald recht op pensioen toe te kennen aan de eervol ontslagen ambténaren, die de verordening uitdrukkelijk noemt; 4®! hét' stelsel dat de Commissie van Financiën in haar begrootingsrapport in enkele woorden heelt omschreven, om een bepaald rebht op përtsioen toe te kennen, ett wel tot een bedrag naar vaste regels berekend, maar niet aan alle eervol ontslagen ambtenaren doch enkel aén hendie zich bereid verklaren jaarlijks eene kleine som tot gedeeltelijke goedmaking der pensioenkosten bij te dragen. Tussehen deze vier stelsels zat de Raad, zooals ik reeds zeide, hebben te kiezen. Hoewel ik het betreuren moet dat de Baad heden niét meer voltallig is, ben ik desniettemin van meening dat dit geen reden tot uitstel van de behandeling behoeft te wezen. Ik open derhalve de beraadslaging. l>è heër Kbantz. Mijnheer de Voorzitter! Ik wenschte alleen te zeggen dat de pensionneering der gemeente-ambtenaren eene zeer moeielijke quaestie isdie dikwijls hier in den Raad is behandeldmaar steeds heeft men op gezien tegen de groote uitgaven, die het gevolg der nieuwe regeling zouden zijn. Totnogtoe heeft de thans gevolgde wijze geene groote bezwaren opgeleverd. Zijn er gronden van billijkheid voor, dan wordt het pensioen doorgaans verleend. Het is daarom, dat ik mij kan vereenigen met het voorstel van Burgemeester en Wethouders om de bestaande regeling te be houden. Be heer Hartevelt. Ik moet, in tegenstelling met den vorigen spreker, verklaren bepaald tegen het voorstel van Burgemeestér eii Wethouders te zijn en daarentegen voor te staan het voorstel van de Commissie van Finan ciengelijk dat duidelijk in haar rapport is toegelicht. Wil men nu niet, gelijk zij voorstelt, het verplichtend stéllen dat de ambtenaren zekere te be palen percenten bijdragen om recht op pensioen te erlangendan zal de Commissie van Financiën daarin berusten en er niet op blijvén staan. Maar om het verleenen van pensioen telkens afhankelijk te stellen van de mindere of meerdere vrijgevigheid van den Baad in deze of gene zitting, daartegen moet ik mij bepaald verzetten. Als men pensioen wil geven, dat men het 'doe naar vaste regelen, waarnaar de hoegrootheid van dat pensioen kan worden bepaald en die in eene gemeente-verordening zijn opgenomen. Het telkenmale bepalen van het bedrag van het pensioen heeft, wij hebben het nog in de laatste zittingen gezien, tot de tegenstrijdigste beoortfeelib'gén tot de aUérzóndeflingste pensioëri-bërékenirigén geleid. De heer Kbantz. Wat de heer Hartevelt zegt omtrent de tegenstrijdig heid dér pensioenberekening wil ik niet tegensprekenmaar toch moet! ik doen opmerkendat telkens de omstandigheden zoo verschillend zijndat men alle toestanden toch niet in een reglement zal kunnen voorzien. Juist daarom wensch ik bet bestaande te behouden. Het is nu gebleken, dat aan weïklieden geen pensioen wordt verleend en de billijkheid vordert toch dat dit zal geschiedenzooals reeds door den Baad is beslist. Ik vrees volstrekt niet dat zij, die pensioen verdienenhet met behoud van het bestaande stelsel niet zullen erlangen. Het eenige verschil is, dat men bij het pen- sionneeren meer zal kunnen letten op de verdiensten. De heer Stoffels. Dat de te behandelen zaak eene moeielijke is en eene 'bezwarende zijde heeft, bewijst reeds dat die meermalen hier het onderwérp is geweest onzer overweging. De laatste maal nu, dat dit Éét gevaf Was, is, na véle deliberatiënbesloten de zaak fé döeft blijven Zöóals zij was en telkens door den Raad een besluit te dóén nemen óf eri, zoo ja, wélk pensioen zou worden verleend. Onze pensioenen zijn steeds naar vaste régelen éërléend, lïaïóefijk overeenkomstig de peósiöénwèt dié bij het Bijk geldt. Die wet is doorgaans gevolgd en nimmer heb ik kunne» bemerken dat zij aanleiding heelt gegeven tot groot verschil van meening. De tot dusver gevolgde weg geeft de meeste zekerheid omtrent het verkrijgen van pensioen en daarbij de mipste verwarring. Waartoe zullen wij dan nu an dere regelen gaan vaststellen? Bovendien, de Baad is nooit onbillijk ge weest; moet hij het door de nieuwe regeling nu worden P Ik geloof dan ook dat het het best is telkens den Baad eene beslissing te doen nemen. De VoobzitTeb. Het doet mij leed dat onze geachte Wethouder van Financiën niet hier aanwezig kan zijn om de zaak met warmte te verdedigen. Ik toch verschil eenigszius in meening met de heeren wethouders, ook op grond van de ondervinding bij gelegenheid van het laatste raadsbesluit omtrent het verleenen van pensioen opgedaan. Nu toch is aan Plu, ra. i. overeenkomstig alle billijkheid, pensioen toegekend, terwijl het hem eenigen tijd geleden is geweigerd. Terecht zegt dus de heer Hartevelt, dat het al of niet ver leenen van pensioen afhangt van eene toevallige samenstelling van den Raadvan leden die in eene zitting tegenwoordig zijn. Dit nu acht ik niet goed. Het verheugt mij zeer dat Plu zoo gelukkig is geweest pensioen te erlangen op zijn ouden dag, maar het feit, dat het hem nu is toegekend terwijl zijn verzoek vroeger is afgewezen, bewijst juist dat het voorstel van Burgemeester en Wethouders niet het juiste is. Ik ben dan ook meer voor het stelsel te Amsterdam en Arnhem aangenomen omdat ik vrees koester dat het stelsel, door de Commissie van Financiën voorgedragen, met zeer veel moeite in de uitvoering gepaard zal gaan. Geen ambtenaar tochvrees ik, zal aan zoodanig pensioenfonds willen deelnemen. De heer Stoffels. Bij de gevallen van Plu en in eene vorige vergade ring van Spijker, is echter door den Baad een ander beginsel aangenomen. Vroeger werden werklieden nooit onder gemeente-ambtenaren begrepen. Bij de pensionneering van Spijker heelt men gezegd al geldt het niet voor altijd het is hier een bijzonder gevalde man heeft "60 jaar gewerktlaten wij hem maar wat pensioen geven. Maar dat is geen regel. Nu, bij Plu, hebben wij betzelfde beginsel aangenomenstellen wij echter een regel om de werk lieden altijd als ambtenaren te beschouwen (waartegen ik mij niet zal ver zetten) dan moet men ze ook allen pensionneerenwaartoe de laatstgenomen raadsbesluiten volstrekt geen verplichting opleggen. De Voobzitter. Wat de heer Stofiels aanvoert is volkomen juist. Maar het pleit juist voor het door mij straks aangevoerde, dat thans de pensio neering wisselvallig is, en afhangt van de toevallige samenstelling van den Baad. Over een half jaar kan de Raad thans wederom besluiten dé werk lieden niet als ambtenaren te beschouwen. 1 De heer Stoffels. Omtrent het aangevoerde door u, mijnheer de Voorzitter, wensch ik nog alleen dit te zeggendat, hetzij de werklieden al of niet als ambtenaren wórdén béschoüwdde Baad ritr telkéïrêt te bfeslissén heeft op hunne aanvragen om pensioenal zijn wij nu welwillend genoeg geweest die twee hoogbejaarde raensehen een klein pensioen te- verleenenwij blijven vrij voor het vervolg. Maar zoo men ons aan banden legt door een reglement en bijdragen van de ambtenaren vergt, die zij niet kunnen betalen, dan is dat onmogelijk. De heer Hartevelt. Met de meest mogelijke bescheidenheid moet ik toch doen opmerken cfat de rédëneéïing van dén Vófigen gcachten'spfékér naar het mij voorkomt, hinkt op tweè gedachten. Éérst noemde hij de tegenwoordige regeling eene goede uitmuntende regeling en thfttré blijkt urlt zijne woorden, dat tfïj eigenlijk géén regeling hebben, dat niet uitgemaakt is wie tot het kader van ambtenaren behobrenWié ai of niet gepfensionneerd moeten wórden, en toch wenscht de geachte spreker maar op de oude maaier voort te gaan. Ik wensch nu te vragen: welk eene régeling-en welk een stelsel hebben wij dan nu? Immers geen: het zijn en blijven telkens wissel* vallige beschikkingen. Op het verleenen van bijdragen door de ambtenaren sta ik voor mij niet. Ik geloof ook dat daaraan moeielijkheden verbonden zijn, die echter zeer verminderen, omdat de deelname niet verpliohtend zal zij»; die niet wenscht bij te dragen is vrijmaar zal ook geen pensioen genieten. De heer Eigeman. Het moge zoo zijn dat de Baad' iti vToègeié1 j'aréü' besloten heeft bij Hét' bestaande te blijven, omdat men bij het maken van eene verordening voor de peneiöérten van ambtenaren op vele moeie lijkheden gestuit is, en daartegen vele bezwaren door de ambtenaren zeiven zijn ingebracht. Ik vermeen, dat nu wij zoovele jaren verder zijn, en het korps ambtenaren zich steeds uitbreidt, wij ons niet langer moeten laten afschrikken om over die bezwaren te komenmaar het hoog tijd iseene regeling daar te stellenwelke zeer gewensoht is voor belanghebbenden en de gemeente. Door aankomende ambtenaren kunnen bij hunne indiensttre ding geene bezwaren worden ingebracht, want vóór hunne benoeming kunnen zij geacht worden kennis te dragen van die verordening. De meeste bezwa ren kunnen door de vóór de verordening benoemde ambtenaren worden aan gevoerd en toch zullen zij bij nader inzien er toe komen om dezen maat regel zeer goed te vinden in zijne gevolgen. Zij zullen zich ér bij neer leggen omdat hun eene zekerder toekomst dóór dién maatregel gewaarborgd' wordt. Ik voor mij béd' zéér vbor hét vierde stelseldoör OttZö- Commissie aangegeven. Daarin toch wordt aan de ambtenaren vrijgelaten, of zij deel willen nemen of niet. Het is even billijk, dat hij die in de toekomst een pensioen genieten wil daarvoor zelf iets bijbrengtals dat hijdie diet bijbrengen wil, ook geen pensioen ontvangt. In dezen maatregel' wórdt zoowel gedacht aan hét belang der ambtenarenals aan dat van de ge meente en daarom zal ik gaarne zien dat de Baad het Vierde stèlSéï aanneemt. De Voorzitter. Indien niemand meer hét woord verlangt, sluit ik de dfSéUssïëri en zal thans het eerst in stemming brengen n®. 1 van de vier hierboven omschreven stelselsnamelijk dat van Burgemeester en Wethouder». Dé héër Du Riéü. Alvorëtis het eérsté punt tnf stemming wordt' gebracht moest, dunkt mij, beslist wórdén de vraag: wenscht de Baad éene regeling of geene regeling. Behoort dit niet allereerst te worden uitgemaakt De Voobzitteb. Dat is reeds in het eerste punt neergelegd, dat'de strekking .heeft om öp den thans gevolgden weg te blijven voortgaan. Dadf- médë is hét principe van al of niet regeling uitgéthttakt. Alsnu worden de verschillende stelsels in stemming gebracht. Het eerste strekkende om voort te gaan op déff thans gevofgaén weg, én dtié' in éflc voorkomend geval te beslissen óf en, zoo ja, hoeveel pensioen zal worden toegelegd, wordt verworpen met 10 tegen 3 stemmen. Voor stemden: de heeren Krantz, Suringar en Stofiels. Het tweede stelselom namelijk niet te erkennen een recht op pensioen maar toch vasté regelen te stellen omtrent de wijze waarop het bedrag van het pensioen zal worden berekend, zoo dikwijls de Baad besluit aan eén aftredend ambtenaar pensioen toe te leggenwordt insgelijks verworpen met algemeene stemmen. De heer Eigeman. Zou het niét beter zijn Om het 4de stelsel Vóór het 3de te behanden, omdat bet 4de van wijdere strekking is? De Voobzitteb. Het is vrij onverschilligmaar wegens de volgorde zal ik punt 3 in omvraag brengen. Het derde stelselom niet alleen zulke regelen te stellenmaar ook een bepaald recht op pensioen toe te kennen aan de eervol ontslagen ambtena rendie de verordening uitdrukkelijk noemt, wordt daarop met 12 stemmen tegen 1 verworpen. Voor stemde de Voorzitter. De Voorzitter. Eene stemming over het 4de punt korat mij geheel overbodig voor. Het schijnt evenwel dat sommige leden stemming verlangen zoodat ik het in omvraag zal brengen. Het vierde stelsel (voorstel der Commissie van Financiën)om een be paald recht op pensioen tóe te kénnen en wel tot een bedrag naar vaste regels berekendmaar niet aan alle eervol ontslagen ambtenaren, doch enkel aan hén die zich bereid verklaren jaarlijks eene kleine Som tot gedeeltelijke goedmaking der pensioenkosten bij te dragen, wordt met 10 tégen 3 stem men aangenomen. Tegen stemdende heeren KrantzSuringar en de Voorzitter, De Voorzitter. Ik stel tevens voor, de huishoudelijke oommissie uit te noodigenin den geest van het aangenomen stelsel een reglement te ont werpen. Dienovereenkomstig wordt besloten.

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Handelingen van de Raad | 1875 | | pagina 2