en kwalijk vergoede schade door het in werking stellen van dat nieuwe tarief nog belangrijk moest vermeerderen dat de ondergeteekende dus leeft in de gegronde hoopdat de Raad hem die vertraging niet alleen niet al te euvel zal duidenmaar bij de toekenning van de tegemoetkoming over het laatste jaar, de omstandigheden zal willen in aanmerking nemen, in dit request vermeld; dat de ondergeteekende eindigt met de oprechte verklaring, dat hij door weigering van betaling en verlaging van het tariefbij de expiratie van het pachtcontract eene nog niet vergoede schade zal hebben geleden van 1150 gulden; eene verklaring die hij des gevraagd bereid is onder eede te bevestigen. Oegstgeest, 21 September 1874. B. Bongers. Leiden, 23 December 1874. Door Burgemeester en Wethouders wordt voorgesteld aan den pachter van de opbrengst der tolgelden aan den Rijnsburgervliet eëne schadevergoeding van ƒ675 te verleenenzoo op grond van de invoering met Augustus dezes jaars van het gewijzigd en verlaagd tarief, als met het oog op het raads besluit van 5 Februari j 1.waarbij hem eene tegemoetkoming van ƒ300 per jaar over de jaren 1870 tot en met 1873 is toegekend. Met Burgemeester en Wethouders zijn wij van oordeel dat er alleszins termen bestaan voor het verleenen van schadevergoeding, terwijl wij mede geene bedenkingen hebben tegen den door hen aangenomen maatstaf van berekening, zoodat wij u in overweging geven de voordracht aan te nemen. Aan den Gemeenteraad. De Commissie van Financiënenz. N*. 321. Leiden, 23 December 1874. De heer Kapitein eerstaanwezend Ingenieur te 's Hage heeft ons bij missive van 21 December jl. medegedeeld dat Z. E. de Minister van Oorlog zich niet vereenigen kan met het bepaalde sub h der concept overeenkomst betrekkelijk den afstand in gebruik aan het Rijk van het zoogenaamd schuttersveld. De in bedoelde voorwaarde laatst genoemde datum (uit. De cember 1880) zou na de belangrijke kosten der voorgenomen verbetering van bedoeld terrein, ten minste moeten worden 31 December 1890. Wat verder de voorwaarde sub d betreft heeft Z. E. doen opmerken, dat, ofschoon bij hem geen bezwaar bestaat, dat ook door de dd. schutterij van meergenoemd terrein gebruik worde gemaakthet bepalen van den daartoe bestemden tijd behoort tot de attributen van den Plaatselijken of Garnizoens- Kommandant, krachtens eene circulaire van den Commissaris-Generaal van Oorlog, van 3 September 1828 litt. D, bepalende, dat de bedoelde rege ling zoodanig moet geschieden dat het garnizoen en de schutterij elkander in hunne oefeningen niet hinderlijk kunnen zijn. De Minister zou daarom de voorkeur geven aan de redactie die in het aanvankelijk vastgesteld ontwerp werd opgenomen en luidt als volgt: vin overleg met de militaire autoriteiten blijven genoemde perceelen ook ter beschikking van het gemeentebestuur voor de oefeningen der dienstdoende schutterijen in buitengewone gevallen voor het houden van openbare volks feesten en volksvermakelijkheden." Mochten daartegen echter bij den Ge meenteraad overwegende bezwaren blijven bestaan, dan zou Z. E. zijne goed keuring kunnen hechten aan de redactie van sub d in de than9 door den Kapitein eerstaanwezend Ingenieur overgelegde concept-overeenkomst, luidende aldus: »De gemeente reserveert aan zich de beschikking over het grootste der genoemde perceelen voor de oefeningen der dienstdoende schutterij tusschen 1 April en 1 October, op de vier eerste dagen van iedere week 's namiddags na vijf uren, of, bij eventuëele invoering eener nieuwe wet op de oefeningen der schutterijen, op andere tijdstippen, welke volgens die wet noodzakelijk mochten zijnen verder in buitengewone gevallen voor het houden van openbare volksfeesten en volksvermakelijkheden." Met het oog op de vroeger aangaande deze bepaling gevoerde discussiën en nu de Minister, blijkens de mededeeling van den eerstaanwezend Inge nieur, zijne goedkeuring aan laatstbedoelde redactie zoude kunnen hechten, geven wij in overweging de redactie van punt d als boven omschreven te handhaven. Wat de tijdsbepaling aangaat kunnen wij ons in allen deele met bet door den Minister geopperd bezwaar vereenigen. Hèt is zeer verklaarbaar, dat het Rijk, nu aan de verbetering van het terrein belangrijke sommen worden besteed, eenige meerdere zekerheid wenscht te verkrijgen, dat bedoeld ter rein gedurende eenen geruimen termijn als exercitieveld kan worden gebruikt. Bovendien is het niet wel te onderstellendat het gemeentebelang zoude vorderenhet schuttersveld na afloop van den thans vastgestelden termijn (uit. Dec. 1880) voor andere doeleinden te bestemmen, zoodat wij in alle opzichten vrijheid vinden het slot van punt h te doen luiden als volgt: wen vervolgens tot ultimo December 1890 de som van ƒ550 'sjaars." Eindelijk heeft de Minister zijn verlangen te kennen gegevenom zoodra mogelijk, en in elk geval vóór 30 December a. s. te vernemen of door het gemeentebestuur met de voorgestelde veranderingen genoegen wordt geno men omdat daarvan het al of niet goedkeuren van de op 18 dezer gehou den aanbesteding der verbetering van het schuttersveld eenigermate afhan kelijk is. Aan den Gemeenteraad. Burgemeester en Wethouders, enz. N". 322. Leiden, 23 December 1874. Wij hebben de eer aan uwe vergadering hiernevens aan te bieden drie voordrachten voor de benoeming van leden der commissie voor de bewaring van voorwerpen van waarde of belangrijk voor de oudheidkunde en de ge schiedenis der kunst; de beide eerste uit de leden van den Gemeenteraad en uit de ingezetenen ter vervulling der vacatures met 1 Januari e. k. ont staande ten gevolge der periodieke aftreding van de heeren P. L. C. Driessen en J. L. Cornet en de derde uit de leden van den gemeenteraad ter benoe ming van een opvolger van den heer B. W. Wttewaall, welke de gemeente heeft verlaten 1°. P. L. C. Driessen Mr. P. Du Rieu. 2°. J. L. Cornet, H. A. Bakker Korfl. 3°. B. F. Krantz, Mr. R. Th. Bijleveld. De Commissie voornoemd v. d. Brandeler, Voorzitter. Aan den Gemeenteraad. Rammelman Elsevier, Secretaris. N". 323. Leiden, 21 December 1874. Tot dusverre was eene stalling of schuurtje met een klein gedeelte van den tuin behoorende bij het tolhek aan den Rijnsburgervliet verhuurd aan den pachter van de opbrengst dier tolgelden voor de som van ƒ15 per jaar gedurende den loopenden pachttijd en het wordt wenschelijk geacht dat gelijke over eenkomst worde aangegaan met den nieuwen pachter, K. Van der Zijde, door wien de opbrengst der tolgelden is gepacht van 1 Januari 1875 tot uit. April 1877 voor de som van ƒ550 per jaar. In overleg met de Commissie van Fabricage stellen wij uwe vergadering alsnu voor, om bedoeld schuurtje met bijbehoorend stukje tuingrond onder de voorwaarde bovenvermeld te verhuren aan K. Van der Zijde voornoemd, voor den tijd van 2 jaren en 4 maanden, ingaande 1 Jan. 1875. Aan den Gemeenteraad. Burgemeester en Wethouders, enz. Leiden, 23 December 1874. De Commissie van Financiën kan zich vereenigen met het voorstel van Burgemeester en Wethouders betrekkelijk de verhuring van de stalling aan de Haarlemmertrekvaart. Aan den Gemeenteraad. De Commissie van Financiën, enz. N°. 324. Leiden, 30 October 1874. De Commissie van Financiën heeft geene bedenkingen tegen de vaststelling van den door Burgemeester en Wethouders overgelegden 9uppletoiren staat van begrooting ten bedrage van ƒ7400, betrekking hebbende tot de kosten van de feestviering in October jl. en stelt mitsdien voor daartoe te besluiten. Aan den Gemeenteraad. De Commissie van Financiën, enz. Te Leiden ter Boekdrukkerij van J. C. DRABBE.

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Handelingen van de Raad | 1874 | | pagina 2