HMD WIN YAH DEN GEMEENTERAAD VAN LEIDEN. 56. Zitting van Donderdag 33 October 1874, geopend's namiddags le 2 uren. Voorzitter: de heer Burgemeester Dr. W. C. Van den Brandeler. Tegenwoordig de heeren BijleveldVeefkindDu RieuDercksenVan Heukelom, Van Outeren, Krantz, Van Wensen, Stoffels, De Fremery, Harte reltJuta, Suringar, Le Poole, Eigeman, Buys, Goudsmit, Verster, Cock en Van den Brandeler. De heer Lezwijn gaf kennis verhinderd te zijn de vergadering bij te wonen. De aanteekeningen van het verhandelde in de zitting van Donderdag 1 October 11. worden gelezen en goedgekeurd. De Voorzitter deelt mede: Missive van J. Wuyster, houdende dankbetuiging wegens zijne benoeming tot hoofdonderwijzer aan de school n°. 1 voor onvermogenden. Deze missive luidt als volgt: «Hendrik-Ido-Ambacht13 October 1874. Edelachtbare Heeren! Het is mij eene aangename taak, UEd. dank te zeggen voor het bewijs van vertrouwen, dat UEd. in mij hebben gesteld, door mij te benoemen tot hoofdondeiwijzer aan de openbare school n°. 1 voor onvermogenden. Met ingenomenheid zal ik mijne taak aanvaarden en gaarne geef ik UEd. de verzekering dat ik mijne beste krachten zal aanwenden om den bloei van het onderwijs te bevorderen. Met hoogachting heb ik de eer te zijn, Edelachtbare Heeren UEd. dienstv. Dienaar, Aan den Gemeenteraad van Leiden.7* J. Wuysteb. Deze missive wordt voor kennisgeving aangenomen. De Voorzitter legt vervolgens over: 1®. Voordracht ter benoeming van een Regent van het Gereformeerd Minne- of Arme Oude Mannen en Vrouwenhuis. Overeenkomstig de voordracht wordt besloten deze in de leeskamer neder te leggen, zijnde Regenten uitgenoodigd de voordracht aan te vullen, ver mits de in de tweede plaats voorgedragene eerlang de gemeente zal verlaten. 2®. Verzoek van C. T. Steffelaar, gericht aan den Raad als Feestcommissie verzoekende terugbetaling van de door hem betaalde entrée voor den Vauxhall op Musis Sacrum. Overeenkomstig de voordracht wordt besloten dit te renvoieeren aan de Feestcommissie, ter beschikking. 3°. Adres van mej. H. C. M. Mulder en andere dames, houdende verzoek dat bepalingen worden vastgesteld tot bescherming van dieren. 4". Verzoek van mej. A. J. W. Renssen, om eervol ontslagwegens ziekte, als hoofdonderwijzeres der meisjesschool 1ste klasse. Dit verzoek is van den volgenden inhoud «Davos am Platz, 11 October 1874. Edel Achtbare Heeren! Na een verblijf van ruim acht weken te Davos, in de hoop om 1° No vember volkomen hersteld mijne taak in Leiden te kunnen hervatten, zie ik mij in de treurige noodzakelijkheid om, in plaats daarvan, tegen genoemd tijdstip om eervol ontslag uit mijne betrekking als hoofdonderwijzeres aan de openbare school voor meer uitgebreid lager onderwijs der lste klasse voor meisjes te verzoeken. De staat mijner gezondheid is zoodanig dat mijn geneesheer hier, wiens verklaring ik de eer heb hierbij te voegen met die van mijnen arts te Lei den liet zeer noodzakelijk acht dat ik den geheelen winter te Davos door breng, en na eenen zwaren strijd met mijne eigen wenschen heb ik besloten eene betrekking op te geven, die mij, in weerwil van de moeilijkheden er aan verbonden zoo veel waard is. Ik meen evenwel verplicht te zijn al het mogelijke te beproeven om mijne gezondheid terug te krijgen, en nu ik voornemens ben om, zoo mogelijk, den raad van den geneesheer te volgen, haast ik mijmet het oog op de belangen der school en met terzijdestelling van mijzelve, de noodige stappen te doen, opdat mijne plaats zoo spoedig mogelijk vervuld worde. Ontveinzen kan en mag ik evenwel niet dat het opgeven van mijne betrekking en de pogingen om mijne verloren gezond heid te herwinnen van mij groote opofferingen eischenterwijl het pensioen waarop ik volgens de wet aanspraak heb, zoo gering is, dat alleen eene gunstige beschikking van uwe zijde mij zal kunnen behoeden voor finan- ciëele moeilijkheden die mij zouden kunnen verhinderen te doen, wat mij tot herstel mijner gezondheid geraden wordt. Het is daarom dat ik het waag mij en mijne belangen beleefdelijk en dringend bij u aan te bevelen en een beroep te doen op uwe welwillendheid hoe hard het mij ook moge vallen op deze wijze tot u te komen. Vergunt mijin afwachting van hetgeen door u over mij beslist zal wor den u mijnen oprechten dank te betuigen voor het vertrouwen mij ge schonken gedurende de jaren die ik in Leiden heb doorgebracht en de medewerking mij in mijne moeilijke betrekking steeds verleend. Met verschuldigde hoogachting heb ik de eer te teekenen, Edel-Achtbare Heeren Uwe dienstw. dienaresse, Aan den Gemeenteraad te Leiden." A. J. W. Renssen. 5°. Adres van C. C. Tieleman verzoekende vier boomen te planten in gemeentegrond aan den Middelweg. Overeenkomstig de voordracht wordt besloten deze verzoeken te stellen in handen van Burgemeester en Wethouders. 1874 6°. Adres van De Haes, om afschrijving van plaatselijke directe belasting. 7°. Adres van Mr. Van Sandickom de drie boomen vóór zijne woning te doen opruimen. 8°. Adres van J. Van der Togt Jz.verzoekende eervol ontslag als kassier der Bank van Leeningmet toekenning van pensioen of wachtgeld. Overeenkomstig de voordracht wordt besloten deze adressen te stellen in handen van Burgemeester en Wethouders en van de Commissie van Financiën; 9°. Rapport der Raadscommissie in zake de superintendentie van het Weeshuis. Overeenkomstig de voordracht wordt besloten dit te stellen in handen van het Bestuur van het Weeshuis. Aan de orde is I. Voordracht betrekkelijk den afstand in gebruik van het schuttersveld aan het Rijkwaaromtrent in de vergadering van 1 October de stemmen hebben gestaakt. (Zie Handd. 51, n°. 233, en 52 biz. 1, 2.) Punt h, op nieuw in stemming gebracht zijnde, wordt aangenomen met 11. tegen 8 stemmen. Tegen stemden: de heeren Veefkind, Van Heukelom, Juta, Le Poole, Eigeman, Buys, Verster en Bijleveld. II. Onderzoek van de geloofsbrieven van het nieuw benoemd lid, Dr. J. E. Van Iterson J.Az. De Voorzitter. Mag ik de heeren Van Outeren, Du Rieu en Bijleveld verzoeken zich wel met dat onderzoek te willen belasten Gemelde commissie zich ten voorschreven einde uit de vergaderzaal ver wijderd hebbende, wordt de vergadering inmiddels geschorst. De Commissie na eenigen tijd in de zaal teruggekeerd zijnde, wordt de vergadering heropendwaarna de Voorzitter het woord verleent aan den rapporteur der commissie. De heer Van Ooteren. Namens de Commissie, belast met het onder zoek der in hare handen gestelde stukken betrekkelijk de verkiezing van den heer Dr. J. E. Van Iterson JAz. tot lid van den Raad, heb ik de eer te rapporteeren, dat die stukken in vereischte orde zijn bevonden. Door den heer Van Iterson is overgelegd: afschrift van het proces-verbaal van den uitslag der gehouden stemmingwaarvoor door hem een bewijs van ontvang is afgegeven. Ook is door hem aan Burgemeester en Wethouders binnen den bepaalden termijn kennis gegeven, dat hij de benoeming tot lid van den Gemeenteraad aanneemt. Voorts is onder de overgelegde stuk ken eene verklaring van den Burgemeester, dat de benoemde in het laatste jaar zijne woonplaats binnen deze gemeente heeft gehadverder eene ver klaring door den benoemde afgegeven omtrent de openbare betrekkingen die hij alhier bekleedt, te weten, die van Regent van het H. G. of arme wees- en kinderhuis, van lid der Commissie voor de openbare bewaarscholen en van officier van gezondheid a, la suite bij de dienstdoende schutterij; terwijl uit een overgelegd uittreksel uit het geboorte-register der gemeente Waspik blijkt dat de benoemde in het jaar 1842 aldaar is geboren. De Commissie adviseert den heer Van Iterson als lid van den Gemeenteraad toe te laten. De Voorzitter. Ik stel voor, overeenkomstig de conclusie van het rap port der Commissie te besluiten. Dat voorstel wordt zonder hoofdelijke stemming aangenomen. De Voorzitter. Ik dank de Commissie zeer voor het door haar uitge bracht rapport. III. Benoeming van eene onderwijzeres 2de klasse aan de meisjesschool der 2de klasse. (Zie Handd. 52 n®. 234.) De heeren de Fremery, Buys en Goudsmit worden door den Voorzitter uitgenoodigd met hem het bureau van stemopneming uit te maken. Met 17 stemmen wordt benoemd Mej. Anna Maria Will; zijnde 1 briefje in blanco gelaten. De heer Verster. Ik heb aan de laatste stemming geen deel genomen, Mijnheer de Voorzitter, aangezien het genomen besluit m. i. in strijd met de voorschriften der zegelwet is, als zijnde de overgelegde adressen alle ongezegeld. Reeds vroeger heb ik in deze vergadering de aandacht daarop gevestigd, en toen is mijn gevoelen door deze vergadering gedeeld, althans geen mijner medeleden heeft gronden aangevoerd waarop de vrijstelling van zegelrecht voor adressen tot benoemingen bij het onderwijzend personeel zoude berusten. Hoewel mij thans is gebleken dat Burgemeester en Wethouders ten deze op nieuw van gevoelen zijn veranderdzoo is daardoor in mijne meening geene wijziging gebrachten het is op grond daarvan dat ik mij van medestemmen heb onthouden. De Voorzitter. Ik moet hierop antwoorden, dat Burgemeester en Wet houders bij nadere overweging de zienswijze van den heer Verster niet kon den deelen. Het spijt mij intusschen, dat het geachte lid eerst nu, na afloop der benoemingdat bezwaar heeft geopperd. Indien hij er vroeger mede voor den dag ware gekomen, zou het misschien zijn nut hebben gehad, thans kan het alleen strekken om te weten waarom hij buiten stemming verkoos te blijven. De heer Verster. Ik" meen hierop te mogen antwoorden, dat Burgemees ter en Wethouders mijn gevoelen dan toch aanvankelijk hebben gedeeld, aangezien na de vroeger door mij gemaakte opmerking de adressen steeds van zegel zijn voorzien geweest. Bevreemden moest het mij derhalve, toen de inzage der stukken mij overtuigde, dat men van de eenmaal aangenomen wijze van handelen op nieuw was afgeweken. 61

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Handelingen van de Raad | 1874 | | pagina 1