voornemen bij Burgemeester en Wethouders, na den gestelden termijn van 1 Nov.
een voorstel tot definitive vervulling dier betrekking te doen. Bij Burge
meester en Wethouders bestaat geenszins het voornemen juffrouw Benssen
een langer verlof te verleenen, maar wel blijven zij van oordeel dat de
ondervinding der laatste jaren overtuigend heeft geleerd dat de taak veel te
uitgebreid is voor ééne directrice. Men zal wellicht zeggen: maar juffrouw
Jesse staat aan het hoofd van een nog talrijker school. Doch men verlieze
niet uit het oog dat het onderwijs daar op verre na niet zoo uitgebreid is.
Te recht zegt dan ook de heer Cock dat de meisjesschool le klasse voor
eene hoogere burgerschool in de plaats treedt, zoodat aan de hoofdonder-
wijzeresse de dubbele taak van middelbaar en meer uitgebreid lager onder
wijs té surveillceren is opgelegd: Daaraan wordt een einde gemaakt door
het voorstel van den district-schoolopziener, en wij blijven dit met overtui
ging ondersteunen en aanbevelen.
De heer Cock. Met een kort woord wensch ik te repliceeren op hetgeen
door u, mijnheer de Voorzitter, en door den heer Hartevelt is in het
midden gebracht. Niettegenstaande het tal van aangevoerde redenen ben
ik nog niet overtuigd dat de ongesteldheid van juffrouw Benssen niet de
werkelijke aanleiding van het voorstel is geweest. Dat splitsing der bedoelde
schoolmet andere woorden twee scholen in plaats van éénenog vol
maakter toestand zou kunnen doen geboren wordenontken ik niet. Hier
op aarde zal wel immer de mogelijkheid blijven bestaan om nog beter te
verkrijgen dan wat reeds goed is; tegenwoordig schijnt men zelis nog te
verlangen naar beter dan best. Dat juist in den laatsten tijd zich de
drang naar verandering heeft doen gevoelen, schrijf ik daaraan toe, dat
juist in den laatsten tijd de gezondheids-toestand van juffrouw Benssen zoo
treurig is achteruitgegaan. Vóór dien tijd was van verandering geene
sprake en, ik herhaal, eene aanmerkelijke uitbreiding van het aantal leer
lingen heeft er in den laatsten tijd evenmin plaats gehad als eene aanmer
kelijke uitbreiding der leervakken. Ik blijf er dan ook bijen de Voor
zitter erkende het zelf, de ongesteldheid van juffrouw Benssen heeft er den
stoot aan gegeven. Wat daarvan intusschen ook zijn moge, het is hier
eéne vraag van individueele opinie, en niettegenstaande een enkel punt van
overeenkomst, vrees ik, dat in deze zaak mijne opinie steeds lijnrecht tegen
over die van onzen geachten Voorzitter zal blijven staan. Nog een enkel
woord aan den heer Hartevelt, met wien ik het in hoofdzaak eens ben.
Ook ik geloof dat wij nu niet mej. Benssen ontslaan moeten, maar dienen
te wachten tot November. Wellioht zou ik dan zelfs nog geneigd zijn nog
maals uitstel te verleenenmaar als dan de tijd is aangebrokenwensch ik
den weg te volgen dien de wet voorschrijft en welke niet veel verschilt van
den weg door den heer Hartevelt aangegeven, zijnde het verschil slechts:
pensioen of gratificatie. De heer Hartevelt wijst daarbij op het gering aantal
dienstjaren van mejuffr. Benssen. Ik merk hem echter op dat bij de bere
kening van het pensioen ook de veranderlijke bijdrage van 5 pCt. der
schoolgelden in rekening wordt gebracht, zoodat het tractement niet 1500,
maar ƒ2000 wordt. Dat bedrag is niet zoo gering. Mej. Benssen is aan
gesteld 31 October 1861 en heeft dus 13 jaren dienst, zoodat haar pensioen
zal bedragen ƒ450. Dat is wel niet veel, ik geef dit toe, maar waar
de wet dit genoeg acht voor rijksambtenaren, wil en mag ik niet genereuser
zijn voor stadsambtenaren.
De heer Kkantz. Naar aanleiding van hetgeen door den tijdelijken
Voorzitter der Commissie van Financiënonder wiens leiding ik tot de
samenstelling van het rapport heb medegewerkt, is gezegd, wensch ik alleen
te verklaren dat hetgeen door u mijnheer de Voorzitter en den schoolopziener
is medegedeeld, mij geenszins van gevoelen heeft doen veranderen. Er zijn
verschillende redenen aangevoerd om aan te toonen dat de taak voor de
directrice te zwaar ismaar ik zou vreezen eene indiscretie te begaanin
dien ik in het openbaar die beweringen weersprak.
De heer De Fremery. Met een enkel woord wensch ik in het licht te
stellen dat, toen ik mijne adbaesie schonk aan bet voorstel door den heer
schoolopziener gedaan om in het belang van het onderwijs dit zoo te rege
len als hij noodig acht, ik dit niet deed naar aanleiding van de ongesteld
heid van de hoofdonderwijzeres, maar in de overtuiging dat, wie ook later
benoemd mocht worden in hare plaats, altijd de krachten zullen te kort
schieten om een toezicht te houdenzooals nu gevorderd wordt. De Baad
heeft ook vroeger reeds de meening gedeeld dat er hulp moet worden ver
leend niet omdat de hoofdonderwijzeres ziek ismaar omdat de klassen
waarin zoovele verschillende vakken worden onderwezen, niet door één per
soon kunnen worden overzienhoe bekwaam en sterk van lichaam zij ook
zijn moge. Afgescheiden dus van de oogenblikkelijke ongesteldheid van
mejuffrouw Benssen, acht ik dat de tijd gekomen is om, gebruik makende
van de ondervinding in de latere jaren opgedaan, een beter, meer uitgebreid
toezicht te doen uitoefenen op deze veelomvattende school. Met overtuiging
zal ik dus het voorstel van den districtsschoolopziener volgen en beamen
omdat de gesplitste school werkelijk meer zal beantwoorden aan de verwach
tingen die men te recht koestert van eene school, waarop overigens zoo
uitnemend onderwijs wordt gegeven.
Be heer Hartevelt. Alleen wensch ik den heer De Fremery op te
merken dat de Commissie van Financiën reeds heeft te kennen gegeven
dat de aanleiding tot het vroegere voorstel was gelegen in de kans op uit
breiding van het getal leerlingen op de school van juffrouw Benssendie
werkelijk zou hebben plaats gehad, indien de particuliere school van juffr.
Hoitsema indertijd ware opgehevengelijk reeds zoo goed als zeker was.
De kinderen dier particuliere school, 50 circa, waren dan op de school
van juffrouw Benssen gekomen en door de grootere opbrengst der school
gelden was ruimschoots gedekt het tractement voor eene tweede hoofdon-
derwijzeresse. De school van juffr. Hoitsema is niet opgeheven en het getal
leerlingen op de school van mej. Benssen is niet toegenomen, en nu moet
ik vragen of de aanleiding tot het primitieve voorstel niet is vervallen en
wij nu niet op een gansch ander standpunt staan.
De heer Goudsmit. De Commissie van Financiën heeft eene vraag gedaan
die ik beantwoord heb gevonden in het laatste stuk van den heer school
opziener doch waarop geen repliek gevolgd is van de Commissie van Finan
ciën. Nu wensch ik wel te weten wat er is van het beweren van den geach
ten schoolopzienerdat het verschil in de uitgaven 9lechts honderd gulden
zoude zijn.
De .Voorzitter, Dat was in tegenoverstelling met het voorstel in Maart
gedaan. Het verschil met het vroegere voorstel is slechts ƒ100. De Baad
heeft in principe vroeger aangenomen ƒ1500 en nu zouden de kosten 1600
zijn; maar de Commissie van Financiën heeft terecht het reeds opgemerkt:
toen bestond er vooruitzicht 50 leerlingen meer te krijgen, dat nu, door
de bestendiging van de school van mej. Hoitsemais vervallen.
De heer Goudsmit. Mijnheer de Voorzitter! ik wijs er op dat de school
opziener verklaart in zijn laatste schrijven dat, toen hij aandrong op ver
deeling der directiehij niet het oog had op eene buitengewone vermeerde
ring van het aantal leerlingen, noch op de ongesteldheid van de directrice,
en nu kan ik nauwelijks denken dat de schoolopziener alleen uit luim, of
ten einde eene tweede dame aan de school te vei binden daartoe het voorstel
zoude doenzoo hij niet de overtuiging had dat het onderwijs vermeerdering
van krachten eischt. Zal nu de Baad eenvoudig zeggengijschoolopziener,
wiens taak het is het onderwijs gade te slaangij weet het zoo goed niet
als wijleden van den Baad. Wij kunnen met volkomen kennis van zaken
beslissen dat één hoofdonderwijzeres het werk wel af kan. Ik vraag of wij
ons zoodoende niet plaatsen op een piédesial waarop wij niet behooren. Het
zij verre van mij de uitspraken van den schoolopziener te willen beschouwd
zien als die ran een orakel, maar het gaat, dunkt mij, ook te ver, zonder
krachtige motieven te verklaren: gij weet het niet zoo goed als wij, wij
leden van den gemeenteraad hebben alleen de zaak te beoordeelen: Doch
zegt men, de ongesteldheid van juffrouw Benssen was alleen de aanleiding
tot het voorstel. Doch zeer zeker was deze de aanleiding niet in den zin
dien de heer Cock er aan hechtte, maar in zoo verre dat de ziektetoestand
bewezen heeft dat de taak, die de onderwijzeresse te verrichten heeft, inder
daad is eene al te zware taak, en als men nu nagaat dat de 200 leerlingen
der school geenszins hetzelfde onderwijs genietenmaar dit geheel en al ver
schilt, daar het gedeeltelijk althans lager, gedeeltelijk meer uitgebreid lager
en gedeeltelijk middelbaar onderwijs is, zoodat men in de hoogere klassen
juist daarom een hoogere som betaalt, dan ziet men gereedelijk in dat niet
het getal leerlingenmaar het aantal vakken en de verschillende omvang
van het onderwijs de beslissende maatstaf moet zijn. En voor een school,
die zich zelve dekt is de eisch niet te hoog een paar honderd gulden meer
dan tot nog toe te besteden. Ik wensch uit dien hoofde niet af te wijken
van het voorstel van den geachten schoolopzienerdie naar mijn inzien
beter dan wij op de hoogte is van de verschillende behoeften.
De heer Dercksen. Ik wenseh alleen op te merken dat de heer Goud
smit m. i. een wel wat gevaarlijke leer is toegedaanals hij zooveel kracht
aan het gevoelen van den schoolopziener toekent. Bovendien de schoolop
ziener kan niet gezegd worden zijn geheele leven aan deze zaak te wijden,
daar hij toch hoogleeraar tevens is.
De heer Seelig. Ik wensch alleen te vragen, of het de bedoeling is ge
heele scheiding der beide scholen én of die mogelijk is in één gebouw.
Kan dat niet leiden tot botsing?
De Voorzitter. Zooals de verdeeling der klassen door den schoolop
ziener is aangegeven, is er behoorlijk in voorzien. Hij schrijft: «Indien
het tegenwoordige hulppersoneel over de twee inrichtingen verdeeld wordt
zullen beide scholen voldoende voorzien zijn, indien namelijk enkele vakken
zooals FranschEngelsch en misschien cijferkunst, door onderwijzeressen of
leeraars van de hoogere schoolaan de lagere school onderwezen worden
evenals dit thans geschiedt." De schoolopziener heeft zelf aangewezen
welke lokalen zullen worden afgezonderd.
De heer Seelig. Dus elke school wordt afgezonderd.
De Voorzitter. In één gebouw. Verlangt niemand meer het woord,
dan zal ik nu de discussiën sluiten en het eerst in stemming brengen punt 1
van het voorstel van de Commissie van Financiën, luidende: «Het raads
besluit van 19 Maart in te trekken."
Dat voorstel wordt met 11 tegen '8 steramen aangenomen.
Tegen: de heeren Lezwijn, Goudsmit, Juta, Stoffels, DriessenVan
HeukelomDe Fremery en de Voorzitter.
De Voorzitter. Thans is aan de orde bet 2e punt der Commissie van
Financiën, luidende: «Niet over te gaan tot de splitsing van gemelde school
en de aanstelling van eene tweede hoofdonderwijzeres, maar af te wachten het
eindigen van den verloftijd, op nieuw verleend aan mej. Benssen, als wan
neer dan blijken zal, of zij in staat zal zijn, om als vroeger de betrekking
van hoofdonderwijzeres in haar geheel te kunnen waarnemen."
De heer Goudsmit. Ik meen dat dit punt eenige verduidelijking vcreisoht.
Er wordt vastgesteld niet te splitsen. Beteekent dat in beginsel of voor
alsnog niet tot de splitsing over te gaan?
De Voorzitter. De Commissie van Financiën heeft het principe voor
gesteld.
De heer Burs. Zooals de vergadering weet, ben ik vreemd aan het rap
port der Commissie van Financiën dat thans in behandeling isen dan
ook geheel vrij in mijn oordeel daarover. Ook mij nu is opgevallen wat
de heer Goudsmit daareven zeide en van daar dat ik de vraag wensch te
doen of het niet voorzichtig zoude zijn, het woord «vooralsnog" hier in te
lassehen. De vraag of de meisjesschool eerste klasse gesplitst moet worden
is voor mij eene zuiver feitelijke quaestie. Ik geloof met velen dat de
behoefte aan zulk eene splitsing, nu bestaandemeer in de personen schuilt
dan in het karakter der school zelve; maar daarom wil ik niet onvoor
waardelijk zeggendat de school in geen geval moet worden gescheiden.
Als later onder bestuur van een andere onderwijzeres door uitbreiding van
het getal leerlingen de onhoudbaarheid van het bestaande mocht blijken
zal ik gaarne medewerken tot splitsing; maar nu ben ik nog niet over
tuigd van die noodzakelijkheid wanneer althans een krachtige vrouw aan
het hoofd komt te staan. Ik zou dus wensehen dat het woord «vooralsnog"
hier werd ingelascht.
De Voorzitter. Deze aanvulling kan natuurlijk niet anders dan aan
genaam zijn voor Burgemeester en Wethouders.
De heer Goudsmit. Dan zal ik voor het voorstel kunnen steramen
omdat de mogelijkheid blijft bestaan, dat in het vervolg eenige wijziging
plaats grijpt.
De heer Cock. Toch zal ik voor het voorstel stemmenal wordt het