HANBEIIU TAB BED GEHEEKTEBAA9 TAB LEQEB. 43. Kitting van Zaterdag 1 Augustus 1874, geopend's namiddags te 3 uren. Voorzitter: de heer Burgemeester Dr. W. C. Van den Brandeler. Tegenwoordig de heeren Le Poole, Van Hettinga Tromp, Seelig, Surin- gar, Juta, Hartevelt, StofielsVan Heukelora, Dercksen, Cock, Du Rieu, Veefkind, Verster, DriessenGoudsmit en Van den Brandeler. De aanteekeningen van het verhandelde in de zittingen van Donderdag 30 en Vrijdag 31 Juli worden gelezen en goedgekeurd. Door den Voorzitter worden overgelegd Bekeningendienst 1873: a. van het R. K. Wees- en Oudeliedenhuis i. van het R. K. Armbestuurc. van bet Israëlietisch Armbestuurd. van Vrouwen Kraammoeders. Overeenkomstig de voordracht wordt besloten deze te stellen in handen van de Commissie van Financiën. De Voorzitter. Thans is aan de orde de onafgedaan gebleven voor dracht betrekkelijk de tolheffing aan den Rijnsburgervliet. (Zie Handd. 41 en 42, nos. 191 en 193.) De heer Cock. Heeft het mij leed gedaandoor mijn vootstel van Donderdagtot verdaging der behandeling dezer zaakecnige vertraging te hebben veroorzaakt, ik kan aan den anderen kant toch niet zeggen dat ik daarover berouw heb. Thans zijn een aantal belangrijke stukken over gelegd onder anderen het schrijven van heeren Gedep. Statenhet pacht- contract met Bongers, het advies der Commissie van Financiën, zoodat hetgeen waarover ik toen nog niet voldoende kon oordeelenen dat was het motief van mijn voorstel, mij nu duidelijk is en ik nu in staat ben een oordeel uit te spreken. Intusschen moet ik verklaren, dat mijne opinie niet beduidend gewijzigd is. De eenige wijzigingdie zij ondergaan heeft betreft de berekening der schadedie de gemeente tengevolge van het voor stel van Burgemeester en Wethouders zal lijdenen ik wil gaarne toegeven dat mijne aanvankelijke begrooting dier schade te hoog was opgevoerd. Ik noemde eene som van 1000, doch het zal naar mijne nadere berekening ongeveer ƒ500 zijn, misschien iets meer of iets minder. Maar voor het overige hebben de stukken geene verandering in mijne zienswijze gebracht en ook nu nog vind ik eene schadeloosstelling ad ƒ500 te veel. En zie hier waarom. De eigenlijke redendie Burgemeester en Wethouders en de Commissie van Financiën er toe gebracht heeft om eene schadeloosstelling aan den pachter aan te bieden bij de invoering van het nieuwe tarief met 1 Augustus; bestond daarin, dat zij meenden als het ware met handen en voeten gebonden tegenover dien pachter te staanen geloofdendat de gemeente, tengevolge van de aanschrijving van Gedep. Staten tot invoering van het veranderd tarief, verplicht was schadeloosstelling te geven. Bij het inzien en de raadpleging der stukken is het mij echter geblekendat die meening geheel onjuist is. Immers dat er verandering in het tarief kon en mocht plaats hebben, is in het pachtcontract zelf, bij art. 12, voor zien in welk artikel eene voorwaarde is opgenomen ten faveure van den verpachter dat zijn wij en niet ten vourdeele van den pachter. Wij hebben ons bij dat artikel voor het geval van wijziging van het tarief eene bevoegdheid gereserveerd en bedongen, die uitdrukkelijk aan ons, de ver pachters, en niet aan den pachter wordt toegekend. Art. 12 luidt woorde lijk aldus: «De verpachting geschiedt voor den tijd van vijf jaren, ingaande den eersten Januarij 1870 en eindigende den laatsten December 1874, met voorbehoud echter" en hier volgen de woorden waarop het aankomt «dat bij herziening en het invoeren van een ander tarief dan het bij art. 2 genoemde tarief, de pachter, met het einde van dat loopende jaar, van de verdere pachtjaren door hh. verpachters kan ontslagen worden" enz. enz. Wanneer er dus een ander tarief wordt ingevoerdkunnen wijen dat wel nog alleen wanneer wij er voordcel voor ons zeiven in zienden pachter ontslaan en op nieuw verpachten. De pachter daarentegen blijft in dat ge val even goed verbonden alsof er geene tariefswijziging had plaats gehad. Het geval van wijziging van bet tarief is dus wel degelijk voorzien, maar alleen ten faveure van den verpachter. En juist omdat er aan gedacht en omdat er in voorzien is door bedingen ten voordeele van de verpachters en niet ten voordeele van den pachter, volgt hier m. i. uit, dat deze laatste verplicht blijft tot het einde van zijn pachttijd de volle pachtsom van ƒ1107 'sjaars te betalen. Hij moet strikt zijne verplichtingen nakomen, onver schillig of er een ander tarief wordt ingevoerd. Doch ik spreek nu hier alleen uit het oogpunt van streng recht. Ik zou dat in deze zaak niet zoo absoluut willen toepassen. Men geve den man de 150, die hem vroeger aangeboden zijn of wil men hem zelfs iets meer gevenik zal er mij niet tegen verzetten. Maar om nu al zijne eischen aan te nemenen dat nog wel onder den altoos onaangenamen indruk der voorstellingalsof wij met handen en voeten gebonden tegenover den pachter staandaartoe ben ik niet bereid. Zooals de voordracht daar ligtzal ik er tegen stemmen. Nemen wij de voordracht aan, dan schelden wij den man primo kwijt de drie maanden pacht, loopende van 1 Augustus tot ultimo October, die hij werkelijk schuldig is, schenken wij hem secundo honderdvijftig gulden, en geven hem tertio nog bovendien het recht om, gedurende die drie maan den, volgens het nieuwe verlaagde tarief tol ten zijnen bate te heften, zon der aan de gemeente iets daarvan terug te geven. De heer Versier. Ik kan mij geheel vereenigen met het gevoelen van den vorigen spreker en diens opvatting van art. 12 van het thans nog van kracht zijnde pacht-contract. Daaruit vloeit m. i. geenszins verplichting tot schadeloosstelling voort. Ik wil evenwel gaarne afwachten of door u, mijnheer de Voqfzitter, of door eenig ander lid dezer vergadering, argu- 1874. menten zullen worden in het midden gebracht, die mijne zienswijze ten deze zullen wijzigen. Overigens wil ik jegens den pachter niet al te streng zijn; doch men vergete niet dat hij reeds ƒ1200 als tegemoetkoming heeft genoten. De voordracht van Burgemeester en Wethouders heeft m. i. eene te ruime strekking, en wanneer die zonder wijziging in stemming wordt gebracht, dan zal ik daaraan mijne stem niet kunnen geven. De Voorzitter. De heer Cock begon met te zeggen dat hijeven als zijne medeleden, nu eerst in de gelegenheid was geweest de zaak eens grondig te onderzoeken. Hieruit zou al lichtelijk kunnen worden afgeleid dat die stukken eerst gisteren zijn bekend geworden. Tegen deze gevolgtrekking moet ik opkomen. De stukken hebben ter visie gelegen van Dinsdag jl. af dus ruim tweemaal 24 uren. Alleen ontbrak het rapport der Commissie van Financiën, die zich met het voorstel van Burgemeester en Wethouders vereenigt. Wat nu het contract betreft, ik geef toe dat bij tariefsverande- ring wij den pachter kunnen ontslaan, maar «met het einde van het loo pende jaar." Wij zullen dus genoodzaakt zijn den pachter tot ultimo December in het bezit der heffing te laten. Nu echter een verminderd tarief door den Koning bereids goedgekeurd wordt ingevoerd nu is overleg met den pachter billijk. Mogen wij toestaan dat de pachter door de invoering van een verlaagd tarief, het nieuwe tarief, een beduidend verlies lijdeeven als hij nu reeds onder het bestaande tarief schade heeft geleden? Ik geloof dan ook niet dat men zeggen kan, gelijk de heer Verster, dat na de ƒ1200 die den pachter reeds geschonken zijnwij hem nu niets meer zouden be hoeven toe te kennen. Er is geen sprake van een geschenkwant het is bewezen dat de man wel degelijk schade heeft geleden. Het is waar, hij heeft te hoog gepacht in de vooronderstelling dat de tolheffing verloopen was, doch door krachtige houding zou kunnen worden gereleveerd. En wat de schade voor de gemeente betreftdie zal 500 beloopen en niet 1000, zoo als de heer Cock heeft beweerd. De heer Cock. Ik zal beginnen met het laatste punt als het minst be langrijke. Het is zoo, aanvankelijk heb ik de schadevergoedering geschat op 1000, maar ik heb reeds gezegd dat ik door het inzien der stukken tot de wetenschap ben gekomen, dat zij ongeveer ƒ500 zal bedragen. De stukken hebben sedert Dinsdag ter visie gelegenzegt de Voorzitter. Ik neem dit gaarne aandoch ik heb dit niet gewetendaar er aan de leden van den Raad geen kennis van gegeven iszoo als anders het gebruik mede brengt; maar al ware dit wèl het geval geweest, zou ik ze toch niet zijn gaan lezen dan na het inkomen van het rapport der Commissie van Finan ciën. Dat rapport heeft echter niet ter lezing gelegen, want het is pas staande de vergadering van Donderdag ingekomen. Ik ben niet gewoon de stukken successivelijk naarmate zij inkomen te lezen vóór dat ze allen com pleet zijn. Ik volg daarin de logische orde, eerst lees ik de voordracht van Burgemeester en Wethoudersdan het rapport der Commissiedie de zaak aangaat, in casu het rapport der Commissie van Financiën, en dan pas het laatst de andere stukkenwaarop die voordracht en dat rapport steunen. Maar, zegt de Voorzitter, wij zijn verplicht den pachter tot het einde van het jaar te houden. Zeer zeker. En er komt bijdat de pachter verplicht is even lang te blijven en evenveel pacht te betalenniettegenstaande hij slecbts tol mag heften volgens het verlaagde tariefwant hij heeft geen beding gemaakt ten zijnen faveure voor het geval van vermindering, gelijk ik straks reeds opmerkte. Doch ik wil daarvan geen misbruik makenik wil den man zelfs een dienst bewijzen waarvoor hij dankbaar moet zijn, want ik wil hem vroeger ontslaan dan waarop hij recht heeft en hem daaren boven nog ƒ150 toekennen, of zelfs iets meer, zoo dit voorgesteld wordt. De Voorzitter. Dat de pachter moet blijven tot ult°. December, is volkomen waar; maar tegen een enorm verlies, krachtens het verminderd tarief, en waarover ik nu nog niet spreken wil of het verlies begrooten omdat ik liever de werking er van wil afwachten. Maar ik blijf volhouden dat het hoogst onbillijk zou zijn hem die schade te doen lijden. De heer Cock. En daarom juist wil ik den man ook tegemoet komen. Maar het moet niet den schijn hebben alsof wij niet anders kunnen; alsof wij met handen en voeten gebonden zijn tegenover den pachter. Ik wil ook billijkheid betrachten, maar uit vrijen wil en tot zekeren grens. De heer Goudsmit. Ik moet zeggen dat ik ten deze geheel instem met het aangevoerde door den vorigen spreker. Ik had dat art. vroeger niet gelezen. Nu het daar voor mij ligt, zie ik er niets anders in dan dat bij wijziging van het tarief, hij aan ons, doch wij niet aan den pachter ge bonden zijn. Wij kunnen vorderen, ook bij veranderd tarief, dat hij met de pacht voortga. Vloeit uit deze verhouding voor hem schade voort, hij heeft het zichzelf te wijten, dat hij geene bepaling heeft gemaakt om zich tegen deze mogelijke schade te vrijwaren. Het contract dat bestaat be hoort eenigermate, om hier een juridischen term te bezigen, tot wat men noemt «manke contracten", aan de eene zijde slechts verbindend. Is er dus geldelijk nadeel, dan ligt dit binnen de grenzen van het contract, dat het voorzien heeft. Als de pachter goed gerekend en verstand had van zijne zaakdan had hij de mogelijke schade, uit een verminderd tarief kun nende voortspruiten, moeten in aanmerking nemen en ook naar die kans zijne pachtsom regelen. Ik zou dus volstrekt geen schadevergoeding willen toegekend ziendaar ik niet kan inzien dat eenige bardheid gepleegd wordt. De Voorzitter. Gij zegt: de schade was te voorzien. Dat was in de verste verte niet het geval. Hoe kon de man, al had hij het verstand van Salomo gehadvoorzien de beduidende tariels-vermindering, die nu staat ingevoerd te worden? Er was daarvoor geen reden hoegenaamd. Het is, gelijk wij allen weten alleen het gevolg van de aanhoudende klachten der schipperij, weder een gevolg van zijn vasthouden aan zijn goed recht, het bandhaven van het bestaand tarief. En hoe kon de pachter dien loop van zaken nu bij mogelijkheid voorzien? 47

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Handelingen van de Raad | 1874 | | pagina 1