HANBELHSEN TAI BED ÜHEEHTERAAB TAN LEIDEN.
42.
Zitting van Donderdag 30 Juli 1874,
geopend 's namiddags te 2 uren.
Voorzitterde heer Bargemeester Dr. W. C. Van den Brandeler.
Tegenwoordig de heeren Stoffels, Van Wer.sen, Du Bieu, Seelig, Surin-
gar, Eigeman, Le Poole, Van Hettinga Tromp, Juta, Hartevelt, De Fre-
mery, Van Heukelom, Verster, Cock en Van den Brandeler.
De aanteekeningen van het verhandelde in de zitting van Donderdag
9 Juli 11. worden gelezen en goedgekeurd.
De Voorzitter deelt mede:
1®. Dispositie van de Gedeputeerde Staten, dd. 6/10 Juli jl. n°. 71,
houdende goedkeuring van het raadsbesluit van 26 Juni tot afstand der
tienden onder Leiderdorp,
2®. Dispositie alsvoren, dd. 16/17 Juli n°. 1, waarbij de ontvangst
wordt bericht van de wijziging der Algemeene Politieverordening van 9 Juli.
3®. Dispositie van 15/18 Juli, n°. 19/3, houdende goedkeuring van het
raadsbesluit van 9 Juli, tot verhooging van den post voor openbare ver
makelijkheden.
Deze worden voor kennisgeving aangenomen.
De Voorzitter legt vervolgens over:
1®. De verantwoording van de inkomsten en uitgaven der gemeente over
1873 met de door den ontvanger aangeboden rekening, welke den 24 Juli jl.
aan den Baad zijn aangeboden.
2°. Voordracht betrekkelijk cene uitbreiding van het Liernurstelsel.
Overeenkomstig de voordracht wordt besloten deze te stellen in handen
van de Commissie van Financiën.
3®. Adres van J. J. Hubrecht, om afschrijving van plaatselijke directe
belasting voor de Wed. Manger Muntz.
4®. Adressen van de Wed. J. C. C. WitteJ. d'Aulnis de Bourouill
M. BaaphorstA. De GelderA. J. Scheidius en K. N. Hengeveldvoor
Mevr. de Douair. NahuysWoutersvan gelijke strekking.
Overeenkomstig de voordracht wordt besloten deze te stellen in handen
van Burgemeester en Wethouders en van de Commissie van Financiën.
5®. Proces-verbaal van de opneming van de boeken en de kas van den
gemeente-ontvanger.
Overeenkomstig de voordracht wordt besloten dit ter inzage van de leden
in de Leeskamer neder te leggen.
De Voorzitter. Ik moet nog mededeelen dat in den gezondheidstoestand
van de hoofdonderwijzeres der meisjesschool 1ste klasse tot dusverre geene
verbetering is gekomen dat mitsdien het vroeger aan haar verleend verlof
met drie maanden (tot 1 November a. s.) is verlengd en dat eerstdaags
voorstellen aangaande die school zullen worden aanhangig gemaakt.
Wordt voor kennisgeving aangenomen.
Aan de orde is
I. Verzoek van G. H. De Bockom ontslag als onderwijzer der 1ste
klasse aan de openbare school voor meer uitgebreid lager onderwijs der 2de
klasse, voor jongens.
(Zie Handd. 38, n°. 176.)
Het voorstel om aan den adressant een eervol ontslag te verleenen wordt
zonder beraadslaging of hoofdelijke stemming aangenomen.
II. Benoeming van een onderwijzer der 1ste klasse aan bovenvermelde
school.
(Zie Hand. 39, n0: 181).
De heeren Stoffels, van Hettinga Tromp en Juta worden door den Voor
zitter uitgenoodigd met hem het bureau van stemopneming uit te maken.
Met 12 stemmen wordt benoemd P. Van den Ent, zijnde 3 briefjes in
blanco gelaten.
III. Voordracht betrekkelijk den afstand in gebruik van het schutters
veld, aan het Bijk.
(Zie Handd. 38, n®. 175, en 39, n®. 178.)
De Voorzitter. Zooals de heeren hebben kunnen zienheeft de Com
missie van Financiën eene wijziging voorgesteld omtrent het bepaalde bij
litt. d. Die bepaling luidde: »In overleg met de militaire autoriteiten
blijven genoemde perceelen ook ter beschikking van het gemeentebestuur
voor de oefeningen der dienstdoende schutterij, en in buitengewone gevallen
voor het houden van openbare volksfeesten en volksvermakelijkheden." De
Commissie van Financiën meende, dat het voorzichtiger zou zijn daarvoor
te lezen: »Het gemeentebestuur blijft bevoegd telken veertien dagen eens,
op de dagen en urenin gemeen overleg met de militaire autoriteiten te
bepalenvoor de oefeningen der dienstdoende schutterij en voorts op 3 October
den ganschen dag over de sub a genoemde perceelen te beschikken. Om
op andere dagen en uren van die perceelen gebruik te kunnen maken be
hoeft het gemeentebestuur de toestemming van de militaire autoriteit."
Het komt Burgemeester en Wethouders voor, dat die bepaling het recht
dezerzijds op het terrein meer beperkt dan zooals door hen is voorgesteld.
Immers kunnen wij slechts alle veertien dagen ons recht doen geldenindien
het denkbeeld der Commissie opgingterwijl ons, behoudens het overleg met
de militaire autoriteitenten allen tijde het recht is verbleven om voor de
oefeningen der schutterij van het veld gebruik te maken. En wat voorts
1874.
de openbare volksfeesten betreftgelooven wijdat door het voorstel van
de Commissie elke andere afstand van het terrein dan op 3 October als een
gunst zou worden beschouwd. Door zoodanige bepalingen zouden juist
moeilijkheden kunnen ontstaan, die wij niet vreezen, zoo ons voorstel wordt
aangenomen. Wij zouden om die redenen gaarne zien, dat de door ons
voorgestelde redactie behouden bleef.
De heer Hartevelt. De Commissie van Financiën was juist van oor
deel, dat, als die enkele dagen bepaald worden aangegeven, daarover
althaus geen quaestie zal kunnen bestaan, en men daaromtrent dan niet
in overleg zou behoeven te treden met de militaire autoriteiten. Men zou
anders misschien te zeer van haar goedvinden afhangen. En wat voorts de
beschikking over het terrein bij festiviteiten betreft, achten wij het wensche-
lijk ten aanzien van den 3den October eene positieve bepaling op te nemen
en bij nu en dan voorkomende gelegenheden 'het overleg met de militaire
autoriteiten te doen plaats hebben. Is de zienswijze van de Commissie van
Financiën juist, dan is het beter vaste dagen voor de oefeningen der schut
terij te bepalendan telkens vergunning te vragenof in overleg te moeten
treden.
De Voorzitter. Het is toch haast niet denkbaar, dat, als de grond
san het Bijk wordt afgestaan, de militaire autoriteit moeielijkheid zou
maken zoowel voor de oefeningen der schutterij als voor de openbare volks
feesten om het veld daarvoor tijdelijk in gebruik te geven. De bepaling
van 14 dagen komt mij in allen gevalle niet wenschelijk voor. Immers,
zoo als men weet, hebben die exercitiën voor de schutterij meermalen plaats,
en des zomers soms meer dan eenmaal in de week.
De heer Cock. Ik meen zelfs, dat de schutterij des zomers wel drie
maal in de week exerceertimmers compagniesgewijs.
De heer Van Heukelom. Het spijt mijmaar ik kan mij noch met
het voorstel van de Commissie van Financiën noch met dat van Burge
meester en Wethouders vereenigen. Ik ben bepaald gestemd tegen eiken
afstand van grond aan het Bijkten behoeve van het garnizoen. Het is
niet de eerste* maal dat ik mijne opinie uitspreek over de waarde van het
genot van een garnizoen en ik wil dit bij deze gelegenheid herhalen, omdat
het mijne intieme overtuiging is dat een garnizoen, op zijn best genomen,
een noodzakelijk kwaad is te noemen. Nut voor de gemeente geeft het
nietveeleer acht ik het schadelijk. En dan nog daarvoor zulk een koste
lijk stuk grond af te staan, daarmede kan ik mij niet vereenigen. Ook
de voorwaardenwelke men aan dien afstand verbinden wilhebben voor
mij weinig waardewant hoe men de zaak ook wende, altijd zal het ten
langen leste daarop neer komendat de militaire autoriteit daar de baas
blijft. Wij mogen al' enkele dagen voor eigen gebruik uitzonderen, het
zal weldra een gunst zijnindien wij ons eigen grond mogen betreden.
Maar er is nog meer. Ik herinner mij den tijd dat dit stuk gronds werd
aangekocht voor een exercitieveldin overleg en na goedkeuring der mili
taire autoriteiten. Later werd het afgekeurdhet kon niet gebruikt wor
den, men moest de Buïne hebben. Nu deze gesloten is moet men terug
naar dat onbruikbaar gekeurde landen om dat bruikbaar te maken spreekt
men van inpoldering, bemaling enz.; maar naar mijn oordeel zal het daarbij
niet blijven en voorspel ik dat er nog heel wat kunsten aan dat land zullen
geschieden, tot groote schade voor de gemeente. Ik ben en blijf dus tegen
iederen afstand van grond.
De heer Stoffels. De vraag ismoeten wij den grond als exercitieveld
afstaan o. a. ook voor cavalerie? En dan meen ik, dat, zoolang wij gar
nizoen hebben, wij tot dien afstand dienen te besluiten. Wat het bezwaar
van den heer Van Heukelom betreft, dat de grond ongeschikt zou zijn en
de tot verbetering aan te wenden middelen het terrein als weiland zouden
bedervenmoet ik er op wijzendatals de voorgestelde inpoldering wordt
toegepast, de grond daardoor niet anders dan verbeterd kan worden. Zoo
als de grond thans is, is hij zeer zeker onbruikbaar. Maar als hij beneden
peil wordt gebrachtzal hij van zelf bruikbaar worden. En dan is het niet
aan te nemendat de militaire autoriteiten den grond weer verlaten zullen.
Er zal altijd verbetering plaats hebben, als in de nabijheid een sloot wordt
gemaakt om eene behoorlijke afwatering te verschaffen. Het is juist te
doen om den grond zooveel mogelijk droog te maken en als weiland te
behouden, door het water behoorlijk' te doen afloopen. Wordt dus het
terrein goed ingedijkt en daarnevens eene voldoende sloot gemaakt, die in
verband met den naastbijgelegen polder komt, dan is het te verwachten,
dat de grond geen schade zal lijdenmaar steeds verbeteren zal.
De heer Van Heukelom. De heer Stoffels is daar zoo even al tamelijk
gemakkelijk heengestapt over de quaestie die hier alles afdoet: of het heb-
ben van een garnizoen voor de gemeente al of niet wensclienlijk is, en of
uit dat oogpunt het afstaan van dat exercitieveld te verdedigen is. En nu
de middelen om dat veld geschikt te makenIk kan mij vergissenmaar
ik geloof nooit dat inpoldering hier iets baten zal. Is het waar dat het
land te laag is, het zal er niet hooger door worden. Maar wat ik vrees en
waarop ik straks doelde is, dat men eindigen zal met het land op te hoogen
en dan zal een prachtig stuk weiland in een zandwoestijn herschapen wor
den vlak naast onze poort.
De Voorzitter. Ik geloof toch, dat wij ons recht behouden om over
den grond te beschikken. Het is wel aan te nemen, dat de grond door
inpoldering zal worden verbeterd, en dat hij werkelijk er door zal worden
verhard. Dat het Bijk eigendunkelijk den grond door zand zou ophoogen
is niet denkbaar. Wijhadden dan slechts te wijzen op de voorwaarden
waarop de grond is afgestaan.
De heer Van Heukelom. Ja; wij hebben het in onze macht om bette
beletten als gij wilteven als wij het in onze macht hadden om te belet
ten wat er met de kazerne is gebeurd. Maar in weerwil daarvan is zij dan
toch maar voor een gedeelte afgebroken.
46