HARDE1JH6ÏH TAB DER BEMEEKTERAAD TAR LEIDER.
23.
N°. 101. Leiden, 27 April 1874.
Ter voldoening aan art. 264 der gemeentewet is het kohier voor de plaat
selijke directe belastingen, dienst 1874, op den 9den dezer voorloopig vast
gesteld en gedurende 14 dagen op de secretarie ter lezing nedergelegd,
waarvan openbare kennisgeving is geschied. Gedurende dien tijd zijn bezwaar-
schritten ingekomen van
1°. J. Muller, burgemeester van Valkenburg, gewoond hebbende Pape
gracht n". 20; 2°. P. M. Brutel de la Eivière, Gerecht n°. 8; 3°. CL A.
PrancbimonHaarlemmerstraat n°. 204; 4°. C. Colpa, Mare n". 27; 5°.
Mr. P. P. P. Kist te Gouda, als voogd over de minderjarige S. P. Kist,
Mare n°. 68; 6°. It. Wijnen, Oude Singel n°. 73; 7®. W. Werst, Oude
Eijn, n°. 25.
Deze bezwaarschriften zijn voor zooveel noodig gesteld in handen der
schatters enna kennisneming van de daaromtrent ingekomen rapporten
hebben wij de eer u het volgende mede te deelen.
Ad l«m. De reclamant beweert dat hij als tijdelijk alhier verblijf houdende
het beschrijvingsbillet slechts na herhaalde aanmaning heeft ingeleverd en
verzoekt, op grond dat dit verblijf geen drie maanden heeft geduurdthans
van het kohier te worden geroieerd.
Adressant is ten vorigen jare op het kohier gebracht en heeft wegens
vertrek uit de gemeente, krachtens raadsbesluit van 18 September 1873,
afschrijving bekomen voor 8 maanden. Nadat hij in den aanvang van dit
jaar wederom met zijn gezin eene woning in deze geme'ente had betrokken
en onder dagteekening van 6 Januari op de bevolkingsregisters was inge
schreven is hij volkomen terecht op het kohier gebracht.
Inmiddels heeft zich de adressant op 31 Maart, zijnde de uiterste termijn
bedoeld bij art. 245, 4de alinea, der gemeentewet, van de bevolkingsregisters
doen afschrijven en de gemeente verlaten, zoodat er alleszins termen bestaan
hem van het kohier te roieerenvermits zijn verblijf niet wel anders dan
als een tijdelijk verblijf in den zin. der wet kan worden opgevat.
Ad llum. De reclamantP. M. Brutel de la Eivièrehoogleeraar alhier,
acht zich bezwaard wegens te hoogen aanslag met betrekking tot de 20 pCt.
verhooging der huurwaarde op grond van het verhuren van kamers, waartoe
aanleiding heeft gegeven eene vermelding ten vorigen jare op het beschrij
vingsbillet van de namen der jongelieden over welke hem tijdelijk het toe
zicht is opgedragen en die in zijn huisselijken kring zijn opgenomen en
voert verder aandat hij zich ten vorigen jare na den daarvoor gestelden
termijn tot Gedeputeerde Staten heeft gewendzoodat die reclame alstoen
niet kon worden onderzocht; dat thans de invulling van het beschrijvings
billet was gewijzigd, weshalve hij verzoekt dat van de huurwaarde de 20 pCt.
verhooging worde afgenomen en de aanslag dienovereenkomstig worde geregeld.
Op het kohier voor dit jaar is evenals ten vorigen jare de huurwaarde
vastgesteld op ƒ400, makende met 20 pCt. verhooging ƒ480 en het meu
bilair op ƒ650 zonder schatting. Na de indiening der reclame heeft eene
schatting plaats gehad en hebben de schatters de huurwaarde op 430 en
het meubilair op ƒ1000 meenen te moeten bepalen, terwijl alsdan de ver
hooging moet vervallen. De aanslag thans bedragende ƒ105.02 zal met het
oog op de bovenvermelde grondslagen moeten worden verminderd met ƒ8.19
en worden vastgesteld op ƒ96.83.
Ad III. De reclamant C. A. Franchimon deelt mede, dat bij de invul
ling van het beschrijvingsbillet abusievelijk is opgegeven eene inwonende
dienstbode, terwijl deze des nachts niet ten zijnent verblijft en verzoekt
mitsdien vermindering van zijnen aanslag. Deze zal alsnu van ƒ58.51 op
f 51.85 moeten worden teruggebracht.
Ad IVumDe reclamant, C. Colpa, beklaagt zich in het algemeen over
te hoogen aanslag, thans bedragende ƒ24.51 en over de jaren 1872 en
1873 respectievelijk 7.66 en ƒ13.67, terwijl noch bijbouwing, noch ver-
fraaing van het perceel, noch vermeerdering van meubilair in dien tijd heeft
plaats gehad.
Behalve het hooger percent van heffing (3.40 thans tegen 2.60 in het
vorig jaar), wordt de verhoogde aanslag verklaard, doordat de huurwaarde
ten vorigen jare geschat op ƒ100, thans is gebracht op 110vermeerderd,
met 20 pCt. wegens het verhuren van kamers en dat het aantal inwonende
kinderen beneden den leeftijd van 18 jaren met één is verminderd.
Termen om in den aanslag wijziging te brengen, bestaan er derhalve niet.
Ad Vum, De reclamant, Mr. P. P.. P. Kist, beweert dat de aanslag van
de minderjarige Susanna Philippine Kist in strijd is met art. 2 der veror
dening op de plaatselijke directe belasting, welk artikel alleen veroorlooft
aan te slaan hoofden van huisgezinnen en meerderjarige afzonderlijk of bij
anderen inwonende personendat evenmin de aangeslagene als een der andere
dat gezin uitmakende minderjarigen, is hoofd van het gezin; dat slechts
één hoofd van dat gezin bestaat, namelijk de reclamant als voogd, die
echter niet te Leidén woont; dat wanneer de gemeente Leiden zoodanige
gezinnen had willen treffen zij eene bepaling had moeten maken als vervat
is b. v. in de wet op de personeele belasting van 29 Maart 1833 (Ötbl.
n°. 4), alwaar in art. 24 behalve hoofden van huisgezinnen ook belast worden
de personen gebruikers; dat nu de verordening alleen hoofden van gezinnen
belast, het niet aangaat daaronder ook personen gebruikers te verstaan en
het nog meer willekeurig en onrechtskundig is een minderjarige als hoofd
aan te slaanop grond waarvan wordt verzocht dat de aanslag hier bedoeld
van het kohier worde geroieerd.
Bovendien is door adressant reeds bij voorbaat een adres van gelijke strek
king opgezonden aan de Gedeputeerde Staten van dit gewest.
De reclamant schijnt alzoo een anderen zin en beteekenis te hechten
aan de in de verordening voorkomende uitdrukking «hoofden van huis
gezinnen" dan het gemeentebestuur van Leiden daaraan steeds heeft ge
hecht. Immers sedert deze bepaling in de belasting-verordeningen, het
eerst in die van 1 Februari 1868 (Gem.-blad n". 5 van dat jaar), is op
genomen, zijn steeds in gevallen als de onderwerpelijke minderjarigen aan-
1874.
geslagen, geheel in overeenstemming met de bedoeling der verordening,
welke ten duidelijkste blijkt uit de tegenstelling met de afzonderlijk wonende
of bij anderen inwonende personen, voor wien meerderjarigheid wordt ge
vorderd om in de belasting te worden aangeslagen. Het doel der bepaling
is, huisgezinnen in de plaatselijke lasten te doen bijdragen in evenredigheid
tot het vermoedelijk inkomen onverschillig of de leden van het gezin allen
minderjarig zijndan wel of onder dezen zich meerderjarigen bevinden. Al
moge nu ook krachtens het Burgerlijk recht het wettelijk domicilie der
minderjarigen gevestigd zijn in de woonplaats van- en hun vermogen beheerd
worden door den voogdzoo kau er tochonzes inziensgeenerlei bezwaar
tegen bestaan, dat het oudste der leden van een gezin, bestaande uit min
derjarigen, ten aanzien van belasting-heffingbeschouwd wordt als het hoofd
des gezins en dientengevolge op het kohier wordt aangeslagen.
Wij geven mitsdien in overweging de relame te wijzen van de hand.
Het onderzoek overigens aangaande de reclames van de heeren E. Wijnen
én W. Werst is nog niet afgeloopen, zoodat wij dienaangaande ten spoe
digste nader zullen rapporteeren.
Aan den Gemeenteraad. Burgemeester en Wethouders, enz.
N°. 102. Leiden27 April 1874.
De Commissie van Financiën heeft geene bedenkingen tegen de voordrachten
van Burgemeester en Wethouders strekkende:
a. tot het indienen in gemeenschap met de gemeentebesturen van Utrecht
en Woerden van een adres aan den Minister van Binnenlandsche Zaken,
betrekkelijk eene overneming van het Utrechtsche jaagpad door het Bijk;
b. te worden gemachtigd om over de op de begrooting van dit jaar voor
het onderhoud van riolen uitgetrokken som van ƒ5000 en
c. tot wijziging van de Verordening op de kweekschool voor onderwijzers.
Zij geeft mitsdien in overweging die voordrachten goed te keuren.
Aan den Gemeenteraad. De Commissie van Financiën.
N®. 103. Leiden, 27 April 1874.
Wij hebben de eer aan uwe vergadering hiernevens over te leggen een
adres van B. H. Vos en Zn., om vóór hun kantoor op de Heerengracht
Wijk 7, n°. 6, op gemeentegrond een hardsteenen stoep te leggen. Vermits
noch bij de Commissie van Fabricage, noch bij ons college tegen de inwil
liging van het verzoek bedenkingen bestaan, geven wij u in overweging
de gevraagde vergunning te verleenenmits het leggen der stoep geschiede
overeenkomstig aanwijzing van rooimeesters.
Aan den Gemeenteraad. Burgemeester en Wethouders, enz.
Leiden, 10 April 1874.
Edel-Achtbare Heeren 1
Met verschuldigden eerbied geven de ondergeteekenden te kennen;
dat zij voornemens zijn voor hun nieuw in te rigten kantoor op de Heeren
gracht wijk 7, n®. 6, een hardsteenen stoep met palen te plaatsen, waar
voor zij beleefd uwe goedkeuring verzoeken.
Het welk doende,.
B. H. Vos en Zonen.
Aan de Edel-Achtbare Heeren Burgemeester
en Wethouders der gemeente Leiden.
Te Leiden ter Boekdrukkerij van J. C. DEABBE,