HANDELIN6EN VAN DEI VAN LEIDEN.2 INGEKOMEN STUKKEN, ter inzage van de leden nedergelegd. N°- 9®- Leiden, 23 April 1874. Wij hebben de eer aan uwe vergadering hiernevens over te leggen het door het Gemeentebestuur van Utrecht ingezonden ontwerp-adres aan Z. E. den Minister van Binnenlandsche Zaken, waarbij wordt verzocht te willen bevorderen, dat het onderhoudfvan van het jaag-of trekpad tusschen de steden Utrecht, Woerden en Leiden ten laste van het Eijk worde gebracht. Blijkens sedert ontvangen inlichting heeft het Gemeentebestuur van Woer den zich bereids met de strekking van het adres vereenigd en bij ons college bestaan daartegen evenmin bedenkingen. Het komt ons voor dat de door het Gemeentebestuur van Utrecht voor gestelde maatregel, om in den thans onhoudbaar geworden toestaud ten aan zien van het jaagpad verandering te brengen, in alle opzichten aanbeveling verdient, alvorens andere middelen worden in het werk gesteld, ten einde de drie gemeenten van de drukkende lasten in deze worden ontheven. Wij hebben dan ook tot dusverre gewacht met daartoe strekkende voor stellen aan uwe vergaderieg in te dienen, alleen op grond dat reeds door den Gemeenteraad van Utrecht aan eene commissie uit zijn midden was opgedragen, den Raad in deze voor te lichten. Wij geven u alzoo in overweging aan voornoemd gemeentebestuur te ken nen te gevendat de Raad met de meeste belangstelling van het ontwerp- adres heeft kennis genomen en zich daarmede in allen deele kan vereenigen. Aan den Gemeenteraad. Burgemeester en Wethouders, enz. Aan zijne Excellentie den Heer Minister van Binnenlandsche Zaken. Geven met verscbuldigden eerbied te kennende Gemeentebesturen van Leiden, Utrecht en Woerden, dat zij in de 17de eeuw onderling eene over eenkomst hebben aangegaan voor den aanleg en het onderhoud op hunne kosten van het jaag- of trekpad langs den Leidschen Rijn van Utrecht over Woerden naar Leidenwelke overeenkomst nog steeds tusschen de Besturen dier steden geldende is en waaromtrent adressanten de eer hebben aan uwe Excellentie het navolgende mede te deelen, en een daartoe betrekkelijk ver zoek iu de gunstige overweging van uwe. Excellentie aan te bevelen. Bij gemelde overeenkomst nu, waarVan de geschiedenis breeder is om schreven in het onder de bijlagen van dit adres voorkomend gedrukt rapport der Raads-Commissie van Utrecht van Februari 1871, en welke overeenkomst den 20sten September 1663, werd aangegaan tusschen Gecommitteerden der steden Utrecht en Leiden ter eenre en de Gecommitteerden der stad Woer den ter andere zijde, werd bepaald dat gemeld jaagpad met hetgeen er ver der bij behoorde, van af de brug te Harmeien tot aan de Snellebrug der stad Woerden en verder benedenwaarts van af de Nieuwepoort te Woerden, tot aan de brug van Nieuwebrugge (thans gemeente Bodegraven) zoude gemaakt worden door en op kosten van Woerden doch de rest van het jaagpad met annexen door en voor rekening van Utrecht en Leiden, terwijl de bestekken van het jaag- en zandpadde slootenbruggen en andere noodige werken met gemeen overleg en goedvinden der 3 steden zouden op gemaakt en gearresteerd worden. Dat het onderhoud van het jaagpad, bruggen, sluizen, heulen en wat daar verder toe behoorde, zou geschieden met gemeen goedvinden der drie steden en de kosten daarvan zouden worden gedragen voor 3/4 door Utrecht en Leiden en voor 1/4 door Woerden, terwijl de opbrengsten van het jaagpad, der sluizen en der vrachtgelden in gelijke evenredigheid zouden verdeeld worden enz. Het tarief van het gabel- of weggeld voor het gebruik van het jaagpad te heffen, werd den 6den Augustus 1664 door de drie steden gezamenlijk vastgesteld en den 5den Juli 1806 herzien. Krachtens bovengemelde overeenkomst nu, welke nog geldende is, en waarop de geheele zaak steuntis dit jaagpad tot nu toe door de drie steden LeidenUtrecht en Woerdengemeenschappelijk beheerd en bestuurd geworden. De inrichting van den Ouden Rijn tot trekvaart toch werd in 1663 door de drie steden hoofdzakelijk ter hand genomen, met het oog op de com municatie tusschen die steden onderling, ten einde een behoorlijk personen vervoer te verkrijgen. Voor goederenvervoer bestond toen reeds een buitenveer langs de Vecht en Amstel, ol langs den IJssel op Gouda en Leiden en langs andere waterwegendie ook thans nog in gebruik zijn. Men verlangde toen echter een korteren weg te hebben direct van Utrecht op Leiden over Woerdelien daar de wegen destijds in de kleistreken gedurende den winter meestal schier onbruikbaar waren, koos men bij voorkeur een waterweg. Het tarief voor het jaagpad was dan ook ingericht op personenvervoer. De veerschuiten betaalden naar het getal passagiers en ook voor gewone vaartuigen moest voor personen daarop aanwezigbehalve den schipper en zijn knecht, extra betaald worden. Sedert echter langzamerhand de wegen zijn verbeterd en vervolgens straat vegen zijn ontstaan ook langs den Ouden Rijnen als gevolg daarvan ook diligencedienstenzijn de schuitenveeren tusschen 's Gravenhage en Utrecht en tusschen Leiden, Woerden en Utrecht steeds teruggegaantotdat eindelijk de spoorwegen op Rotterdam en 's Gravenhage die voor personenvervoer tusschen gemelde steden zoo goed als geheel opgeheven hebben. Thans be staat het veer tusschen Utrecht, Woerden en Leiden voornamelijk voor goe derenvervoer en de enkele passagiers naar de dorpen aan den Ouden Rijn ge legen zoodat dit veer zich dan ook tot eene nachtschuitdienst heeft gereduceerd. Onder deze omstandighedenis de financieele teruggang van het jaagpad ligt te verklarenen moet hij vooral geweten worden aan het tenietgaan van het personenvervoer, met het oog op welk vervoer het jaagpad indertijd voornamelijk was aangelegd geworden. Eene andere oorzaak van het toegenomen jaarlijksch verlies is bovendien daarin gelegen, dat het onderhoud van.het jaagpad in de provincie Zuid- Holland veel kostbaarder is geworden en de opbrengst van het padgeld zeer is verminderdsedert door het Rijk concessie is verleend tot het be varen van den Ouden Rijn aldaar met stoombooten. Het aanzienlijk verlies nudat dit trek- of jaagpad sedert jaren aan de adresserende Besturen oplevert, gevoegd bij de omstandigheid dat hunne gemeenten geen zoodanig bijzonder belang meer bij dit trekpad hebben om zich daarvoor zoodanige belangrijke geldelijke opofferingen te getroosten, terwijl de overige aan den Ouden Rijn gelegen gemeenten daarin niets dragen, dit alles heeft adressanten reeds meermalen doen omzien naar middelen om het onderhoud van dit trekpad min kostbaar voor hunne gemeenten te doen 1874. zijn. Hiertoe bleek echter geen mogelijkheid te bestaan. Eene vermeer dering der inkomsten tochdoor eene verhooging van het tarief, is niet doenlijkaangezien er reeds sedert jaren door de veerschippers bezwaren zijn geopperd tegen de betaling der tegenwoordige lastenen zij ten laatste zelfs verzocht hebbenom ontheven te worden van het zoogenaamde padgeld van 2 per reis (heen en weder) van Utrecht op Leiden. Bovendien zou eene tariefsverhooging toch nimmer in die mate kunnen opgevoerd worden dat zij eene bestrijding der uitgaven van het trekpad ten gevolge zou kunnen hebben of wel bet jaarlijksche te kort op eene merkelijke wijze zou kunnen verminderen. In 1848 beproefden de drie steden bij de respectieve staten harer pro vinciën een jaarlijksch subsidie te verkrijgen, tot tegemoetkoming in het onderhoud van de werken van het jaagpadals zijnde die werken van alge meen provinciaal belang. Aan deze verzoeken om subsidie kon echter niet worden voldaanzoodat ook dit middel om eene vermindering van het jaarlijksch verlies te verkrij gen verviel. In het meergemelde en bij dit adres gevoegde rapport der raadscommissie van Utrecht van Februari 1871 heeft de zaak van dit jaagpad dan ook, voornamelijk met het oog op dit steeds klimmend jaarlijksch verlies, weder een uitvoerig punt van onderzoek uitgemaakten was die commissie daarbij van oordeeldat er voor de gemeente Utrecht geen ander middel aanwezig was om deze gemeente van het verlies door de exploitatie van dat jaagpad geleden te ontslaandan door harerzijds als medevennoot over te gaan tot dé opzegging der vennootschap, bij overeenkomst van 20 September 1663 aangegaanen als gevolg daarvan te vorderen de liquidatie dier vennootschap en verdeeling van hetgeen daartoe behoord heeft. Alvorens echter tot dit laatste middel wordt overgegaanhetwelk hoogst waarschijnlijk het abandonnement en dus den tenietgang van het jaagpad ten gevolge zou hebbenhebben adressanten gemeend zich tot uwe Exellentie te moeten wenden met eerbiedig verzoek, het daarheen te willen leiden dat het onderhoud van dit jaag- of trekpad ten laste van het Rijk worde gebracht. Het bijzonder belang tochdat de gemeenten LeidenUtrecht en Woerden vroeger bij dit jaagpad haddenheeft geheel opgehoudenten gevolge van het tenietgaan van het personenvervoer. Maar in de plaats van dit bijzonder is thans een algemeen belang ge tredenhet belang van den binnenlandschen handel, waarvoor het jaagpad, gelijk ons ook door de kamer van koophandel te Utrecht verzekerd werd steeds een communicatiemiddel blijft, dat moeielijk gemist kan worden. Van eene communisatie tusschen de drie steden onderling is het dientengevolge in direct verband met het Rijkswater, waar langs het loopt, eene Rijks communicatie gewordenwaarvan het onderhoud bezwaarlijk langer ten laste der drie steden kan blijven, doch naar het oordeel der adressantenten laste van het Rijk zóu behooren te worden gebracht. Wordt daarentegen het onderhoud van het jaagpad door de drie steden geabandonneerd, zonder door hét Rijk te worden overgenomen, dan zal het naauwelijks betoog behoeven, dat het onderhoud der oevers, welke als oevers eener bevaarbare rivier, volgens art. 577 B. W. aan den staat be hooren oneindig grooter zorg en kosten na zich zal sleepen zoodat er ook uit dat oogpunt voor het Rijk klaarblijkelijk belang bestaat, om tot de overname van het jaagpad met de daartoe beboorende werken over te gaan. Ten overvloede nemen wij de vrijheid de aandacht uwer Exellentie te vestigen op hetgeen eenige jaren geleden in een dergelijk geval plaats had bij gelegenheid van een conflict tusschen het Rijk en de steden Haarlem en Amsterdam over het onderhoud van den straatweg tusschen die beide steden. Die straatweg tochwelke met het daar langs gelegen jaagpad en trek vaart, aan beide steden behoorde en door haar werd onderhouden, was sedert den aanleg van den spoorweg zoo in opbrengst verminderd en leverde zoodanig verlies op, dat in 1859 beide steden weigerden dien langer te onderhouden. De Minister achtte het toen raadzaamdie zaak by schikking te regelen, ten gevolge waarvan beide steden den eigendom van dien straatweg met tol huizen enz. gratis aan het Rijk overdroegen, dat zich met het verder onder houd daarvan heeft belast. Tot nadere toelichting van dit hun adres en van de geschiedenis en den staat van het jaagpad met de daartoe beboorende werken en de exploitatie daarvannemen adressanten de vrijheid te verwijzen naar de bijlagen van dit hun adres, terwijl zij hun verzoek ten ernstigste in de overweging van uwe Exellentie blijven aanbevelen. N°. 91. Leiden, 23 April 1874. De dirigeerend hoofdonderwijzer van het vormend onderwijs heeft, gelijk uwe vergadering bekend isaan ons college ingediend eene concept-verorde ning regelende het onderwijs, te verstrekken aan de hulponderwijzers, hulp onderwijzeressen en kweekelingen der lagere scholen te Leidenter vervan ging van de bestaande verordening van 26 Juli 1866 (Gemeenteblad n°. 26), strekkende om het onderwijs aan bedoelde inrichting uit te breiden en te reorganiseerenwelk ontwerp met eene uitvoerige en hoogst belangrijke toe lichting is opgenomen onder n°. 28 van de Handelingen van den Gemeente raad van dit jaar. Met ingenomenheid hebben wij van dit voorstel kennis genomen en tot ons genoegen heeft ook de Plaatselijke Schoolcommissie, blijkens het door haar uitgebracht advies hetwelk hierbij wordt overgelegd, verklaard het plan van den Directeur krachtig te moeten ondersteunen, terwijl wij u tevens kunnen mededeelendat zoowel de schoolopziener als de medeonderwijzers hebben te kennen gegevendat zij zich met het voorstel van den dirigeerend hoofdonderwijzer volkomen kunnen vereenigen. Met de Schoolcommissie zijn wij overtuigd dat van de voorgestelde reor ganisatie de meest heilzame vruchten mogen worden verwachtzoodat wij volle vrijheid vinden ons met den inhoud daarvan te vereenigen en u in overweging te geven het plan goed te keuren. Intusschen heeft de Schoolcommissie de aandacht gevestigd op enkele artikelen der concept-verordening rakende meer ondergeschikte puntenwaar omtrent zij eenige wijziging van redactie in overweging geeft. Over het algemeen kunnen wij ons met de door haar gemaakte opmer kingen vereenigen; wat evenwel betreft de redactie van art. 5, is zulks niet in allendeele het geval. Zij stelt voor dit artikel aldus te lezen: »De Directeur wordt henoemd door den Gemeenteraad uit eene voordracht

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Handelingen van de Raad | 1874 | | pagina 1