HARBELIR6ER TAR DER SEBEERTEBAAD VAR LEIDER INGEKOMEN STEKKEN, ter inzage van de leden nedergelegd. N 7 Leiden, 29 December 1873. Bij adres van 17 December 11. hebben vele bewoners van perceelen in den omtrek van de Marendorpsche Achtergracht zich tot uwe vergadering gericht, met het verzoek dat in genoemde buurt niet worde overgegaan tot de invoering van het tonnenstelsel, zooals dit onzerzijds werd voorgesteld v,1^ °'ia ac',''es van C'en ls'en December 11. Aangezien tot toepassing van bedoeld stelsel de vrije medewerking van de eigenaars der betrokken per ceelen niet kan worden gemist, en het aangehaald adres duidelijk bewijst dat hier op die medewerking niet te rekenen valt, zoo blijft ons niet anders o?er dan dit gedeelte van ons voorstel te wijzigen. Wij hebben alzoo de eer uwe vergadering te berichtendat wij de woor den door invoering aldaar van het zoogenaamde tonnenstelselvoorkomende aan het slot van het yierde voorstel bij onze missive van l December gedaan, terugnemen, zoodat van dat voorstel enkel overblijft de uitnoodiging aan Burgemeester en Wethouders om spoedig een plan tot verbetering van het rioolstelsel van de Marendorpsche Achtergracht bij den Raad in te dienen, ij onden te eer tot die wijziging besluiten omdat, zooals uwe verga- ering weethet ons slechts daarom te doen is het nemen van eene tweede zeer kostbare proeve met het Liernurstelsel te voorkomen, zoolang de eerste proeve niet voltooid en ook financieel bestaanbaar zal zijn gebleken. Op welke wijze men buiten dat stelsel om voorzien kan in de behoefte aan eene betere rioleering voor de Marendorpsche Achtergracht, is eene technische vraag, welke Burgemeester en Wethouders en de Commissie van Fabricage beter zullen kunnen beoordeelen dan wij. In elk geval houden wij ons overtuigd dat in die buurt verbetering van den vroegeren toestand alleszins mogelijk is en dat men dus niet zal behoeven te komen tot een eenvoudig herstel van de tegenwoordige riolen, zooals de adressanten schijnen te ver langen maar de gezondheidscommissie zeer bepaald afkeurt. Wij herinneren slechts aan het stelsel om alle riolen te doen uitloopen in een centraal reservoirdat door middel van zuigpompen geledigd wordt. Ook dit stelsel heeft zeker zijne gebreken, zooals trouwens de Commissie van Fabricage heeft aangewezen maar toch zal het ongetwijfeld eene groote verbeterin» van den bestaandeo toestand opleveren. Nu de quaestie van de rioleering tot de wisseling van zoovele schrifturen aanleiding geeft, hebben wij gemeend in het belang eener deugdelijke be- oordeeling van dit zoo belangrijke onderwerp, met de mededeeling van de wijziging in ons voorstel gebrachtniet te moeten wachten tot dat de dis cussie daarover in uwe vergadering zal geopend worden. Aan den Gemeenteraad. De Commissie van Financiënenz. Leiden, 29 December 1873. De heer districtsschoolopziener heeft bij brief van 10 December jl.opge nomen onder n 219 der gedrukte stukken, een voorstel aan uwe vergadering ingediend, waarvan wij met de meeste belangstelling hebben kennis genomen. Het geldt eene wijziging van het bij de verordening van 4 Mei 1872 (Gemeenteblad n°. 9) vastgesteld minimum en maximum der jaarwedden van het hulppersoneel aan de openbare lagere scholen, wat de onderwijzers betreft alleen van het minimum en ten aanzien van de hulponderwijzers van het minimum en het maximum. Twee omstandigheden hebben voornamelijk den schoolopziener tot de in diening van het onderwerpelijk voorstel geleid. In de eerste plaats het tegenwoordig bestaand gebrek aan onderwijzend personeel en vervolgens de onregelmatigheid in de regeling der bezoldiging, welke dientengevolge is ontstaan; eene onregelmatigheid, die, gelijk de schoolopziener terecht op merkt, uit den aard der zaak eenige ontevredenheid te weeg brengt. Reeds herhaaldelijk toch zijn onderwijzers en hulponderwijzers aangesteld op eene hoogere jaarwedde dan vroeger benoemden van gelijke of meerdere ver diensten genoten, welk verschil alleen gegrond is op de omstandigheid dat de benoeming van laatstbedoelden heeft plaats gehad toen het aanbod minder schaarsch was dan in den laatsten tijd het geval was. En dit ver schil openbaart zich niet alleen ten aanzien van de jaarwedden der onder wijzers van denzelfden rangmaar doet zich zelfs voor ten nadeele van de hooger geplaatsten in verhouding tot de eigenlijke hulponderwijzers, gelijk uit de stukken betrekkelijk het in uwe vergadering van 20 November jl. behandeld adres om verhooging van jaarwedde, van een nog onlangs aan- gesteld onderwijzer der 2de klasse aan de school n°. I voor minvermogenden is gebleken, hetgeen dan ook een uwer leden aanleiding gaf om op eene herziening der verordening aan te dringen. Dat overigens de vaststelling van eene minimum jaarwedde der hulponder wijzers op ƒ300 voor onze gemeente in den tegenwoordigen tijd een doode letter moet wezen en dat het daarvoor door den schoolopziener voorgesteld bedrag van 450 geen overbodige luxe kan genoemd worden, valt genoeg zaam in het oog. Alleen in hoogst bijzondere omstandigheden zoude voor zoodanige bezoldiging van ƒ300 geschikt personeel gevonden kunnen wor den ten einde gedurende korten tijd voor dat bedrag werkzaam te zijn en de beweegredenen die bij het ontwerpen der vigeerende verordening tot de vaststelling van dat minimum hebben geleid, kunnen op grond" van den veranderden toestand thans niet meer gelden. De ondervinding heeft de noodzakelijkheid van eene verhooging aangetoond. 1874. Ons alzoo vereenigende met het voorstel van den schoolopziener geven wij u in overweging, de tweede en derde alinea van art. 2der meergemelde verordening te wijzigen als volgt: «De onderwijzers en onderwijzeressen der eerste klasse genieten een trac- tement van 700—900, die der tweede klasse van 600800 in het jaar. De hulponderwijzers en hulponderwijzeressen worden bezoldigd met ƒ450— 550 jaarlijks". Wanneer uwe vergadering met ons van oordeel mocht wezen dat de voor gestelde wijziging wenschelijk en noodig is te achten dan zal deze onver wijld na verkregen goedkeuring van het gewestelijk bestuur in werking behooren te tredenen de jaarwedden van de daarna aan te stellen onder wijzers zullen alsdan dienovereenkomstig moeten worden vastgesteld. Inmiddels zal ten aanzien van de jaarwedden der thans in functie zijnde onderwijzers eene afzonderlijke bepaling móeten worden gemaakt, ten einde te voorkomen dat alle tractementenminder dan het minimum bedragende, bij de in werking treding der gewijzigde verordening tot dat bedrag zouden moeten worden verhoogd. De schoolopziener geeft aan het slot van zijne bovenaangehaalde missive in overweging om, bij wijze van overgangsmaatregel, de bezoldiging van het onderwijzend personeel, die volgens de begrooting voor 1874 minder bedraagt dan het voorgesteld minimum, voor een deel tot dat bedrag te verhoogen en wel volgenderwijze de jaarwedden der onderwijzers en onderwijzeressen, thans ƒ500 bedra gende,, te brengen op f 600, en die der hulponderwijzers en hulponderwijze ressen, thans bedragende ƒ300, f h50 en f 400, respectievelijk met 50 te verhoogen, ten einde met 1 Januari 1875 de jaarwedden die het minimum nog niet hebben bereikt alsdan op het bedrag daarvan vast te stellen. Dit plan komt ons bij uitnemendheid geschist voor om aan het boven- aangeduid bezwaar te geraoet te komen, terwijl daardoor de bestaande onre gelmatigheid in de regeling der jaarwedden grootendeels zal worden opgeheven. Met den schoolopziener zijn wij overtuigd dat zoodanig besluit zal strekken tot opwekking van de voor een deugdelijk onderwijs onmisbare lust en ijver van het onderwijzend personeelzoodat wij niet aarzelen u in overweging te geven dienovereenkomstig tot de voorgestelde verhoogingen te besluiten. Blijkens een hierbij gevoegden staat zijn er vier onderwijzers of onder wijzeressen wier jaarwedde met 1 Januari 1874 zoude bedragen ƒ500, en van de hulponderwijzers of hulponderwijzeressen zullen alsdan vijf eene' be zoldiging van ƒ300 genieten, zes eene van ƒ350 en dertien eene van/400, behalve de aan enkelen verstrekte toelage van ƒ50 wegens het geven van onderwijs in een der vakken genoemd onder letter k en l van art. 1 der wet, of wegens het bezit van eene hoofdonderwijzers-acte overeenkomstig de betrekkelijke bepalingen der verordening. Bij aanneming van het voomtel zullen alzoo de uitgaven op het artikel Jaarwedden der onderwijzers enz op de begrooting voor 1874 met ongeveer ƒ1500 1600 worden vermeer derd, wanneer althans uwe vergadering mocht kunnen goedvinden de voor gestelde verhoogingen te doen ingaan met den eersten dag der maand volgende op diewaarin de goedkeuring van de Gedeputeerde Staten op de gewijzigde verordening zal zijn verkregen. De vraag of met zoodanig besluit eene wijziging van den betrekkelijken post der onlangs vastgestelde en goedgekeurde begrooting gepaard zal moeten gaanvermeenen wij in ontkennenden zin te kunnen beantwoorden. In den regel toch behoeft over dezen post niet in zijn geheel te worden beschikt uithoofde van de vele in den loop van een jaar ontstaande vacatures dié niet onmiddellijk kunnen worden vervuld, zoodat de mogelijkheid bestaat, dat de post, niettegenstaande de herziening van enkele jaarwedden zal blij ken voldoende te wezen. Mocht zulks evenwel niet het geval zijn dan kunnen te zijner tijd de noodige gelden door af- en overschrijving van andere artikelen der begrooting worden aangewezen. Ten slotte hebben de discussiën bij de behandeling der begrootinc den schoolopziener aanleiding gegeven eene aanvulling voor te stellen van de vijfde alinea van art. 2 der verordening betrekkelijk de jaarlijksche voor drachten tot verhooging van jaarwedden bij de indiening van de begrootino- en wel met de volgende zinsnede: «Voor eene verhooging zullen in dén regel alleen in aanmerking komen zij, die minstens één jaar in functie zijn of in het vorig jaar geene verhooging hebben ontvangen." Deze wijziging komt ons zeer doelmatig voor ten einde in de verorde ning een juisten grondslag voor het toekennen van tractements verhooging aan te geven en verschil in de interpretatie van bedoelde alinea te voor komenterwijl daarbij de vrijheid wordt gelaten om, in bijzondere gevallen van den aangenomen maatstaf, zoo noodig, af te wijken. Met de woorden «die minstens een jaar in functie zijn" kunnen overigens alleen worden be doeld diegenen, welke in functie zijn getreden vóór of op 1 Januari van het jaar waarin de betrekkelijke begrooting wordt vastgesteld, zoodat zij, wan neer de begrooting in werking treedt, hunne betrekking één jaar'zullen hebben vervuld. Wij geven uwe vergadering derhalve in overweging ook de hier bedoelde alinea overeenkomstig des schoolopzieners voorstel aan te vullen. Eindelijk schijnt het, onzes inziens, wenschelijk dat de zevende alinea thans mede eenigermate worde gewijzigd, vermits uit de tegenwoordige re dactie niet genoegzaam blijkt, dat diegenen, welke reeds vo'o'r de benoeming tot hulponderwijzer of hulponderwijzeres eene hoofdonderwijzersacte bezitten evenzeer als zij die zoodanige acte eerst later erlangenin het genot behoo ren te worden gesteld van de hier bedoelde toelage van 50. Wij stellen dientengevolge voor de zevende alinea door de beide volgende te vervangen «De acte van hoofdonderwijzer of hoofdonderwijzeres geeft de hulponder wijzers en hulponderwijzeressen aanspraak op eene tractements-verbooo-ino- van 50." 1

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Handelingen van de Raad | 1873 | | pagina 1