onderneming zou hebben afgezien, waardoor wij de bewoners der door hem
gebouwde huizen niet onder de belastingschuldigen zouden hebben geteld.
De heer Dercksen. Ik ben het volkomen met den heer Van Outeren
eens wat de burgerwoningen betreft, maar meen dat zijne redeneering ook
volkomen op de arbeiderswoningen van toepassing isen moet mij dus tegen
den kosteloozen afstand van grond in het algemeen verklaren. Wij onder
vinden dikwerf de grootste moeielijkheden om grond te kunnen krijgen, en
dan zouden wij hier dien kosteloos afstaan.
De Voorzitter. Zoo niemand meer het woord verlangt, zal ik het
eerst in omvraag brengen het amendement van den heer Van Outeren om
het voorstel te splitsen, dat is: om den gevraagden grond voor arbeiders
woningen kosteloos af te staanmaar voor den grondwaarop men vier
burgerwoningen wil bouwen, te laten betalen.
In omvraag gebracht, wordt dat amendement met 14 tegen 7 stemmen
verworpen.
Vóór stemden: de heeren Juta, Bijleveld, Verster, Van Outeren, Wtte-
waall, Lezwijn en Le Poole.
De Voorzitter. Alsnu zal ik het geheele voorstel in omvraag brengen
terwijl het van zelf spreekt, dat er nader overleg met den liaad zal plaats
vinden en plans en teekeningen aan het oordeel dezer vergadering zullen
worden onderworpen.
In omvraag gebracht, wordt het geheele voorstel aangenomen met 17 tegen
4 stemmen.
Tegen stemden: de heeren Dercksen Van Outeren Wttewaall en Lezwijn.
IX. Verzoek van H. J. Hertog c. s. betrekkelijk eene demping van de
sloot buiten de voormalige Rijnsburgerpoort.
(Zie Handd. 48, n°, 176, en 49, n°. 176*).
De heer Dercksen. Met leedwezen, mijnheer de Voorzitter, heb ik
opgemerkt dat een vroeger verzoekbehandeld toen ik niet in de stad
was, werd afgestemd. Toen verzocht men dat er van stadswege een kaai-
of walmuur zou worden aangelegd. Nu ben ik geenszins voor de demping
van de sloot gestemd, en ik zou mij dus bij het gedane voorstel tot afwij
zing van het verzoek kunnen neerleggen maar ik mag dit niet doen zonder
ernstig te verklaren, dat ik gaarne zou wenschen dat aan een niet verde
digbaren toestand voor een deel der ingezetenen een einde werd gemaakt.
Waarom worden die ingezetenen van voordeelen uitgesloten, die men aan
bewoners van het kleinste grachtje geeft? Waarom moeten zij, die op het
uiteinde der gemeente wonenverstoken worden van voorzieningenwaaraan
zij groote behoefte hebben
De Voorzitter. Ik moet den heer Dercksen antwoordendat de bedoelde
ingezetenen vooraf wisten, waar zij bouwden en waar zij gingen wonen. Als
zij van oordeel zijn, dat daar voorzieningen noodig zijn, dan is er geen
quaestie van om zulks van gemeentewege te verlangen.
De heer Dercksen. Ik heb op den voorgrond geplaatst, dat ik ook
gestemd ben tegen het dempen der sloot, maar ik kan toch niet toegeven,
wat door u, mijnheer de Voorzitter, gezegd is. Zoolang zich er een enkel
persoon gevestigd hadkan ik begrijpendat men het als een buitenverblijf
beschouwde, waarvan de bewoner geen recht had op buitengewone onkosten
maar nu is er langzamerhand eene reeks huizen gekomen en behoort de
gemeente voor den weg langs die woningen te zorgen. Zoo is het ook
gegaan op den stationsweg te 's Gravenhage. Zoolang er een enkel huis
stond, heeft het gemeentebestuur zich het lot daarvan niet aangetrokken,
maar toen er vele huizen kwamenheeft dat bestuur terecht geoordeeld
dat het eene straat was, waarvoor het zorg moest dragen. Het is waar
dat de buurt, voor welke ik spreekvroeger niet tot de stadmaar tot
stads-vrijdom behoorde. Nu is dit niet meer het geval. De naam moge
gebleven zijnmaar het is de naam ook maar alleen. Men betaalt daar
even goed plaatselijke belasting als elders en ontwaart dus van den vroege-
ren stads-vrijdom niets dan de afbrokkelende slootkant, die er den elders
gemetselden wal vervangt.
De heer Stoffels. De adressanten vragen twee zaken. In de eerste
plaats het dempen van de sloot. Nu moet ik zeggen, dat de helft van
die sloot behoort aan de gemeente üegstgeest, alleen dé andere helft is
eigendom dezer gemeente. Wij zijn dus niet bij machte dat verzoek in
te willigen. En als men let op de vaart, die daar plaats vindt, dan geloof
ik dat het niet in het belang van de beide gemeenten zijn zou het verzoek
in te willigen. Ten tweede verlangen de adressanten het aanleggen van
kadenhetgeen ik als zeer nadeelig voor de belangen der gemeente zou
beschouwen. Dat belang brengt geenszins mede om zoovele kosten te
maken. Als wij alles zouden willen doen wat de adressanten verlangen
dan zouden wij tot zeer belangrijke uitgaven moeten komen. Ook zouden
wij bij het toestaan van dit verzoek billijk moeten zijn, en de kaden van
den singel, voor de verschillende bewoners, evenzeer met een kaaimuur moeten
voorzien, hetgeen, ik herhaal het, tot voor de gemeente zeer belangrijke
uitgaven leiden zoude. Vermeenen adressanten nu dat er eenige voorziening
noodig is, welnu: laten zij dan de kleine kosten maken tot het oprichten
van een muur voor hun erf, waardoor in hunne behoeften kauworden voor
zien en waarbij zij alleen belang hebben.
In omvraag gebracht, wordt het afwijzend voorstel met algemeene stemmen
aangenomen.
X. Voordracht tot vaststelling van eene verordening op de heffing en
invordering van gelden voor de bezichtiging van het museum in de Lakenhal.
(Zie Handd. 50, n°. 184, en 49, n°. 1S4*).
De heer Biji.eveld. Het zij mij geoorloofd een énkel woord over deze
zaak in het midden te brengen. Ik zal niet twisten over de vraag, of het
museum is een eigendom van publiek-, of wel van privaatrechtelijken aard,
hoewel daarover wel het een en ander zou te zeggen zijn, maar de vrijheid
nemen tegen de verordeningen, blijkens welke men het als van publiek
rechtelijken aard heeft beschouwd, een paar bedenkingen te maken. In
art. 1 van de ontworpen verordening op do invordering wordt bepaald dat
de gelden verschuldigd voor het bezoeken van het museum worden ingevor
derd door den gemeente ontvanger of diens gemachtigde. Ik geloof dat die
bepaling in lijnrechten strijd is met de gemeentewet. Alleen de gemeente
ontvanger is bevoegd gelden voor de gemeente "te ontvangen, hij mag dit
aan niemand anders opdragendelegatie van macht is niet geoorloofd. In
de verordening op de heffing wordt gezegddat ieder persoondie het
museum wenscht te bezoekenmet uitzondering van de Zondagenals wan
neer de toegang vrij is, een bedrag van 10 cents betaalt. Wat nu het
vrijstellen van den toegang op Zondagen betreftdat acht ik uitmuntend
maar dat er op de aDdere dagen slechts een entréeprijs van 10 centen zal
worden betaalddaarmede kan ik mij minder vereenigendie entree is mij
te laag. Men zegtdat vele vreemdelingen het museum zullen bezoeken
welnu deze zullen er niet tegen opzienals de entreeprijs wat hooger gesteld
wordt. Ik zou meenendat een kwartgulden niet te hoog was. Intusschen,
deze laatste bedenking is van minder gewicht, men kan over dat punt ver
schillende zienswijzen hebben, maar zeer meen ik te moeten aandringen op
eene wijziging van het straks vermeld art. 1.
De heer Le Poole. Ook ik hebevenals de heer Bijleveld, tegen deze
verordening bezwaren, maar van anderen aard. Mijne bezwaren bestaan
daarin dat de verordening geen Leidsch karakter heeft, door dat de Zondag
en niet de 3de October, als vrije dag, daarin wordt opgenomen. Ik zou
in overweging geven te bepalen dat ieder, die het stedelijk museum wenscht
te bezoeken, een bedrag van tien cents zal betalenmet uitzondering van
3 October, als wanneer de toegang zonder betaling is opengesteld. Ik zou
dit wenschen: 1". omdat het personeel dat op Zondag zou komen, juist dat
is wat op 3 October komt; 2°. omdat de bepaling van tien cents als tege
moetkoming in de kosten wel eens een doode letter kon worden, als velen
hunne bezoeken aan het museum tot Zondag zullen gaan uitstellenen
eindelijk omdat ik betwijfel of wij, als Raad, wel mogen medewerken tot
het openstellen van openbare inrichtingen zoolang de godsdienstoefeningen
niet zijn afgeloopen. Wij komen daardoor in conflict met de Zondagswet.
De Voorzitter. De vraag, door den heer Bijleveld geopperd, of art. 1
der verordening op de invordering wel met de gemeentewet in overeenstem
ming zijn zou, werd ook in de Commissie besproken. Wij hebben daar
tegen echter geen bezwaar gehadomdat ook op onze scholen voor on-
en minvermogenden de hoofdonderwijzers als gemachtigden van den gemeente
ontvanger werkzaam zijn.
De heer Bijleveld. Het kan mogelijk zijn, dat de praktijk moeielijk
heden aanbiedt en dat men zich gedrongen ziet naar middelen te zoeken
om daaraan tegemoet te komenmaar om in eene verordening, dus geheel
officieeleene afwijking van de wet voor te schrijvengaat m. i. niet aan.
De heer Goudsmit. Ik beaam volkomen het gevoelen van den vorigen
spreker, en ik beschouw de voorgestelde bepaling evenzeer in flagranten
strijd met de gemeentewet. Volgens deze verordening zou men de entree
gelden eigenlijk storten bij een plaatsvervanger van den gemeente-ontvanger
en dat is eene ongeoorloofde delegatie. Ik geloof, dat wij de woorden:
»of diens gemachtigde" gerust uit het artikel kunnen weglatenen dat zich
de zaak wel van zelf zal regelen. Wat nu de tweede bedenking betreft
door den heer Bijleveld gemaakt, ten opzichte van den entréeprijs, die kan
ik volstrekt niet deelen. Wij moeten smaak en kunstzin onder de bevolking
zooveel mogelijk trachten te bevorderen en te ontwikkelen, en dé gelegenheid
tot het zien van kunststukken en monumenten zoo ruim mogelijk openstellen
en juist daarom is ook de vrije toegang op Zondag zoo nuttig en heilzaam.
Aan strijd met de Zondagswet kan niet worden gedacht. Het bezichtigen
immers van een museum is niet verrichten van openbaren arbeiden hoe
meer de burgerij in staat gesteld wordt des Zondags fatsoenlijke plaatsen te
bezoeken en zich tot fatsoenlijke amusementen te wendente meer zullen
zedeloosheid en uitspattingen worden vermeden, waarover men zich terecht
beklaagt. Men ziet dit meer en meer inzoowel hier te lande als in den
vreemde, waar men ook des Zondags de gelegenheid opent tot het bezoeken
van musea, verzamelingen enz. Mijne conclusie is dus, dat ik mij met de
beide ontwerpen kan vereenigen, doch voorstel in het tweede de woorden:
»of diens gemachtigde" te doen vervallen.
De Voorzitter. De Commissie had aanvankelijk het entreegeld op 25
cents voorgesteld; dan Burgemeester en Wethouders gaven haar in overwe
ging dat op 10 cents te stellen, waarmede de Commissie zich later vereenigde.
Wat de opmerking betreft, dat de vrije toegang op Zondag in strijd zijn
zou met de Zondagswet, dat punt is reeds door den vorigen spreker beant
woord. Wat de woorden aangaat: »of diens gemachtigde", zoo de verga
dering dit bezwaar deelt, dan kan ik in de weglating ook berusten.
De heer Le Poole. Ik moet den heer Goudsmit doen opmerken dat ik
niet van de gemeentewet, maar van de Zondagswet heb gesproken, èn dater
een groot onderscheid is tusschen hetgeen wij als particulier op den rustdag
voor geoorloofd houden en tusschen onze medewerking als leden eener wet
gevende vergaderingen dit zijn wij op dit oogenbliktot het nemen van
maatregelen waarbij openbare instellingen op Zondag worden opengezet. Ik
moet dus op mijne bedenking ten opzichte van de Zondagswet blijven staan.
De heer Bijleveld. Ik vind er niets verkeerds indat de entréeprijs
op een kwartgulden worde gesteld. Men laat toch een vrijen dag voor de
bezichtiging van het museum open. Vergelijkt menwat er binnen en
buiten 's lands voor de bezichtiging van verzamelingen betaald wordt, dan
acht ik 25 cents niet bovenmatig hoog.
De Voorzitter. Wat de opmerking van den vorigen spreker betreft,
dat bij vergelijking met elders een entréeprijs van 25 cents niet te hoog zou
zijnmoet ik antwoordendat zoowel in het binnen- als in het buitenland
de entréeprijzen al meer en meer verdwijnen. Het zullen niet alleen de
vreemdelingen zijn die het museum bezoeken maar ik wensch dat de bur
gerij er ook ruim gebruik van make en dan wordt het waarlijk voor menig
een werkelijk een bezwaar daar met de zijnen nu en dan heen te gaan.
De heer Van IIeukelom. Nu gij, mijnheer de Voorzitter, reeds de
dubbeltjes in bescherming hebt genomen, behoef ik daarover niet verder
uit te weiden. Dit wil ik alleen nog zeggen, dat, wanneer die prijs op 10
centen bepaald blijft, menigeen voor dien geringen prijs zal binnenkomen,
en dat daardoor de groote toevloed op Zondag zal worden voorkomen. En
zoo zal dit ook gunstig kunnen werken op het bezoek op den 3den October.
Ik ben er zeer voor het oude gebruik te handhaven om vrijen toegang te
vcrleenen tot het museum op dien gedenkwaardigen dag, maar ik heb altijd
de wanordelijkheden afgekeurd waarvan vroeger bij die gelegenheid het