De heer Goudsmit. Wat ooze weifeling betreft, wij zouden den Minister I niet eene mededeeling doen alsof wij weifelden; maar veeleer dat de Raad volhardt bij zijn gevoelen. Maar als het reglementeenmaal vastgesteld niet wordt goedgekeurd geraken wij eenigermate in eene valsche positie. Immers dan is de draad afgebroken; terwijl als de weg, door mij aange wezen, wordt gevolgd, de mogelijkheid bestaat, dat hij weer wordt opgevat. De heer Cock. Die draad is dan nog geenszins afgesneden. Er is nog wel middel hem weêr op te vangen. Stel: de Minister begint met dit ons reglement af te keurenwelnu, wij maken terstond een tweede reglement en zenden dit aan den Minister ter goedkeuring. Dat is, dunkt mij, de logische volgorde. Is dit tweede reglement goed in zijne oogendan zal en kan de Minister er zijne goedkeuring niet aan onthouden. De heer Goudsmit. Ik geloof niet, dat wij een goede figuur zouden maken. Mijn voorstel zou zijn den Minister kenbaar te makendat de Raad zich vereenigt met de opmerkingen der Commissie en tevens moti veert de redenendie daartoe bewegen. Ik wenschte derhalve niet het regle ment te hebben toegezonden, maar de memorie, zooals die door de Com missie is opgesteld. Het voorstel van den heer Goudsmit, niet voldoende ondersteund zijnde, heeft geen verder gevolg. De conclusie van het rapport der Commissie ad hoc, alsnu in hoofdelijke pmvrage gebracht zijndewordt aangenomen met 17 tégen 5 stemmen. Tegen stemden: de heeren Goudsmit, Van Outeren, Van Wensen, Stof fels en Eigeman. VI. Verzoek van W. G. C. Byvanck, om het gebruik van een der lokalen van de hoogere burgerschool. (Zie Handd. 50, n®. 179.) De conclusie van het gunstig rapport van Burgemeester en Wethouders wordt, zonder beraadslaging of hoofdelijke stemming, aangenomen. VII. Verzoek van P. Veen Jz.hulponderwijzer aan de openbare school n®. 1 voor minrermogendenom verhooging van jaarwedde. (Zie Handd. 50, n°. 182, en 49, n°. 182*.) De Voorzitter. Het rapport, daarover uitgebracht, is aan de heeren bekend. Ik stel voor, overeenkomstig dat rapport, op het verzoek afwijzend te beschikken. Die conclusie wordt hierop in stemming gebracht. De heer Van Heukelom. Ik ben eenigszins gesurpreneerdmaar dit ligt aan mijwant ik ben een weinig doof. Ik wist dus niet dat de zaak al in stemming was gebracht. Ik zou anders mij willen hebben verklaard tegen die afwijzende beschikking. Ik vind het eene gruwelijke onrechtvaardigheid dat men dien mandie de bekwaamste is van de sollicitantenhet minst zal betalen; hij wordt nu gestraft omdat hij, de meeste talenten bezittende die talenten het vroegst ter beschikking der gemeente heeft gesteld. Als dat nu het gevolg is van de verordening en van de bepalingen op dat stuk dan zijn die bepalingen verkeerd en moeten ze worden veranderd. Ik ben er dus tegen, maar kan nu natuurlijk de stemming niet stuiten. De conclusie van het afwijzend rapport van Burgemeester en Wethouders wordt aangenomen met 20 tegen 2 stemmen. Tegen stemdende heeren Van Heukelom en Le Poole. De heer Cock verlaat de vergadering. VIII. Verzoek van Commissarissen der Leidsche Bouwvereeniging, om kosteloozen afstand van het terrein naast het Nosocomium. (Zie Handd. 50, n°. 183, en 49, n®. 183*) De Voorzitter. Door de Commissie van Financiën is geadviseerd om op het verzoek gunstig te beschikkenmaar zij veroorlooft zich de vrijheid de vraag te opperen »of het terreinalthans aan de zijde van de Oude Vest, niet in zijn geheel aan de Bouwvereeniging zoude kunnen worden af gestaan en of het behoud van eene strook grondter breedte van onge veer 2j meter, gelijk Burgemeester en Wethouders voorstellen, inderdaad wordt vereischt als toegang naar het voormalig Nosocomium." Burgemeester en Wethouders intusschen moeten persisteeren bij hun voorstel. Zij achten het hoogst wenschelijk dat die strook grond beschikbaar blijve als toegang naar het gebouw. Thans wordt een gedeelte van het gebouw gebruikt door de Maatschappij van Weldadigheid een ander gedeelte voor de scholen het geen een uitgang aan de zijde van het opene terrein vordert, maar wat ook de bestemming van het gebouw later moge wordeneene opene ruimte van 2 meters te behoudenzal steeds wenschelijk blijven bij een zoo aan zienlijk pand van de gemeente als het Nosocomium. De heer Stoffels. Na het bestuur dier Bouwvereeniging gesproken te hebben, bij monde van zijnen Voorzitter, is mij gebleken, dat als daar eene ruimte bleef ter breedte van 2 meter, het daartegen geen bezwaar zou hebben. De Voorzitter. De Bouwvereeniging heeft daartegen volstrekt geen bezwaar. Buitendien hebben Burgemeester en Wethouders er haar op gewezen, dat dat gedeelte, hetwelk aan het achtereinde van het Nosocomium grenstvóórhaar niet vereischt wordt, zooals uit de schetsteekening duidelijk blijkt; voor het gebouw daarentegen heeft die open ruimte, in verband met de binnenplaats daarvanveel waarde. De heer Stoffels. In elk geval zal de Bouwvereeniging plan en teeke- ning overleggen. De vraag is thans alleen, of de grond gratis zal worden afgestaan. De Voorzitter. Er zal natuurlijk nader in'overleg moeten worden gelreden omtrent de inrichting van het terrein. De heer Dercksen. Naar ik hoop, zal ik niet verdacht worden van weinig sympathie voor eene vereeniging, waarvan ik zelf de eer heb lid te zijn wanneer ik verklaar dat ik mij onmogelijk met het voorstel der Com- missie van Financiën kan vereenigen. In den tegenwoordigen tijdwaarin men gemeentegrond zoozeer kan noodig hebben voor onze instellingen zij het al niet voor eene school, dan toch voor een ander gemeentegebouwb. v. voor een hulpkantoor van de bank van leening, acht ik het zeer gevaarlijk dien grond af te staanaan wien dan ook of voor welk doel. Maar al ware dit niet het geval, dan zou ik er nog tegen zijn om den grond gratis af te 8taan. Het is waar, dat het vroeger ook wel geschied is, maar dit is voor mij geen argument. Het is alleen de vraagof deze vereeniging daarop recht heeft, met uitsluiting van anderen. Die vereeniging heeft wel aanspraak op de sympathie van de burgerij, maar men dient daarbij niet zoo ver te gaan van haar gratis grond van de gemeente af te staan. Haar doel is wel loffelijk, maar toch ook eenigermate geldbelegging, en zij behoort dus aan de gewone wetten van vraag en aanbod onderworpen te zijn, die de waarde van onroerende zaken bepalen. De heer Van Outeren. Ik ben van het gevoelen van den vorigen sprekerden heer Dercksenalthans ten deelemaar ik zou wenschen zijn oordeel over het aanhangige voorstel te splitsen. Voor zoover men het voornemen heeft burgerwoningen te doen bouwenmeen ik dat wij dat niet in de hand mogen werken door een kosteloozen afstand van den grond. Ik geloof toch dat de Bouwvereenigingdoor zoodanige gebouwen te willen vestigen, die eene jaarlijksche huur van ƒ300 a ƒ400 kunnen opbrengen, op dergelijken afstand geen aanspraak maken kan en dat, hetgeen de Com missie van Fabricage heeft ontkendzij zich dan wel op het speculatie- gebied beweegt. Voor zoover men evenwel den grond verlangt om arbeiders woningen te vestigen, ben ik er zeer voor dat die grond daarvoor kosteloos zal worden afgestaan. Uit dien hoofde stel ik eene splitsing van het ver zoek voor. De heer Stoffels. Het schijnt mij toe, dat het belang van de ge meente vordert het bouwen van woningen. De ondervinding heeft bewezen dat door het bouwen van de huizen van den heer Van Lith de inkomsten der gemeente wel met ƒ800 'sjaars zijn vermeerderd. Wij zijn er steeds op uit de gelegenheid te openen om den druk der belastingen door meer deren te doen dragen, en dan is het bevorderen van het bouwen van wonin gen daartoe een geschikt middel. Men zegt weldat er geene behoefte aan groote woningen bestaaten ik geef dit toevoor zoover het woningen van ƒ1000 of ƒ1200 betreft; maar ik durf de zekerheid geven, dat, wanneer hier woningen worden gebouwd tegen eene huur van 600, ƒ700aƒ800, zij dadelijk zullen genomen worden. Wij moeten dus het bouwen van dergelijke woningen bevorderen. De heer Lezwijn. Gaarne zou ik mijne stem uitbrengen vóór het voor stel om het aangevraagde terrein kosteloos aan de Leidsche Bouwvereeniging af te staanwanneer er alleen sprake was van het bouwen van arbeiders woningen of woningen voor de lagere burgerklasse, overeenkomstig art. 1 van de statuten der vereeniging, maar het voornemen bestaat om ook vier woonhuizen te bouwen die een huur moeten gelden van ƒ400 'sjaars. Ik wenschte daarom het voorstel te splitsen en wel kosteloozen afstand van den grond voor de arbeiderswoningenen betaling voor den grond waarop de vier woonhuizen zullen worden gebouwd. De heer Hartevelt. Ik geloof, dat wij nu alleen hebben uit te maken of wij bereid zijn den gevraagden grond kosteloos af te staan, ja dan neen; al de overige punten zullen eerst later moeten worden beslist. Op die wijze zal aan de leden de tijd en de gelegenheid worden gelaten om na te gaan, of zij zich met plan en teekening kunnen vereenigen. Zoo begrijp ik op dit oogénblik niet waarom men daar eene steeg wil behoudenterwijl men zich toch vroeger tegen het bestaan van eene steeg aldaar heeft verklaard. Ik herhaallaten wij nu alleen beslissenof wij bereid zijn tot den koste loozen afstand, dan kan al het overige nader worden geregeld. De Voorzitter. Men wil eene opening langs het gebouw houden, het geen men voor brand en andere gelegenheden wenschelijk acht. Er zal echter geen doorloopende steeg worden aangelegd, maar eene die tot het einde van het gebouw zal strekken en dus geene gemeenschap daarstellen met de Kamp. De heer De Fremerï. Ik ben het geheel eens met den heer Hartevelt dat wij nu alleen te beslissen hebben, of wij bereid zijn den grond koste loos af te staan. Al het overigeen dus ook de quaestie of de uitgangen ter zijde van het gebouw moeten behouden blijven, hebben wij nu niet te beslissen. De Leidsche Bouwvereeniging heeft zich een goed doel voor oogen gesteld, en wij moeten dat doel, dunkt mij, zooveel mogelijk bevor deren. Ik beschouw het ten minste als een voorrecht, wanneer het open terrein, dat zoo lang ongebruikt is gebleven, nu zal volbouwd worden. Ik heb steeds het bouwen van huizen zooveel mogelijk ondersteund, en ik hoop daarmede voort te gaanomdat gebouwd eigendomo"ok al geeft men den grond om niet uit, zeer belangrijke voordeelen aanbrengt; de aanslagen op het suppletoir kohierdat heden ter vaststelling wordt aangebodengevcn- er een krachtig bewijs van. En als men dit plan onverhoopt mocht afstem mendan vrees ik, dat in de eerste jaren wel geene nieuwe aanvragen zullen inkomen. Wij moeten de zucht om te bouwen volstrekt niet be- moeielijkenmaar integendeel alles aanwenden wat in ons bereik ligt, om de vestiging in de gemeente aan te moedigen. De heer Goudsmit. Ik ben het volkomen eens met den heer De Fremery. Wij moeten trachten het bouwen te bevorderen en daartoe grond kosteloos afstaan. De staat bewandelt denzelfden weg door het verleenen van vrijdom van grondbelasting voor eenigen tijden de staat vraagt niet of' men bouwt om te speeuleer-en of met een philanthropisch doelen de ondervinding toont dan ook genoegzaam aan, dat, naarmate er meer gelegenheid bestaat om te bouwen en te wonen er al meer en meer wordt gebouwd en nieuwe woningen verrijzen. Nu is het wel mogelijk, dat anderen ook grond zullen vragen, maar men bedenke dat elke aanvrage op zich zelve moet worden beschouwd en beoordeeld en wij hieromtrent onze vrijheid behouden. Hier nu hebben wij te doen met een geheel philanthropisch doel, en daarom meen ik, dat wij aan het aanzoek van de Bouwvereeniging gevolg behooren te geven. Terecht is door een der sprekers opgemerkt, dat de stad er merkelijk door gebaat wordt. De heer Van Outeren. Men heeft zich vroeger meermalen en ook thans in den loop van deze discussie beroepen op het voordeel, dat de stad trekt van het bouwen van huizen door den heer Van Lithmaar ik vraag, wie onzer raadsleden of medeburgers gelooven zou datwanneer de heer Van Lith vroeger f I per centiare voor den door hem te bebouwen grond had moeten geven, hij dan en daarom van zijne zeker zeer voordeelige

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Handelingen van de Raad | 1873 | | pagina 3