denkbeeld nog deze: de beleeners hadden iets dat opwoog tegen de opoffering
der betaling aan de inbrengers. Deze vestigden zich in meer afgelegen ge
deelten der stad of hebben meestal aan hunne woningen achteruitgangen
uitkomende aan stilte straten of buurtenwaar men schier onopgemerkt de
inbrengkantoren kan binnensluipen; dat is veel waard, zoowel voor hen,
die voornemens zijn feest te vieren en daarvoor hun goed gaan verpanden
en in die stemming niet opzien tegen het betalen van enkele centen aan
de inbrengersals ook voor de ongelukkigendiedoor nood daartoe ge
drongen, uit eergevoel wensehen hun goed tegen eene kleine opoffering
onopgemerkt weg te brengen. Al dat mysterieuse zal nu vervallen. Ieder
die beleenen gaat, moet voortaan door de wijde poort die naar de bank van
leening leidt, maar bij die noodzakelijkheid behoort de gelegenheid die
bestond om, zonder administratieloonzijn goed te kunnen verpanden,
niet geheel te worden afgesneden. Uit dien hooide geef ik in bedenking,
gelijk ik zeide, al ware het slechts tijdelijk, te bepalen, dat, in den voor
middag de hank van leening zal werken als hoofdbureau, en daarentegen
in den namiddag en 'savondis als hulp-bureau. In de tusschenuren bestaat
er dan voor de beambten gelegenheid eenige verpoozing te nemen. Ik ver
trouw dat dit middel den Minister zal kunnen bewegen om het reglement
aan den Koning ter goedkeuring voor te dragen; eene goedkeuring, die,
vrees ik, anders niet zal worden gegeven. Ten slotte maak ik van deze
gelegenheid, de eerste die mij gegeven weid, gebruik om te verklaren dat,
wat betreft de door onze Commissie vóór lang reeds gedane opgave van het
getal weekpanden hij de inbrengers beleend, ik zal niet zeggen dat zij zich
daarin heeft vergist, ook niet dat zij daaromtrent werd misleid, maar dat
het vaststaat dat dit getal, volgens de mededeeling der Commissie ad hoe
een bedrag van tachtig duizend panden 'sjaars zeer nabij komt.
De heer Cock. Ik heb met zeer veel genoegen gehoorddat de geachte
vorige spreker eene poging wenscht te hebben aangewend om, bij de be
staande bedenking van den Minister tegen eene hoofdbepaling van ons regle
ment, dat reglement toch goedgekeurd te krijgen. Ik stel er prijs op dat
door den heer Van Outeren die poging is aangewend, al kan ik mij ook
met het voorgestelde middel niet vereenigen. Dat middel heelt reeds bij
de Commissie een punt van overweging uitgemaakt, maar zij heeft gemeend
het niet te mogen aanraden. Haar bezwaar kwam daarop neêr, dat men
zoodoende van één lokaal twee lokalen maakt; met andere woorden: één
en hetzelfde kantoor zal op sommige uren van den dag, de morgen-uren
namelijktegelijkertijd zijn hoofdkantoor zonder administratie-loonen en hulp
kantoor met die loonen, terwijl het op de overige tijden van den dag, de
avond-uren hoofdzakelijkuitsluitend zal zijn hulpkantoor met administratie-
loonen, Men schept aldus eene tweeslachtige inrichting met tweeslachtig
karakter, iets dat uit den aard der zaak tot eene zeer ingewikkelde en om
slachtige administratie aanleiding moet geven. Verder doet men zoodoende
een diepen greep in de geheele economie der bepalingen van ons reglement.
Maar in de praktijk vooral zal het voorgestelde middel nog de grootste be
zwaren opleveren. In de morgen-uren immers, wanneer het bank-lokaal zijn
tweeslachtig karakter heeft, zal men bij elk pand dat inkomt, wel zeer
nauwkeurig moeten onderscheiden, of de geldleener het wil beschouwd heb
ben als aangegeven aan het hoofdkantoor en dus zonder administratie-loon,
dan wel of hij begeert het beschouwd te hebben als beleend aan het hulp
kantoor en dus met administratie loondaar het van die omstandigheid
afhangt, of hij het ook in de avonduren zal kunnen lossen. Men zal dan
natuurlijk de twee verschillende soorten van panden van verschillende merk-
teekens dienen te voorzien. Die moeite zou op zich zelve nog zoo veel
bezwaar niet opleveren, maar ik vraag, tot welke schromelijke verwarringen
eene dergelijke dubbele administratie niet aanleiding moet gevenvooral op
zeer drukke dagen. Men denke slechts aan den. Maandag-ochtendwanneer
de zoogenaamde weekpandeowelke Zaterdag-avond laat zijn gelost, weder
in groot getal worden ingebracht en beleend. Ik vrees dus van het voor
gesteld conciliatoir middel niets dan groote moeielijkheden in de praktijk, en
ik geloof niet dat uwe Commissie, die, zooals ik zeide, ook bedoeld
middel beeft overwogen, er buiten de hoogste noodzakelijkheid toe zoude
overgaan het aan uwe vergadering voor te stellen. Ten slotte vraag ik
welke reden kan er zijn om het voorgesteld middel nu reeds aan te nemen? De
Minister, ik weet het, maakt bezwaar ons reglement goed te keuren, om
de redenen in zijn schrijven vermeld. Doch juist die redenen zijn door
den geachten Voorzitter onzer Commissie, die tot mijn leedwezen om treu
rige redenen verhinderd is deze vergadering bij te wonenin de door hem
gestelde memorie van antwoord op den brief van deu Minister, op zoo
afdoende wijzedunkt mijwederlegddat ik mij vlei dat ook de Minister
na de lezing van dat stuk van de waarheid zal worden overtuigd. In alle
geval wensch ik dit af te wachtenzonder mij echter nog te willen verbinden
het voorgestelde middel te zullen goedkeuren wantik herhaalik heb een
afkeer van gemengde, tweeslachtige administratien. Mocht intusschen de
Minister onverhoopt tot geene andere overtuiging te brengen zijn, dan zal
het oogenblik daar zijn om het voorgesteld middel, of elk ander, rijpelijk
te overwegen en te bediscussieeren.
De heer Van Outeren. Ik zie er geen bezwaar in de bank op verschil
lende vastgestelde uren te bestemmen voor tweeërlei beleéningmet en
zonder betaling van administratieloon. Ook zie ik niet in, dat, met be
trekking tot de pandgevers, bij de afgifte der panden het zou moeten blij
ken juist voor welke panden dat loon al dan niet is betaald. Ik zou
integendeel geloovendat al die panden voor de lossing moesten gelijkstaan
onverschillig of er bij het in pand geven al dan niet administratiekosten zijn
betaald. Nu wil de geachte vorige spreker liever het nader gevoelen van
den Minister eerst afwachten. Maar hoe kunnen wij ons van den loop
daarvan verzekeren en wat is daarvan te verwachtennu het reeds zoo
duidelijk blijkt, dat men bepaald difficulteert de goedkeuring van het
reglement, op grond van de bepaling der administratiekosten, voor te dra
gen? Wanneer de vergadering zoo aanstonds besluit bij de meening dien
aangaande van de Commissie ad hoe te volharden, dan zal er eene eindbe
slissing genomen worden, zonder dat men in de gelegenheid zal zijn, zells
ondershands, te vernemen in welken zin die zal uitvallen. Ik blijf
meenén dat het reglement dan niet ter goedkeuring aan den Koning zal
worden voorgedragen.
De heer Cock. De heer Van Outeren schijnt niet te hebben ingezien
de praktische bezwaren, die uit de toepassing van zijn denkbeeld voor de
ambtenaren zullen ontstaan, om op dezelfde uren te gelijker tijd panden aan
te nemen en uit elkaar te houden, die met en die zonder administratieloon
worden beleend. Dat zal eene niet geringe moeielijkbeid opleveren, die
daaruit voortvloeit, dat administratieloon bij het beleenen, dus vooraf,
moet worden betaaldterwijl de interest pas bij het lossen wordt voldaan.
Men stelle zich het geval zoo voor. De man komt met zijn pand op een
vrij uurik bedoel een uurwaarop de bank is èn hoofdkantoor èn hulp
kantoor als Ui) nu niet zeer duidelijk zegt: niettegenstaande ik jgeen
administratieloon behoef te betalenbetaal ik het tochdaar ik mijn
pand Zaterdagavond wil lossen, zal hij dat laatste niet gedaan kunnen krijgen
en zoo brengt men dien armen man in de grootste moeielijkheid. Wat
eindelijk de vraag betreft, hoe het met ons reglement gaan zal, indien de
Minister bij zijn gevoelen volhardt, antwoord, ik, dat ik weinig bekend ben
met den gang van zaken bij de hoogere administratieve wacht. Ik verbeeld
mij dat in dat geval de Minister zal blijven weigeren het reglement ter
goedkeuring voor te dragen en het dus, wat hem betreft, daarmede gadaan
zal zijn. Ik kan mij intusschen zoo iets nauwelijks verbeelden. Mocht
het echter gebeuren, zoo geloof ik dat wij alsdan zullen moeten komen
tot het vinden van het een of ander conciliatoir middelten einde die goed
keuring te verkrijgen.
De heer Goudsmit. Ik ben misschien minder met de administratie dier
zaak bekend dan de heer Cockmaar hetgeen door den heer Van Outeren
is aangegevenkomt mij voor enorm omslachtig te zijn. Men zal tochom
in geen verwarring te komen, zorgvuldig moeten afgescheiden houden de
panden waarvoor administratieloon betaald is, van die, voor welke niet be
taald is. Die moeielijkheid is zoo groot, dat aan eene behoorlijke controle
niet te denken valt. Het is niet na te gaan, of werkelijk op dit of dat uur
een pand is ingebracht; en al wil ik nog zoo zeer geloof schenken aan de
eerlijkheid der ambtenaren, de zaak zelf blijft gevaarlijk. Wat nu den
wensch betreft om, in afwachting van des Ministers nadere beslissing, reeds
nu een besluit te nemen, ik voor mij zou het raadzamer achten,, dat er
alsnog eene poging bij den Minister wierd aangewend om van zijn gevoelen
terug te komen, door nadere mededeeling van de gronden, waarom de Eaad
van de meening van den Minister verschilt. Ik zou alzoo geen definitief
besluit vooralsnog willen hebben gearresteerd, maar alleen voorloopig aan
den Minister willen te kennen gevendat de Eaad diens bezwaar niet deelt.
Doen wij datzoo houden wij slechts de zaak aanten einde eene nadere
poging te doen om den Minister te overreden.
De Voorzitter. Het komt mij voor, dat wij daarom toch een besluit
kunnen nemen in den zin der Commissieen dat het niets baten zou afzon
derlijk vooral mede te dcelen de redenen, waarom de Eaad met de bezwaren
van den Minister niet kan instemmen. De Minister kan dan even goed
bij zijne bedenking volhardende, het reglement ter vernietiging aan den
Koning voordragen.
De heer Goudsmit. Maar als de Eaad te kennen geeftdat de meerderheid
het gevoelen van den Minister niet deelt, en mén gaat te gelijk op dien grond
bet reglement vaststellen, dan heeft men zeker de kans van niet te slagen
en het reglement vernietigd te zien. Doch als men vooraf te kennen geeft
dat men het bezwaar niet deelt, wat kan daartegen zijn?
De beer Bijleveld. Door den heer Goudsmit is de wensch uitgedrukt
dat aan den Minister worde kenbaar gemaakt, dat de meerderheid van den
Baad het gevoelen van den Minister niet deelt
De heer Goudsmit. Vergeet mijmijnheer Bijlevelddat ik u inter-
rompeer. Ik heb niet bedoeld de meerderheid van den Eaad, maar dat
van wege den Eaad worde kenbaar gemaakt, dat deze het gevoelen van
den Minister niet deelt.
De heer Bijleveld. Hoe zal daarvan blijken zonder besluit? Zoodanig
besluit wordt juist door de Commissie verlangdhet nemen daarvan aan den
Eaad voorgesteld. Ik geloofdat door het inslaan van den door de Com
missie aangegeven weg geheel wordt voldaan aan deu wensch van den heer
Goudsmit.
De heer Goudsmit. Dat zou ook mijne meening zijn; maar de Com
missie kan niet direct met den Minister correspondeerenen het is zeer zeker
de Eaad, die van zijn gevoelen wil doen blijken, dat overeenkomt met het
praeadvies der Commissie. Intusschen wil ik de mededeeling van dat gevoe
len niet doen geschieden in den vorm van een definitief besluitdoor de
arresteering van het reglement, maar wensch ik voorloopig 's Eaads gevoelen
zonder de vaststelling van een besluit te hebben medegedeeld. En in zoo
ver verschil ik, wat den vorm aangaat, van den heer Bijleveld en meen
dat de vorm, door mij wenschelijk geacht, wat minder stuitend is.
De Voorzitter. Het slot van het rapport der Commissie komt eigenlijk
op hetzelfde neêr, waar het zegt: »Mocht uwe vergadering zich met onze
opmerkingen kunnen vereenigendan stellen wij haar voorafschrift van
de memorie en van de daarbij behoorende notategelijk met een exemplaar
van het gewijzigde reglement, door tusschenkomst van de Gedeputeerde
Staten aan den Minister van Binnenlandsche Zaken te doen toekomen."
De heer Goudsmit. Het verschil is toch daarin gelegen, mijnheer de
Voorzitter, dat, als wij ons op die wijze vereenigen met het rapport, wij
met dat antwoord het reeds aangenomen reglement aan den Minister toe
zenden. En ik wilde juist dat reglement niet toezendenmaar alleen onze
meening aan den Minister kepbaar maken.
De heer Cock. Ik zie het verschil tusschen de aanneming van het rap
port der Commissie en het denkbeeld van den heer Goudsmit niet in. Er
is alleen cenig verschil in den vorm, maar dat, naar mijn inzien, tot het
wezen der zaak niet afdoet. Als de Minister zich met ons gevoelen niet
vereenigt, dan doet het er niets toe, of men den weg van den heer Goud
smit volgt of dieu der Commissie. In beide gevallen bestaat er dan al bitter
weinig kans, dat het reglement worde goedgekeurd. Ik zou maar in over
weging geven het voorstel der Commissie aan te nemenstrekkende om het
reglement geamendeerd op te zendengewijzigd op alle puntenbehalve
één, en vergezeld van de memorie van antwoord op de bedenkingen van
den Minister. Ik vind dat doeltreffender dan eene handelingdie zekere
weifeling van den Eaad te kennen geeit.