HAIBiLN VAK BES GEIEEffTERAAfl TAS LEIDEN.
51.
Zitting van Donderdag 30 November 1S73,
geopend te 2 uren.
Voorzitter: de heer Burgemeester Dr. W. C. Van den Brandeler.
Tegenwoordig de heeren Eigeman, Le Poole, Van Hettinga Tromp,
SeeligSuringar, Juta, Goudsmit, Hartevelt, De Fremery, Bijleveld,
Verster, Veefkind, Cock, Dercksen, VanHeukelom, Van OuterenKrantz,
Van Wensen, Wttewaall, Lezwijn, Stoffels en Van den Brandeler.
De heer Buys gaf kennis verhinderd te zijn de vergadering bij te wonen.
De aanteekeningen van het verhandelde in de zittingen van Dinsdag 28
October 11. worden gelezen en goedgekeurd.
De Voorzitter deelt mede:
1°. Missive van de Gedeputeerde Staten van Zuid-Hollanddd. 28/81
October jl.G. S. n°. 7, waarbij de ontvangst wordt bericht van een
afschrift der Algemeene Politieverordening, vastgesteld 16 October 1873.
2°. Idem dd. 28 October/1 November, G. S. n®. 61, waarbij wordt
berust in de raadsbesluiten tot verstrekking van subsidie aan instellingen
van weldadigheid.
3°. Idem dd. 28 Oct./4 Nov.n°. 55houdende goedkeuring van de
raadsbesluiten tot afstand van grond aan de firma's Wed. Van Haansbergen
Dutilh en Kreps, en aan het Rijk voor de oprichting eener infirmerie.
4°. Idem dd. 3/10 Nov., G. S. n®. 84, houdende vaststelling van de
begrooting der Schutterij voor 1874.
5°. Missive van den Minister van Binnenl. Zakendd. 7 Nov. jl.n®. 179,
houdende mededceling dat geene bedenkingen bestaan tegen de vermeerde
ring van het aantal leeraars aan de hoogere burgerschool en de regeling
hunner jaarwedden.
6°. Missive van Mevr. VethVan der Koogh, houdende bericht dat zij
de benoeming tot Regentesse van het H. G. Weeshuis aanneemt.
7°. Missive van Commissarissen der Gasfabriek, van den volgenden
inhoud:
"Commissarissen van de Gasfabriek hebben de eer aan den Gemeenteraad
kennis te gevendat de werkengevorderd voor het dempen van de singel
gracht het verleggen van het singelpaden het graven van een nieuwe
gracht en sloot, behoorlijk zijn opgeleverd en de beschoeiing van het alzoo
vergroote terrein is daargesteld; dat evenwel bij het maken der grondkuip
voor een' nieuwen gashouder met afsluitput bezwaren zijn ontstaan, die
hen gedrongen hebben om dit werk tot het voorjaar te staken. De plaatsing
der kuip in de aangeplempte singelgracht had wel doen vermoeden dat groote
inspanning noodig zou zijn om het doel te bereikendoch de voorzorgen
bij het bestek omschreven gaven niet te min reeht om te verwachten dat
onder gewone omstandighedenhet doel tijdig en zonder nieuwe opofferingen
zou worden bereikt. De buitengewone regens echter, die in de laatste helft
van Augustus, en in de eerste weken van September gevallen zijn, hebben
op den slappen grond zoo nadeelig ingewerkt, dat het niet mogelijk was
de aardverschuivingen tegen te gaan, en de grondkuip op de vereischte
diepte te brengen. Toch hopen zij dat na den winter als het nieuwe ter
rein meer gesloten zal zijn, de vereischte diepte zal kunnen bereikt en
behouden wordenzoodat alsdan de gashouder aan de verwachting zal
kunnen voldoen,"
Al deze stukken worden voor kennisgeving aangenomen.
De Voorzitter legt vervolgens over:
Adressen van J. D. Blanken c. s. en G. W. Eoppe, om afschrijving
van plaatselijke directe belasting.
Overeenkomstig de voordracht wordt besloten deze adressen te stellen in
handen van Burgemeester en Wethouders en van de Commissie van Finan
ciën ten fine van bericht en raad.
De Voorzitter. Er is voorts ingekomen eene missive van den hulp
onderwijzer A. Staal, houdende verzoek om zijne sollicitatie naar debetrek
king van hulponderwijzer aan de jongensschool 2klasse als ingetrokken
te beschouwen. Dientengevolge wordt de voordracht, waarop de adressant
was geplaatst, teruggenomen en zal eerlang eene nadere voordracht worden
ingediend.
Wordt aangenomen voor kennisgeving.
De heer Dercksen. Alvorens over te gaan, mijnheer de Voorzitter,
tot de benoemingen die aan de orde zijn gesteld, wenschte ik even het
woord te mogen erlangenomtrent de benoeming van een lid der Commissie
voor de bewaring van voorwerpen van waarde of belangrijk voor de oudheid
kunde en de geschiedenis der kunst. Het is mijne gewoonte niet om
eenigermate van het Dagelijksch Bestuur of andere collegiën, die het recht
van voordracht bezittenrekenschap te vragen van hetgeen zij in dergelijke
gevallen meenden te moeten doen. Maar hier geldt het eene voordracht
die zeker menigeen zal hebben bevreemd. Men weet dat gewoonlijk de
eerste candidaat op eene nominatie de persoon wordt geachtvan wien de
meeste quaestie is. En nu weten wij zeker allen, dat de heer Hubrecht
zooveel in het belang der gemeente gedaan heeft, dat hij uit dat oogpunt
voor iedere eere-betrekking alhier wel verdient in aanmerking te komen.
Maar als men daarbij leest den naam van den heer dr. Schotel, waar het
geldt zaken van oudheidkunde en geschiedenis, dan meen ik dat hem wel
eene eerste plaats had behooren te zijn aangewezen, en dan veroorloof ik
mij zijne plaatsing als tweeden candidaat wel wat vreemd te vinden. Zulk
een naam mag niet als aanvulling gebezigd worden. En het is dus ter wille
van de burgerij en wellicht ook van het nageslacht, dat ik, kon het zijn,
1878
wel de motieven wenschte te wetendie er toe geleid hebben om dr. Schotel
in de tweede plaats op de voordracht te stellen.
De Voorzitter. De heer Schotel is reeds vroeger aan uwe vergadering
voorgedragen met den heer Snellen van Vollenhovendie de eerste op de
voordracht stond. Bij het vertrek van dezen laatsten zou de Commissie
ongetwijfeld den heer Schotel als eersten candidaat hebhen voorgedragen
ware het niet dat zij meende een der oprichters van bet museumdie vroeger
uit den Raad als lid der commissie zitting hadden voorrang op de voor
dracht te moeten geven. Hoewel nu de heer Schoteldien ik daarvan
verwittigdemij te kennen had gegeven in het onderhavige geval liever niet
in aanmerking te willen komenheeft de Commissie echter gemeend des
niettegenstaande den heer Schotel niet buiten aanmerking te mogen laten.
Uit een en ander blijkt dus dat het bij de Commissie met do candidatuur
van den heer Schotel wel degelijk ernst was.
De heer Dercksen. Ik dank u zeer, mijnheer de Voorzitter, voor die
onverplichte mededeeling. Maar ik meende toch eene dergelijke verklaring
te moeten uitlokken.
De Voorzitter. Het verheugt mij dat de heer Dercksen mij in de gele
genheid heeft gesteld den daaromtrent ontstanen twijfel op te heffen.
Aan de orde is:
I. Benoeming van twee onderwijzers der 2de klasse aan de openbare
lagere school n°. 2 voor minvermogenden.
(Zie Handd. 50, n°. 180.)
De heeren Goudsmit, Cock en Van Wensen worden door den Voorzitter
uitgenoodigd met hem het bureau van stemopneming uit te maken.
Achtervolgens worden benoemd N. P. J. Woensdregt en L. P. Haring,
met 19 stemmen, zijnde telkens 3 briefjes in blanco gelaten.
II. Benoeming van' een lid der Commissie voor de oudheidkunde.
(Zie Handd. 50, n°. 187.)
Met 14 stemmen wordt benoemd Dr. G. D. J. Schotel; zijnde 8 stemmen
uitgebracht op Mr. C. W. Hubrecht.
III. Benoeming van een onderwijzer aan de vormschool.
(Zie Handd. 49n®. 190.)
Met 18 stemmen wordt benoemd J. H. Jennes, zijnde 3 stemmen uitge
bracht op J. J. Werner, en 1 briefje in blanco gelaten.
IV. Benoeming van een lid der Commissie voor de bewaarscholen.
(Zie Handd. 49, n®. 191.)
Met 18 stemmen wordt benoemd J. A. Van Dijk, zijnde 1 stem uitge
bracht op S. C. Van Doesburghterwijl 3 briefjes in blanco waren gelaten.
De Voorzitter. Thans stel ik aan de orde N°. 14 der agenda.
V. Voordracht tot wijziging van het concept-reglement voor de bank
van leening.
De Voorzitter. Een van de leden der Commissie is absent; ik zou er
zeer prijs op stellendewijl de tijd van een tweede lidden heer Cock
zeer beperkt is, die zaak alsnu in behandeling te nemen. Mag ik vragen
of iemand het woord verlangt over het rapport door de Commissie uitge
bracht omtrent de bedenkingen van den Minister van Binnenl. Zaken op
het concept-reglement?
De heer Van Outeren. Ten einde zoo mogelijk de discussiën te bekorten,
wil ik een conciliatoir middel aangevenwaardoor misschien het bezwaar
van den Minister van Binnenlandsche zaken tegen het nieuw ontworpen regle
ment zou kunnen worden opgeheven. Ik maak daarvan geen voorstel, iets
wat ik moeielijk zou kunnen doen betrekkelijk een ontwerp, tegen de aan
neming waarvan ik vroeger heb gestemd, hoofdzakelijk omdat daarin het
oprichten van een of meer hulpkantoren niet was opgenomen. Die bijbanken
ik ben er zeker van, zullen worden opgericht; zoodra de bank als eenig
kantoor zal zijn geopend, zal men bedacht zijn waar den eersten steen voor
eene bijbank te leggen, en wanneer de laatste steen daaraan zal zijn aange
brachtzal men uitzien waar wederom den eersten te.plaatsen voor een
tweede hulpkantoor. Tot dat oordeel is ook de Commissie ad hoc van lie
verlede, althans eenigermate, gekomen, zonder evenwel het gaaf toe te geven.
Bedoeld bezwaar van den Minister betreft de altijd verplichte betaling van
administratiekosten bij het doen van beleeningen. De Commissie ad hoe
vreest zelve in haar rapport, dat, mocht de regeering bij haar gevoelen blij
ven volhardenhet door haar ontworpen reglement schipbreuk lijden kon.
De uitdrukking door Zijne Excellentie gebezigd: "het kan niet", is dan ook
inderdaad nog al decisoir. Om nu daaraan zooveel mogelijk te' geraoet te
komengeef ik in overweging een middenweg in te slaan en te bepalen
dat de bank van leening gedurende de uren dat zij thans, onder het be
staand reglement, tot het doen van beleeningen geopend is, zal werken als
hoofdbureau, vrijelijk en zonder dat daarbij administratiekosten in rekening
worden gebracht, en de overige uren, gedurende welke de bank, volgens het
nieuw ontwerp, tot in den avond zal geopend zijn, als hulp-bureau zal worden
aangemerkt, zoodat degenen, die er alsdan hunne panden brengen, verplicht
zouden zijn administratieloon te betalen. Er is te veel goeds in het voorstel der
Commissie ad hoevooral wat betreft de opheffing der thans bestaande inbreng-
kantorendan dat ik daarin niet liever de door mij voorgestelde wijziging
zou zien opgenomen, dan dat men gevaar loopt, dat de koninklijke goed"
keuring niet op het reglement volgde. Daarenboven is de grond voor mijn
65