HAHDELIB&EH TAS DIB GEMÜTEMD TAS LEIDER. 44. INGEKOMEN STUKKEN ter inzage van de leden nedergelegd. N®. 1S1**. Leiden, 14 October 1873. Ten gevolge van eene door ons aan Burgemeester en Wethouders gerichte missive, hebben deze aan uwe vergadering voorgesteld, het aantal leeraars aan het gymnasium en de hoogere burgerschool voor de FranscheHoog- duitsche en Ëngelsche taal te verdubbelen, ten einde, hetgeen hoog noodig is gewordenmeer dan ééne klasse van de hoogere burgerschool gesplitst kunne worden. Omtrent deze zaak is door de Commissie van Financiënonder dagteeke- ning van 27 September 11. aan uw collegie een advies ingezonden, waarbij het aannemen van het bedoelde voorstel ten ernstigste wordt ontraden. Daar zoodanige afwijzende beschikking voor de aan onze zorgen toever trouwde inrichtingenons inziensde noodlottigste gevolgen zou hebbenzoo achten wij het van onzen plicht de volgende beschouwingen onder uwe aan dacht te brengen. Uit die beschouwingen zal blijkenhoé zwak de gron den zijn, die de Commissie voor hare zienswijze aanvoert. Allereerst meenen wij te moeten opkomen tegen do opvattingdat wij gedreven zouden worden door de zuchthet gymnasium en de hoogere burgerschool tot «een staat van volkomenheid" te brengen. Wie toch beidé instellingen van nabij kent, kent ook beider leemten, en, hebben wij nooit pogingen aangewend om die leemten door u te doen aanvullen, zoo is het juist geweest, omdat wij bij onze overwegingen nimmer den finantieelen toe stand onzer gemeente uit het oog hebben verloren. Doch iets anders is het voor instellingen van onderwijs een staat van volkomenheid na te jagen, iets anders haren achteruitgang te willen voorkomenharen goeden naam te willen handhavenenvragen wij u ons in de mogelijkheid te stellen om wanneer het aantal leerlingen op eene. klasse het cijfer 30 overschreden heeft, die klasse te kunnen splitsen, dan heeft die vraag niets anders ten doel dan de hoogere burgerschool in staat te stellen voortdurend aan hare roeping te beantwoorden. De Commissie van Financiën schijnt ons de meeuing toe te schrijven, dat wij het cijfer 30 als een normaal cijfer aannemen, en wel in dien zin, dat men op eene klasse wel aan 30, maar niet aan 31 of meer leerlingen behoorlijk klassikaal onderwijs zou kunnen geven. Zij voegt er bij, dat dit cijfer 30 haar voorkomt vrij willekeurig te zijn gekozen. Wij moeten ver klaren ons niet bewust te zijn do meening, die ons wordt toegeschreven, ooit te hebben uitgesproken. Integendeel wij hebben altijd gemeenddat het schier onmogelijk was vooraf te bepalen, dat men met het een of ander cijfer de persoonlijkheid van den docent speelt hier zulk eene groote rol het bedoelde maximum zou bereikenmaar dat het daarentegen zeer gemakkelijk was te beslissen, dat, met een gegeven cijfer, de grens wer kelijk overschreden wasen geen deskundigezelfs niet de Inspecteur voor het middelbaar onderwijs, zal ontkennen dat zulks met het cijfer 30 inderdaad het geval is. Het is, bij voorbeeld, bijna ondenkbaar, dat het wiskundig onderwijs voldoende uitkomsten oplevertwanneer niet elk leer ling, vooral onder de minder begaafde, van tijd tot tijd geroepen wordt stellingen voor het bord te bewijzen. Hoe dikwerf in de maand zal in eene klasse die 30 leerlingen telt, elk hunner eene beurt kunnen krijgen? Met het taalkundig onderwijs is het niet beter gesteld: te recht wordt er aan stijloefeningen meer en meer gewicht gehecht, doch wat er van te verwach ten wanneer een leeraar 30 opstellendie veeltijds wijd uiteenloopenin één uur moet bespreken? Wij erkennen volgaarne, dat, om meer dan ééne klasse aan de hoogere burgerschool te kunnen splitsen, het niet noodig is drie nieuwe leeraren te benoemen. Waren er personen te vinden, die niet enkel voor ééne, maar voor twee of drie vreemde talen voldoende blijken van bekwaamheid voor eene commissie van het middelbaar onderwijs hadden gegevenmen zou met een minder getal kunnen volstaan. Doch er was ons van verschillende kanten verzekerddat er in ons land slechts twee of drie personen waren die in dit geval verkeerdenen van deze was het niet zekerdat zij alle in andere opzichtenals aanbevelenswaardig te beschouwen waren. Toen nu de eerste brief van den Inspecteur ons omtrent dit punt aan het twijfelen moest brengenhebben wij Burgemeester en Wethouders voorgesteld dien ambtenaar uij to noodigenhun eene nominatieve lijst te verstrekken dei- personen die voor het middelbaar onderwijs acten van toelating voor meer dan ééne vreemde taal hebben verkregen en hem tevens te verzoeken zijn gevoe len mede te deelen over het meer of minder aanbevelenswaardige der personen die op zijne lijst zouden voorkomen. Wij moeten erkennen dat het ontwij kend antwoord door den Inspecteur gegeven, ons overtuigd heeft, dat wij juist waren ingelicht. De Inspecteur voert aandat er commission van examen hebben gezetenwaaraan hij niet deel heeft genomen. Hieruit zou voortvloeiendat hij geene volledige lijst bezit van de door die commission verleende acten van bekwaamheid. Dit is echter niet te rijmen met hetgeen wij uit eene zeer goede bron vernomen hebbennamelijk dat de voorzitters dier commissiën hem telkens eene lijst der verleende acten hadden doen toe komen. Doch wat hiervan zijn moge, stellig is het, dat, had de Inspecteur zich tot het departement van Binnenlandsche Zaken willen wendendie lijsten hem onraiddelijk zouden zijn verstrekt. Bij een der overgangsbepalingen van de wet, regelende het middelbaar 1878. onderwijs, wordt aan hen, die eene acte van bekwaamheid voor het verder voortgezet lager onderwijs in eene vreemde taal verkregen hebben, dezelfde bevoegdheid gegeven als aan hen, die met gunstig gevolg in diezelfde taal een examen voor het middelbaar onderwijs hebben afgelegd. Van die oogen- schijnlijk vreemde bepaling, waardoor, bij maatregel van overgang, wordt afgebroken wat de wet zich ten doel stelde op te bouwenis echter gemak kelijk rekenschap te geven. Immers toen de wet ontworpen werd, was eventueel gebrek aan onderwijzend personeel voor de op te richten scholen de grootste moeilijkheid die men vreesde te zullen ontmoeten. Laat zich uit die vrees niet verklaren, dat de deur wat te wijd, zooals later gebleken is, werd opengezet? Was het niet natuurlijk dat men zeide: liever onvoldoende dan in het geheel geen docenten Daarenboven kon men niet verwachten dat, reikten de commissiën voor het middelbaar onderwijs 'sjaarlijks een voldoend aantal acten van bekwaamheid uit, de gemeentebesturen verlicht genoeg zouden zijn om aan de meer bekwamen de voorkeur te geven? Dat die laatste verwachting vervuld isbewijzen de eigen woorden van den Inspec teur in «kleinere" gemeenten wordt van de bevoegdheid om de minder kun- digen aan te stellen, gebruik gemaakt. Is nu onze gemeente in zoo diep verval, dat het voorbeeld, door die onaanzienlijke gemeenten gegeven, door haar, op raad van den Inspecteur, moet worden opgevolgd? Staat onze bloeiende hoogere burgerschool met hare 151 leerlingen op dezelfde lijn als eene school met driejarigen cursus die 20 of 30 leerlingen telt? De Inspecteur is met een nog vreemder voorstel voor den diag gekomen. Het strekt om de aanwezige leeraren voor het Fransch, Engelsch en Hoog- duitsch uitsluitend aan de hoogere burgerschool te laten doceeren, terwijl, ten dienste van het gymnasium, een afzonderlijk leeraar voor al de drie genoemde talen zou worden aangesteld. Zoodanige persoon zou gemakkelijk te vinden zijn aangezien het gemeentebestuur iemand kan kiezen die nooit eenig examen heeft ondergaan. Dat de Inspecteur, het terrein van het middelbaar onderwijs verlatende, zich hier begeeft op een, dat hem vreemd is, valt dadelijk in het oog. Immers bij het onderwijs van de moderne talen aan een gymnasium is grammatica bijzaakwaar het op aankomt is bij de leerlingen belangstelling voor de litteratuur der ons omringende volken op te wekken. Dat daartoe geene geringe mate van taalkennis en algemeene ontwikkeling behoort is duidelijken toch zou de Inspecteur per sonen die zich nooit aan eenig examen gewaagd hebbenter vervulling dier zware taak geschikt achten! Hoe overigens de Commissie van Finan ciën er toe gekomen is dit plan te ondersteunen, is ons onbegrijpelijk. Immers wordt het ten uitvoer gebracht, dan zal de bedoelde leeraar aan het gymnasium 32 uren 's weeks te onderwijzen hebben, en toch «allerminst" is het antwoord op de vraagwilt gij de docenten in de vreemde talen met 30 tot 33 uren 's weeks belasten. Even onuitvoerlijk is eene andere regeling door de Commissie van Finan ciën aanbevolenmen benoeme voor beide instellingen te zamen één leeraar om twee vreemde talen te onderwijzen. De Commissie veroorlove ons de vraag: wat zal dan het lot zijn van dien onder de thans in functie zijnde leeraren, wiens vak de nieuwe docent onbevoegd is te onderwijzen? Het antwoord kan niet anders zijn dan: bij splitsing der tweede en derde klas sen, 3130 of 32 lesuren 's weeks, en dit is juist wat gij verklaart niet te willen. Zoo wij ter zijde leggen de door den Inspecteur en Commissie van Finan ciën geopperde plannen, die blijken onuitvoerlijk te zijn, dan blijft alleen over te besluiten tot het benoemen van één docentdie in de drie vreemde talen, ten genoege van eene commissie voor het lager onderwijs, examen heeft afgelegden aan dezen het onderwijs in die talen aan de onderste klassen van het gymnasium en de hoogere burgerschool op te dragen. Maar dan zal ook gebroken worden met eene meer dan vijf en twintig-jarige tra ditie van het gymnasium waaraan men ook aan de hoogere burgerschool getrouw is gebleven namelijk dat elke vreemde taal onderwezen moet worden door iemand voor wien zij de moedertaal isof diedoor een korter of lan ger verblijf in een land, waar zij de volkstaal is, zich haar geheel eigen heeft gemaakt. Deze regeling zou tevens geheel in strijd zijn met het vrij algemeen erkend beginseldat om eene niet al te gebrekkige uitspraak te ver- krijgen, het meer aankomt op het allereerste onderwijs dan op het later te ontvangen. Veelvuldig is de klacht, dat, aan de hoogere burgerscholen, de voor liefde der leerlingen voor de wis- en natuurkundige wetenschappen te groot is, dat zij hunne litterarische studiën verwaarloozen. Dat de leerlingen der Leidsche hoogere burgerschool hierop eene uitzondering makenhebben wij steeds voor een groot deel daaraan toegeschreven, dat onze docenten voor de vreemde talen van een beter gehalte waren dan die van elders. Wordt hier echter verandering ingebracht, de teleurstelling zal niet uitblijven. Dat de maatregel, dien wij voorgesteld hebben, tot eene vrij aanzienlijke vermeerdering van uitgaven aanleiding zal geven, wordt door ons niet ont kend. Billijk echter is het daarbij in het oog te houden 1°. dat de maat regel een gevolg is van den meerderen bloei der hoogere burgerschooldie gepaard moet gaan met eene vermeerdering van ontvangst aan schoolgelden 2°. dat er door zal vervallen eene uitgave van ƒ675 aan buitengewone toe lagen voor de thans in functie zijnde docenten in de vreemde talen. Stemmen wij toedat er meer ten behoeve der hoogere burgerschool zal moeten worden uitgegeven, wij zijn er verre van af te erkennen, dat de kostendie onze gemeente zich te getroosten zal hebbenin geen verhou ding zullen staan tot de belangrijkheid der instelling. Allerminst vcreeuigen wij ons met de Commissie van Financiëndie de instelling nu reeds eene «kostbare" noemt. De uitgaven en inkomsten zijn als volgt: 54

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Handelingen van de Raad | 1873 | | pagina 1