HANDELINEEN TAM DEM fiEHEMTEBAAD TAN LEIDEN.
40.
1NG£K0M£N 8TÜ&KP,
ter inzage van de leden nedergelegd.
I
N#. 151*. Leiden, 37 September 1873.
Overeenkomstig het praeadvies der vereenigde commissie van toezicht op
de gemeente-instellingen voor hooger en middelbaar onderwijsdoen Burge
meester en Wethouders bij hunne missive van den 18den dezer het voorstel,
om tot de benoeming van drie nieuwe leeraren aan de hoogere burgerschool
en het gymnasium over te gaan en wel van leeraren voor de Fransche
Duitsche en Bngelsche taal, elk op een tractement van 1600. Als aan
leiding tot dit belangrijk voorstel wordt opgegeven de voortdurende uitbrei
ding van het getal leerlingen aan de hoogere burgerschooleene uitbreiding,
welke het splitsen van twee klassen noodzakelijk maaktwanneer men althans
aan het beginsel wil vasthouden om niet meer dan 30 leerlingen in elke
klasse op te nemen. Komt men nu tot dergelijke splitsing van meer dan
één klasse dan zou de taak van elk der leeraren in vreemde talen zulk een
omvang erlangen, dat ze onmogelijk meer door één persoon naar behooren
konde worden volvoerd.
Alvorens omtrent dit voorstel van advies te dienenwenschen wij de
bijzondere aandacht van uwe vergadering te vestigen op de niet gedrukte
bijlagen, welke aan de missive van Burgemeester en Wethouders zijn toege
voegd. Immers uit die stukken blijkt, dat er ten aanzien van het gedane
voorstel tusscben de vereenigde commissie en den heer Inspecteur van het
middelbaar onderwijs een vrij gewichtig verschil van meening bestaat. Niet
dat die Inspecteur de noodzakelijkheid betwist om het getal leeraren te ver
meerderen wanneer althans aan het getal lesuren de uitbreiding moet
worden gegeven, welke de commissie vermeldt, maar hij heeftblijkens zijn
brief van 7 Juli 11., vooreerst paedagogische bezwaren tegen een dubbeltal
leeraren aan dezelfde school, wanneer beiden denzelfden rang bekleeden
hetzelfde tractement ontvangen en tot dezelfde taak geroepen worden; terwijl
hij ten andere vreest, dat de gemeenteraad bezwaar zal maken eene zoo
aanzienlijke vermeerdering van kosten toe te stemmen als in het voorstel
ligt opgesloten. Om die reden geeft hij in overweging't zij om ten dienste
van het gymnasium een afzonderlijk leeraar voor de drie talen aan te stellen
en dus de docenten aan de hoogere burgerschool te ontlasten van dc taak
welke zij op het gymnasium te vervullen hebben 't zij voor beide instellin
gen te zamen één docent te benoemenbevoegd om in de drie talen onder
wijs te gevenof is deze niet te vindende nieuwe taak althans onder twee
in plaats van drie leeraren te verdeelen. Op elk van die wijzen zoude het
bedrag der kosten aanmerkelijk verminderen.
Naar aanleiding van dat schrijven is op verzoek van de commissie voor
het middelbaar onderwijs aan den heer Inspecteur de vraag voorgelegdof
hij meende dat er vele personen in Nederland warendie acten van toelating
voor meer dan één vreemde taal bezitten terwijl hem tevens werd verzocht
zijn gevoelen mede te deelen over het meer of minder aanbevelenswaardige
van de personenwelke in dit geval verkeeren. Tot een rechtstreeksche
beantwoording van deze vragen verklaarde de Inspecteur zich niet in staat:
hij meende al kon hij het feit ook niet stellig verzekeren dat het
cijfer der bedoelde personen gering was, in zooverre namelijk als hij ge
loofde, dat sedert 1863 maar weinigen voor meer dan een taal de door de
wet op het middelbaar onderwijs vereischte acten bekomen hadden. Intusschen
merkte hij tevens op: vooreerst, dat er velen waren, die krachtens de over
gangsbepalingen der wet de bevoegdheid hadden meerdere talen te onder
wijzen en dan ook van die bevoegdheid aan de hoogere burgerscholen in
kleinere gemeenten gebruik maakten, en ten andere: dat de wet niet gold voor
de gymnasiaen dat men dus aldaar ook zonder acten één zelfde persoon
met het onderwijs van meerdere talen konde belasten. De vereenigde com
missie heeft deze opmerkingen niet beantwoord maar eenvoudig aan Burge
meester en Wethouders te kennen gegevendat de nadere brief van den
Inspecteur haar geen aanleiding had gegeven op haar oorspronkelijk voorstel
terug te komen.
Na aandachtige overweging van al deze stukken zijn wij eenparig tot het
besluit gekomen om de aanneming van het voorstel van Burgemeester en
Wethouders ernstig aan uwe vergadering te ontraden. Wij mengen ons
natuurlijk niet in de paedagogische quaestie door den Inspecteur van het
middelbaar onderwijs opgeworpen; als Commissie van Financiën geheel onbe
voegd die te beoordeelenleggen wij ons eenvoudig neer bij de zienswijze
van de deskundigen aan wie in deze gemeente het toezicht over het gym
nasium en de hoogere burgerschool is opgedragen. Wij nemen dus met
hen aandat verdubbeling van het getal leeraren in vreemde talen slechts
tot verbetering van het onderwijs zal bijdragen, en begrijpen dan ook zeer
weldat zijdie slechts op deze verbetering hebben te letten en op niets
meerhet hier besproken voorstel doen en dat krachtig aanbevelen.
Maar het standpunt van den Gemeenteraad en dit wenschen wij geen
oogenblik te vergeten is niet het standpunt van de Commissie voor de
scholen. Hoe zeer de belangen van het onderwijs uwe vergadering ook mogen
ter harte gaan en zij heeft dit telkens weder overvloedig genoeg bewe
zen mag zij toch niet uit het oog verliezendat ook andere belangen
aan hare zorgen zijn toevertrouwd, en dat het niet aangaat het een aan het
ander op te offeren. Zoolang eene gemeenschap als de onze niet bij machte
is en die machteloosheid zal wel altijd blijven bestaan om voor eiken
tak van gemeente-administratie alles te doen wat noodig is om dien tot een
staat van volkomenheid te brengenis het niet genoeg aan te toonen dat
deze of gene verandering wenscbelijk is, maar moet het bewijs geleverd
wordendat die verandering de kosten waard iswelke daaraan verbonden
zijn. Men neme welk gemeente-belang ook: lager onderwijs, openbare wer
ken, zorg voor de algemeene gezondheid, politie, enz., geen deskundige die
1873.
betwist, dat het hoogst wenschelijk zoude zijn, aan elk deel van ons beheer
veel meer ten koste te leggen dan op dit oogenblik. Toch matigt men
zijne eischenwel wetendedat eene algemeene bevrediging ook maar van
de billijkste wenschen niet mogelijk is. En waarom zal dan het middelbaar
onderwijs op dien regel eene uitzondering moeten maken P
Of is het bewijs geleverd dat de aanstelling van drie nieuwe leeraren wer
kelijk onmisbaar moet worden geacht P Wij vinden dat bewijs nergens. In
tegendeel de deskundige bij uitnemendheidde Inspecteur van het middel
baar onderwijseen man, die, terwijl hij zich om de financiën van Leiden
niet behoeft te bekreunenzeker door niemand zal worden verdacht weinig
prijs te stellen op den bloei onzer hoogere burgerscholen, die deskundige
bestrijdt het voorstel als te kostbaar en te drukkend. Daarenboven dat wat
men hier wil invoeren, bestaat, voor zoover wij weten, nergens. Amster
dam, Botterdam, 's Gravenhage, Haarlem, Utrecht, Groningen, alle plaat
sen waar de hoogere burgerscholen meer bevolkt zijn dan hiervoorzien in
de behoeften van het onderwijs, zonder een dubbeltal docenten, althans voor
het onderricht in de talenofschoon op de meeste van die plaatseneven
als hier, de leeraren, die nu in functie zijn, ook aan de gymnasiales-geven.
Waarom zal eene aanvulling, welke in al die, en daaronder zooveel machti
ger gemeenten overbodig werd geachtalleen hier onmisbaar moeten
heeten P
Wil dat zeggen dat wij de docenten in de vreemde talen aan onze hoogere
burgerschool zouden willen verplichten van 30 tot 33 uren 's weeks les te
geven? Allerminst. De moeilijkheid is voor het oogenblik gemakkelijk op
te lossendoor vast te houden aan den toestandwelke thans feitelijk be
staat. Dat wil zeggen: men doe wat Burgemeester en Wethouders in een
anderen brief van 18 September voorstellen: men splitse de derde klasse in
twee afdeelingenmaar late de tweede klasse onverdeeldin welk geval de
taak van de docenten dezelfde blijft als in het vorige jaar. Men zal dan
in dezen cursus wel hebben eene klasse van 33 leerlingen maar dit aantal
verschilt zoo weinig-van het normaal cijfer 30 trouwens zelfs vrij wille
keurig als maximum aangenomen dat er waarlijk geen afdoende reden kan
bestaan om naar aanleiding daarvan op dit oogenblik bijzondere voorzienin
gen te nemen.
Blijft onze hoogere burgerschool zich ontwikkelen en wordt, 't zij in 1874
'tzij later de vestiging van meerdere parallelklassen onmisbaar, dan zouden
wij wenschen dat vóór alles de vraag werd ouderzochtol naast de kostbare
inrichting van de hoogere burgerschool de inrichting van het gymnasium
onveranderd moet blijven voortduren? Beantwoordt men die vraag welke
wij slechts opwerpen en in geen enkel opzicht beoordeelen bevestigend
dan zal verdere uitbreiding van het leeraars-personeel onvermijdelijk worden
maar zouden wij wenschen dat de uitbreiding tot stand kwam in den zin
door den heer Inspecteur van het middelbaar onderwijs aanbevolen. Met
andere woordenin dat geval zouden wij wenschendat men óf een bijzon
deren docent aanstelde voor het gymnasium, óf voor beide instellingen te
zamen een leeraar benoemdebevoegd om zoo al niet het FranschDuitsch
en Engelsch, dan toch twee van die talen te onderwijzen. Werd aan zulk
leeraar het onderricht in de laagste klassen toevertrouwddan zou dunkt
ons de bestaande behoefte op allezins doelmatige wijze bevredigd zijn. En
dat dergelijk leeraar te vinden is hieraan zal na de uitdrukkelijke verklaring
van den heer Inspecteni* wel niet getwijfeld worden.
Maar wat er ook zij van die regeling voor de toekomst, op dit oogen
blik kunnen wij niet anders doen dan uwe vergadering met ernst en aan
drang raden het voorstel van Burgemeester en Wethouders af te wijzen.
Aan den Gemeenteraad. De Commissie van Financiën, enz.
N°. 152*. Leiden, 27 September 1873.
De Commissie van Financiën heeft geene bedenkingen tegen het voorstel
van Burgemeester en Wethouders om met wijziging van het Kaadsbesluit
van 22 September 1870, tot de splitsing van de 3de klasse der hoogere
burgerschool in twee parallel-afdeelingen over te gaan-
Aan den Gemeenteraad. De Commissie van Financiënenz.
N°. 155*. Leiden, 27 September 1873.
De Commissie van Financiën kan zich volkomen vereenigen met het
voorstel van Burgemeester en Wethouders, om de Stads Gehoorzaal op den
gedenkdag van Leiden's Ontzet kosteloos in gebruik te verleenentot het
geven van een concert ten voordeele van het op te richten standbeeld voor
Pieter Adriaansz. van der Werff.
Zij neemt alzoo de vrijheid u te raden het daartoe ingediend verzoek
in te willigen.
Aan den Gemeenteraad. De Commissie van Financiënenz.
N°. 156. Leiden27 September 1873.
Ons vereenigende met de adviezen door de drie groote armbesturen uitge
bracht op het verzoek van Dr. W. P. Weelreisom continuatie als Stads
geneesheer, nemen wij de vrijheid u te raden dienovereenkomstig te he
sluiten en mitsdien den adressant weder voor drie jaren in zijne betrekking
als Stads-geneesheer te bestendigen.
Aan den Gemeenteraad. Burgemeester en Wethoudersenz.
Aan den Edel-Achtbare llaad der Gemeente Leiden.
Geeft met verschuldigden eerbied te kennen Wilhelmus Petrus Weeber3,
Medicinae Doctor, Heel- en Verloskundige, dat hij beleefdelijk verzoekt in
de betrekking van Stads Doctor te worden gecontinueerd.
Hetwelk doende enz.
Leiden, 13 September 1873. H. P. Weebers.
50