1NGEKOUEN STUKKEN, ter inzage van de leden ncdcrgclegd. De lieer Bjjlbveld. In het algemeen is het verbod ooi zjndt-r vergun ning got immer ten te stellen, gegeven bij art. 5. Bij dit artikel wordt ten aanzien van steigers cene uitzondering gemaakt. Zij mogen worden gesteld mits men zich gedrage naar de bedoelde aanwijzingen. De Voorzitter. Dikwerf worden steigers gesteld op particulieren grond. De heer Van Outeren. Ik geloof niet, mijnheer de Voorzitter, dat dit artikel naar uwe meening aanleiding geven kan om steigersdie de gemeente-architect mocht afkeuren, weder af te breken, en wel omdat ze zonder aanwijzing van den architect op de straat niet mogen worden ge steld. Onder het geven van diens aanwijzing moet toch eene handeling worden verstaan die aan het stellen der steigers voorafgaatzoodat tot dit laatste niet mag worden overgegaan zonder het eerste te hebben verkregen. Het doel van dat voorschrift wordt door dit artikel duidelijk en volkomen bereikt. De Voorzitter. Wanneer men meent, dat dit in het woord »aanwijzirg" ligt opgesloten, en dat dit de bedoeling van het art is, dan is mij dit voldoende. Art. 9 wordt daarop goedgekeurd, maar met weglating van dc tweede alinea, volgens het voorstel van de Commissie. Art. 10 wordt goedgekeurd. Art. 11. 'Zonder schriftelijk verlof van Burgemeester en Wethouders mag in de straat geen gat gebroken worden; de verzoeker is verplicht de bij het verlof door Burgemeester eu Wethouders, zoo noodig in het gelang der openbare veiligheid-te geven voorschriften op te volgen. Na afloop van het werk, wordt de straat van wege de gemeente, doch op kosten des verzoekers, hersteld. Het verlof wordt niet verleend dan na vooruitbetaling der tot herstelling der straat vermoedelijk noodige kosten." De heer Stoffels. Ik zou er gaarne bijgevoegd ziendat de kosten zullen worden berekend naar het bestaande tarief. De Voorzitter. Ik geloof niet dat dit noodig is. Het tarief is toch bij verordening vastgesteld en behoeft geen deel van; de algemeene politie verordening uit te maken. Art. II wordt daarop goedgekeurd. Art. 12. 'Pennen of staken mogen niet tussehen de straatsteenen ge stoken, noch touwen of kettingen aan hoornen, lantaarnpalen, leuningen, liekken of schuttingen vastgemaakt worden. Waar walpalen ontbreken en eenig vaartuig tot laden of lossen voor korten tijd cene ligplaats behoeft, mag van de boomen gebruik gemaakt' worden tot het aanslaan van een touw of ketting. Een en ander zal echter in dat geval met een lap zeildoek kleed of mat moeten omwonden zijn." De heer Bijleveld. De Commissie stelt voor uit de eerste alinea te doen wegvallen de woorden: «leuningen, hekken of schuttingen" en daarvoor in de plaats te stellen»of brugleuningen." De Voorzitter. Er zijn toch ook wel leuningendie niet bepaald tot bruggen bebooren, De heer Bijleveld. Wil men bet art. behouden zooals het nu is gere digeerd, wat mij betreft ik kan er in berusten. De touwen en kettingen kunnen zeker ook op andere wijze worden bevestigdmaar dat zal zich niet veel voordoen. Het artikel noemt boomen lantaarnpalen en brugleuningen omdat deze als het meest voor de hand staande ook het meest zullen uit lokken om de touwen of kettingen daaraan te bevestigen. Art. 12 wordt daarop goedgekeurd. Artt. 13 eu 14 worden goedgekeurd. Hoofdstuk III wordt daarop met algemeene stemmen aangenomen. De heer Hartevelt. Mijnheer de Voorzitter! Bij het vergevorderde uur, en met het oog op de mededeeling die mij gedaan is, dat het Dagelijksch Bestuur gaarne na afloop dezer vergadering met de Commissie van Finan ciën wenschte te confereeren, heb ik de eer voor te stellen deze beraadsla ging thans te staken en die op een naderen dag voort te zetten. De Voorzitter. Het was mijn voornemen deze beraadslaging voort te zetten op aanstaanden Donderdag, des middags ten een ure, maar met het oog op de vergaderingen van de Provinciale Statenwaaraan sommige leden moeten deelnemen zal ik de heeren later convocecren. Hierop wordt de vergadering gesloten. i\°. AOS. Leiden, 24 Juni L873. Uwe Vergadering heeft goedgevonden ons bij besluit van 29 Mei II. ten fine van bericht en raad te doen toekomen een adres van inbrengers en inbrengstors bij dc slads-bank van leening, houdende bezwaren tegen bit onlangs genomen besluit tot opheffing van de inbrengkantoren. Na alles wat reeds over de opheffing der inbrengkantoren geschreven en gesproken werd, gelooven wij het meest in den geest van uwe vergadering te handelenwanneer wij ons bericht tot het volstrekt noodige beperken. Adressanten ontwikkelen in hun adres twee grieven: vooreerst meenen zij, dat de opheffing der inbrengkantoren, indien voor deze geen hulpkan toren in de plaats komen, aanleiding zal geven tot grenzenlooze verwarring; en ten andere trachten zij te bctoogen, dat zij door het genomen besluit niet enkel hun middel van bestaan verliezen, maar dat zij ook in hunne eer en goeden naam zijn aangetast door hetgeen onzerzijds ter aanbeveling van dat besluit werd in het midden gebracht. Wat betreft het eerste punt: de dringende behoefte aan hulpkantoren, nog onlangs, bij de indiening van een concept reglement voor de bank van leening, hebben wij trachten aan te toonen dat bet bestaan san zulk ëeno behoefte tot nog toe allerminst blijkt. De gronden, waarop onze mecning rust, hier nog eens te herhalen, zou geheel doelloos zijn, en dit te meer, omdat bij de aanstaande behandeling van het ontwerp-reglement er van zelf gelegenheid zal bestaan om dit onderwerp nader te bespreken. Alleen willen wij hier opmerken, dat adressanten niet weinig overdrijven, wanneer zij beweren, dat soms 'op één enkelen dagtot 2000 personen zich voor het lossen san panden bij de bank zullen aanmelden. Tegenover deze bewering wensclien wij eenvoudig het feit te stellen, dat volgeps de maandstaten van 1872 in de drukste maand beleend werden L443 panden van één gulden, dat wil zeggen van die soort welke het meest voor weekpanden in aanmer king komen. Voegt men bij deze panden, die van/ 1.25, 1.50 eri 2.00, welke ten deele ook weekpanden zijndan klimt het gtheele cijfer voor de drukste maand lot 3784. Dit cijfer moet nu intussclien worden verhoogd met de kleine panden, welke de inbrengers voor eigen rekening beleenen. Zoo als wij meermalen zeiden schatten Commissarissen dat aantal op 000. Mij willen liet intusschen vertiendubbelen en het dus brengen op 6000 panden 'sjaars of 500 in dc maand. Voegt men nu die 500 panden bij het bovengenoemde cijfer van 378 4, dan vinden wij voor de drukste maand cene beleening van 4200 pancfen of 1000 's weeks. Hoe kan liet nu zijn, wanneer men in de zeer drukke weken slechts duizend panden beleent welke eenigszins het karakter hebben van weekpanden, dat soms op één enkelen dag tot twee duizend panden worden teruggevraagd \Vat betreft de tweede grief van adressanten, namelijk de bewering, dat zij door hetgeen onzerzijds tegen de inbrengers werd aangevoerdin bun eer en goeden naam zijn aangetast, wij zullen uwe vergadering wel niet behoeven te betoogen hoe volkomen ongegrond eene dergelijke grief is. Zij weet hoe wij met de meeste zorg alles vermeden hebben wat ook maar van verre een blaam zou kunnen werpen op hen, die hier bet bedrijf van in brenger uitoefenen. Onze- aanvallen golden uitsluitend het bedrijf zelf, cfat, ongecontroleerd als liet isnaar onze meening eeno rijke bron van mis bruiken oplevert. Niemand nu zal beweren, dat eenig persoon reeds dan zijn goeden naam verbeurt, wanneer hij zich wijdt aan een bedrijf, dat, slecht toegepast, tot groote misbruiken kan aanleiding geveD. Wij zullen intussclien de adressanten ook van deze geheel onverdiende beschuldiging geen verwijt maken. Hun schrijven is blijkbaar ingegeven door een gevoel van teleurstelling over het aanstaande verlies van"eene winstgevende betrekking. Deze teleurstelling is volkomen billijk en wij zouden wenschendat wij in de gelegenheid waren geweest die te voorko men. Niet dan zeer noode kwetsten wij bijzondere belangenmaar hier als overal moeten die belangen voor de groote belangen van het algemeen onderdoen. Een bepaald middel van herstel wordt trouwens door de adres santen niet aangewezen tenzij men daartoe brenge het verzoek om bij uit breiding van het personeel der ambtenarenaan de bank van leening ver bondenvoor eenige betrekking in aanmerking te komen. Voorshands kan natuurlijk op dit verzoek niet worden beslist; maar wij houden ons over- tuigd, dat zij aan wie later de keuze der beambten mocht worden opgedra gen onze aanbeveling niet zullen behoeven om op soortgelijk verzoek zoo veel te letten als met de belangen der aan hunne zorgen toevertrouwde inrichting kan worden overeengebracht. Wij voor ons intusschen kunnen, als slotsom van bovenstaand bericht, geen ander advies uitbrengen dan om het bier behandelde adres voor ken nisgeving aan te nemen. J. T. Boijs. Aan den Gemeenteraad. C. Cock. K. Th. Bijleveld. N°, 107. Leiden, 7 Juli 1873. Op het hierbij overgelegd adres van den heer A. J. Van Mannekus, boutkooper te Zoeterwoude, om vergunning tot het leggen van eene stoep voor zijn nieuw gebouwd huis aan den singeltussehen den Heerenweg en de Naakte sluis, hebben wij het advies van de Commissie van Fabricage ingewonnen, hetwelk ten deze wordt overgelegd. Onder referte daaraan, nemen wij de vrijheid u dienovereenkomstig te raden des adressan ts verzoek in te willigen, mits de stoep niet meer dan vier decimeters op gemeentegrond uitspring», op aanwijzing en onder toe zicht van rooimeesters. Aan den Gemeenteraad. Burgemeester en Wethouders, enz.

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Handelingen van de Raad | 1873 | | pagina 7