veldof liever om Let schuttersveld tot een behoorlijk exercitieveld in te richten. Wanneer nu het exercitieveld op de Kuïne vervalt, dan zou het Kijk daartoe een nieuw veld kunnen verlangen en eene geldelijke bijdrage van de gemeente kunnen aanvragen. Dat wenschte ik te voorkomen. Ik neem aan dat er geen grond bestaat om dat te vreezen, maar waarom zulks dan niet in behoorlijken vorm gebracht? Ik blijf ook te dezen aan zien geheel bij het gevoelen in het rapport van de Commissie van Finan ciën neergelegd. De heer Krantz. Het komt mij voor dat ook de Commissie van Finan ciën met de meeste welwillendheid tot den afstand der Kuïne genegen is en slechts eenige bepalingen aangeeft, die zij in het belang der'gemeente wenschelijk acht. Het eerste punt, de uitbreiding der gemeente betreffende schijnt mij van veel gewicht toe, en dat zal ik gaarne ondersteunen. Dat aan gronden groote behoefte bestaatis niet twijfelachtig, en wat de toeneming der bevolking in de door u, mijnbeer de Voorzitter, genoemde gemeenten aangaat, naar mijne meening is deze het gevolg van het aanbouwen van woningen. De heer Bijleveld. Ook ik deel de bezwaren die in het midden zijn gebracht tegen het voorstel van de Commissie van Financiën sub II, litt. a, maar geheel kan ik mij vereenigen met het overig gedeelte van haar voor stel en wel bepaaldelijk met de onder litt. b in overweging gegeven voor waarden. Het komt mij voor, dat wij ons niet mogen verlaten op hetgeen »van zelf spreekt". Het geldt hier niet ons eigen privaat belang, maar het belang van de gemeente, waarvoor wij geroepen zijn te waken. Men wees in de discussie op reeds vroeger getoonde welwillendheid en vrijgevig heid van de zijde der regeering, ik zal de laatste zijn om die te ontken nen maar is men in publieke zaken verantwoord met daarop te steunen? En bovendien ministers treden af en worden door anderen vervangenen wie zegt ons dat de inzichten dezelfde blijven? Voor de gemeente wensch ik zoo weinig mogelijk in het onzekere te laten, maar, gelijk men zegt, de puntjes op de i's te zetten. De heer Van Outeren. Ik blijf meenen dat de door de Commissie van Financiën ontworpen voorwaarde, namelijk dat men van de gemeente geene bijdrage voor een exercitieveld vergen zal, wat de strekking betreft, geheel overbodig is en zonder nut, en, wat de bewoordingen aangaat, zelfs eenigszins vreemd. De Voorzitter. Bij herhaling is men opgekomen tegen eene uitdruk king die ik straks heb gebezigddat er geen voorwaarden behoeven gesteld te worden, »daar het van zelf spreekt." Mijne bedoeling daarmede was dit, dat, als een particulier op zijn grond bouwt, hij dan ook moet zorgenvoor bestratingrioleering enz. Dat is hier het aangenomen gebruiken dat heeft het Kijk bij vorige gelegenheden ook trouw nageleefd. Waarom zou den wij dan alleen aan de fegeering voorwaarden stellen die, zooals ik deed gevoelenuit den aard der zaak zelve voortvloeien en die aan particulieren daarom ook nimmer gesteld Worden De kosten van de bestrating zal het Kijk dragen, maar nu is het mogelijk, dat wij tot aansluiting, even als bij het ziekenhuis, op eigen grond zullen moeten bijbestraten dan dit is onze zaak, niet die van het Kijk. De heer Bijleveld. Bepaaldelijk wat betreft de bestrating, mijnheer de Voorzitter, geloof ik dat zich moeielijkheden zullen kunnen voordoenmet betrekking tot de vraag wat ten laste van het Rijkwat ten laste van de gemeente moet komen; dit wensch ik zooveel mogelijk te voorkomen. De Voorzitter. Het voornemen bestaat om de geheele breedte van de Ruïne in te nemen. Die grond wordt dus eigendom van den staat. In hoe ver er nu buiten dien grond een openbare weg zal overblijven, en in hoe ver de gemeente dan voor bestrating enz. zal moeten zorgenis eene quaestie, die op dit oogenblik nog moeielijk voor oplossing vatbaar is; dit zal geheel afhangen van den aanleg van het terrein. De heer Buys. Ik acht mij verplicht den heer Cock nog met een enkel woord te beantwoorden. Dat geachte lid heeft er iets onheusch in gezien, dat wij den Minister zouden herinneren aan een,plicht, die op de regeering rust, om, zoo noodig, een voorstel tot uitbreiding van de gemeente voor te bereiden. Maar mij dunkt, dat eer de Minister weet; of het een plicht van de regeering is, om dergelijk voorstel te doen, hij toch de bestaande behoefte moet kennen, en nu strekt ons voorstel juist om die behoefte dui delijk te constateeren. Wanneer wij den Minister vragen om de quaestie van de uitbreiding der gemeente aanhangig te makendan deelen wij hem juist datgene mede wat hij dient te weten eer er sprake kan zijn van een op hem rustenden regeeringsplicht. Wat aangaat het voorstel om aan den afstand der Kuïne o. a. ook de voorwaarde te verbinden dat alle kosten van bestrating enz. ten laste zullen komen van den staatzoo heeft men op nieuw beweerddat die voorwaarde volkomen overbodig is. Maar ik wensch te vragen of reeds de hier gevoerde discussie niet juist het tegen deel bewijst. Immerswordt het voorstel der Commissie aangenomendan zal het uitgemaakt zijn dat ook de toegangen tot de Kuïneen daartoe behooren in de eerste plaats de lanenwelke dat veld omgevenvoor reke- van den staat bestraat wordenterwijl bij, verwerping van het voorstel van zoodanige verplichting volstrekt niet blijken zal. Eindelijk het exercitieveld. Ik geef het aan de vorige sprekers volkomen toedat al nemen wij de door ons gestelde voorwaarden aaner nog geen volkomen zekerheid zal be staanmaar toch schijnt het mij toe, dat, als de gemeente uitdrukkelijk zegtdat er van haarnoch in geldnoch in grondeenige bijdrage ten dienste van zulk een exercitieveld zal kunnen worden gevergd, zij minder gevaar loopt later met zulk eene aanvrage te worden lastig gevallen en in elk geval zich tegen dergelijke aanvrage krachtiger zal kunnen verweeren dan wanneer men ook deze quaestie stilzwijgend voorbijgaat. Voor het overige wil ik nog maar alleen dit opmerken, dat men, naar mijn inzien, de zaak in dezen Kaad te veel behandelt als een particulier belang en te weinig let op de plichten welke op ons als publieke autoriteit rusten. De Commissie van Financiën heeft gemeend dat niet te mogen doenen vooral op haar standpunt voor de financieële belangen der gemeente in de bres te moeten springen. Van daar hare voorstellen. De heer Coök. Ik ben het met den vorigen spreker volkomen eens dat de Raad wensehen kan en mag uitdrukken. Daarom ben ik ook ge stemd voor de voorstellen van Burgemeester en Wethouders. Maar de 1873. Commissie van Financiën wil' den Minister voorwaarden stellen. Dit blijkt uit hare woorden, die aldus luiden: 'dat hij (de Kaad) daarom van den Minister van Binnenlandsche Zaken, te gelijk met het bericht, dat de regee ring het ltuïne-plein aanvaardt, de uitdrukkelijke verzekering zou wensehen te ontvangendat zij zich voorstelt" enz. Dus het eene te gelijk met maar ook niet zonder, het andere. Het is zeker moeielijk in beleefder vorm eene voorwaarde te stellenmaar het blijft het stellen eener voor waarde. Daarmede kan ik mij niet vereenigen. Ik wil in het gegeven geval wel iets beleefd vragenmaar geen voorwaarden opleggen. Dat heb ik minder heusch genoemd. En het is dus vooral tegen den vorm van de voorstellen der Commissie van Financiën dat ik gestemd ben. De algemeene beraadslagingen worden gesloten. Het eerst worden nu in behandeling genomen de voorstellen van de Commissie van Financiën. De Voorzitter. Burgemeester en Wethouders kunnen zich met het eerste gedeelte van het voorstel wel vereenigen. De heer Cock. Ik kan mij met het eerste gedeelte van het voorstel der Commissie vereenigendat ik zelfs beter acht dan het voorstel van Burge meester en Wethouders. Dat eerste punt wordt met algemeene stemmen aangenomen. Het luidt aldus: »Alle rechten welke der gemeente op het Ruïneplein toekomen kosteloos aan het Kijk af te staan, en dit plein der regeering ter vrije beschikking aan te bieden, op de wijze welke Burgemeester en Wethouders in hunnen brief van 21 Juni 11. opgeven." Het tweede voorstel van de Cbmmissie van Financien, litt. a, wordt ver worpen met 12 tegen 8 stemmen. Voor stemden de heeren Van Wensen Buys, Van Hcukelora Wttewaall llarteVelt, Seelig, Eigeman en Krantz. Nu komt in behandeling het voorstel van Burgemeester en Wethouders, dat de Raad bij den afstand van meergemeld terrein het vertrouwen uitdrukt dat de regeering deze gemeente zal steunen bij het eventueel nemen van maatregelen ter bekoming van de noodige uitbreiding van territoir. Wordt zonder stemming' aangenomen. Daarna wordt in omvraag gebracht litt. II b van het voorstel der Com missie van Financiënen wel punt I over de kosten uit de bebouwing van het plein voortvloeiende. Wordt verworpen met 11 tegen 9 stemmen. Voor stemden: de heeren Van Wensen, Bijleveld, Buys, Tromp, Van Heukelom Wttewaall, Hartevelt, Seelig en Eigeman. Punt 2, over het excercitieveldwordt mede verworpen met 11 tegen 9 stemmen. Voor stemden: de heeren Van Wensen, Bijleveld, Buys, Tromp, Van Heukelom, Wttewaall, Hartevelt, Seelig en Eigeman. Punt 3omtrent de voorwerpen die bij de opgraving van de Ruïne zullen worden gevonden. De heer Cock. Ik dacht dat het Dagelijksch Bestuur dit gedeelte van het voorstel van de Commissie van Financiën zou overnemen. De Voorzitter. Dan zou ik meenen te moeten voorstellen, dat dit slechts als een wensch aan den Minister werd kenbaar gemaakt, maar niet als eene voorwaarde aan den afstand werd verbonden. De heer Buys. Nu de andere voorwaarden, door de Commissie van Finan ciën voorgesteld, zijn verworpen, komt het mij voor dat het minder doel matig zijn zou alleen deze laatste aan te nemen. De heer Van Outeren. Ik zou wensehen dat aangenomen werd wat Burgemeester en Wethouders te dezen aanzien in hun rapport hebben ge zegd, met dien verstande echter dat, in plaats van de verwachting, waarvan daarbij sprake iszou worden bepaald dat men zich voorbehoudt dat voor- werpep van waarde, zoo die mochten worden opgegraven, zullen worden ge laten ter beschikking van het gemeentebestuur. De Voorzitter. Het komt mij voor dat dit ook niet opgaat. Er be staan ook geen redenen opa te dezen aanzien het minste wantrouwen aan den dag te leggen. .De heer Lezwijn. Ik wensch de vergadering in herinnering te brengen, dat bij den afstand van de kleine Kuïne aan het Kijk, in 1856, dezelfde voorwaarde is gestelden er derhalve geen bezwaar zal bestaan om aan den afstand van de groote Kuïne die voorwaarde te verbinden. De heer Buys. Uit naam van de Commissie van Financiën moet ik ver klaren dat zijter bekorting van deze discussiëndat derde punt van litt. b intrekt. De Voorzitter. Dan breng ik nu in omvraag het voorstel van Burge meester en Wethouders omtrent die opgravingen, waarojj de heer Van Outeren nu een amendement heeft voorgesteldstrekkende om te lezen 'Behoudt men zich voor dat die ter beschikking van het gemeentebestuur zullen worden gesteld." Dat voorstel wordt voldoende ondersteund. In omvraag gebracht wordt het alzoo gewijzigd punt aangenomen met 19 stemmen tegen Idie van den heer Veefkind. Alsnu komt in behandeling het lilde gedeelte van het voorstel der Com missie van Financiën. Het luidt aldus: »III°. Zoodra de regeering zal hebben doen blijken van hare bereidwillig, heid om het Ruïne-plein onder de bovengemelde voorwaarden te aanvaarden, naar aanleiding van art. 230 Gemeentewet te verklarendat genoemd plein voor den openbaren dienst niet meer bestemd is." De Voorzitter. Ik geloof dat dit van zelf vervalt en dat het niet noodig is dergelijk besluit te nemen. De heer Buys. Ik meen dat wij wel degelijkvolgens art. 230 der gemeentewet, zoodanig besluit moeten nemen. De Voorzitter. Dan zal ik de derde alinea van het voorstel der Com missie in stemming brengenmaar ik doe opmerkendat Burgemeester en Wethouders toch altijd voornemens zijn later een bepaald voorstel, ter voldoening aan art. 230 der gemeentewet, aan te bieden. 31

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Handelingen van de Raad | 1873 | | pagina 5