i l)e Voorzitter. Zou ik nu den heer Seelig mogen verzoeken zijue redactie nader op te geven? De heer Seelig. Ik wensch gaarne daarbij in overleg te handelen met den heer Cockten einde de beste redactie vast te stellen. De heer Cock. Ik zou het dan het best vinden de voordracht aan heeren Burgemeester en Wethouders te renvoyceren. Wij hebben nu verschillende gevoelens gehoorddan kan daarover nader gesproken worden en kunnen wij eene nadere voordracht inwachten. De Voorzitter. De heer Cock heeft dus het voorstel gedaan de zaak vooralsnog aan te houden. De bedoeling zal dan zijn om de voordracht nan Burgemeester en Wethouders te renvoyceren, ten einde die, na het besprokene, gewijzigd weder ter tafel te brengen. Indien door niemand verder het woord verlangd wordt, zal ik dat voorstel in rondvraag brengen. Het voorstel van den heer Cock wordt met algemeene stemmen aangenomen. V. Voordracht tot afstand van de Ruïne aan het rijk, ten behoeve van de oprichting van academische gebouwen. (Zie Handd. 27, n°. 104.) De Voorzitter. Uit de gewisselde en openbaar gemaakte stukken blijkt, dat er verschil van gevoelen bestaat tusschen de Commissie van Financiën en Burgemeester en VV ethouders. De Commissie van Financiën gaat van i het denkbeeld uit dat er reeds nu behoefte aan uitbreiding van de gemeente bestaat, terwijl Burgemeester en Wethouders, die behoefte op dit oogenblik nog niet erkennendehet vertrouwen uitdrukken dat de regeering deze gemeente zal steunen wanneer de behoefte mocht blijken aanwezig te zijn. Wij heb ben opzettelijk de vraag onderzocht, of de behoefte aan uitbreiding van grondgebied zoo dringend is, en dan meenen wij dat, zoolang wij nog ander terrein hebbendie behoefte niet geacht kan worden te bestaan. Men ver- lieze niet uit het oog dat steden als 's GravenhageUtrecht, Arnhem en andere jaarlijks in bevolking belangrijk toenemen daar doet zich die behoefte gevoelenmaar dit is hier geenszins het geval. De bevolking is in de laatste jaren nagenoeg dezelfde gebleven. Nu is het wel mogelijk, dat uit breiding der gemeente in het vervolg noodzakelijk wordt, maar daarop slaat juist hetgeen wij voorstellen aan den Minister te doen opmerken. Burge meester en Wethouders zijn van meening dut eene voorwaarde, zooals die in het rapport der Commissie van Financiën is opgenomen, niet aan den Minis ter kan worden gesteld en buitendien alle waarde aan het aanboddat wij aan de regeering doenontneemt. Wij hebben ook eenige andere bezwaren tegen de voorwaarden die de Commissie van Financiën heeft voorgesteld. De Minister zou zich wellicht tot sommige dier voorwaarden niet kunnen en mogen verbinden. Hoe kan hij b. v. verklaren dat hij onmiddellijk een wetsontwerp tot uitbreiding der gemeente zal voorbereidendat de staat de kosten van rioleering, bestrating enz. zal moeten dragen; dat de staat voor de beplanting op het af te stane blok grond zal moeten zorgenzijn bepa lingen die van zelve spreken. Als de Minister van oorlog een Dieuw exer citieveld noodig heeft, dan zal deze zich tot den gemeenteraad wenden, die de voorwaarden stellen zal onder welke hij de noodige gronden zal afstaan. En wat de opgravingen van de Ruïne betreft, wij hebben ook daarbij in on3 voorstel het vertrouwen uitgedrukt, dat indien zij iets belangrijks mochten opleveren, het gevondene aan de stad zal verblijven. Ik herhaal het, zulke voorwaarden kunnen en mogen niet verbonden worden aan de aanbieding van de Ruïne aan de regeering; daarom verdient, naar m. i., ons voorstel boven dat der Commissie van Financiën de voorkeur. Wij vreezen zelfs, dat al stellen wij de voorwaardenzij dan door den Minister niet zullen worden aangenomen, en de uitvoering van het werk zou worden benadeeld. De heer Buys. Het zij mij geoorloofd eene enkele opmerking te ma ken.^ De groote strijd tusschen Burgemeester-en Wethouders en de Com missie van Financiën loopt inderdaad alleen over het eerste punt. Wat betreft de andere voorwaardende Voorzitter heeft bij herhaling gezegddat die in zekeren zin van zelf spreken en in den aard van de zaak liggen opge sloten. Is dit zoo, waarom dan bezwaar gemaakt tegen het opnemen van die voorwaarden; anderen meenen dat zij niet zoo natuurlijk vaststaan? Maar nu het eerste punt. Het voorname bezwaar door den Voorzitter tegen ons voorstel aangevoerd, komt hierop neer, dat men, dit aannemende, de mérites, in de aanbieding van de Ruïne opgesloten, verzwakt. Ik be grijp, dat als er in bet private leven van giften en geschenken sprake is, men op dergelijke overweging let; maar hier? Men vergetc toch niet, dat wij hier geroepen zijn de publieke belangen te behartigen en dat deze niet mogen worden opgeofferd aan de zucht om voor vriendelijk en gracieus door te gaan. De behoefte aan uitbreiding van grondgebied begint inder daad groot te worden, en is dat zoo, dan moeten wij thans, nu zich de gelegenheid aanbiedt om ter bereiking vah het gewenschte doel de mede werking van de autoriteiten te verkrijgendie gelegenheid ook niet onge bruikt laten. Maar door zulk eene voorwaarde te stellen zegt de Voor zitter, loopt men gevaar dat de regeering voor het aanbod bedanken zal. Is zoo iets ook maar denkbaar? Immers neen, wat vragen wij toch? Niet dat de Minister zich verbinde om voor de uitbreiding te zorgen ook niet dat hij dadelijk eene wet ontwerpe, want daartoe zou bij niet bevoegd zijn; maar enkel dat de Minister tot het nemen van de vereischte voorbereidende maatregelen overga dat wil zeggen dat hij door tusschenkomst van Gedeput. Staten de betrokken gemeentebesturen over eene veranderde grensscheiding hoore. Er wordt dus niet meer verlangd, dan dat de regeering de zaak aanhangig make, en later zoo beslisse als zij naar aanleiding van de ont vangen adviezen zal meenen te behooren. Van eene verplichting om tot uitbreiding der grenzen mede te werken, is zelfs geen sprake. De Voorzitter. Als de tijd komt dat er behoefte bestaat tot uitbrei ding van ons grondgebied, dan zal de Minister op de belangen van deze gemeente niet alleen te letten hebbenmaar evenzeer andere gemeenten raadplegen. Men vergete ook niet dat aan de eventueele uitbreiding van grondgebied kosten zijn verbonden, waartoe wij wel niet zullen overgaan, dan nadat de behoefte voldoende zal zijn gebleken. De heer Buys. Ik behoef nauwelijks te herinneren, dat de voorberei ding van wets-ontwerpen tot uitbreiding van gemeenten soms twee, drie, vijf, ja meer jaren aanhoudt. Lettende op de ervaring wordt het dus hoog tijd te zorgen, dat reeds nu voorbereidende maatregelen ten behoeve van zoodanige wet genomen worden. Reeds nu ondervinden wij moeielijkheden, als het noodig is gronden aan te wijzen tot den aanleg van gebouwen, het zij voor particulieren, hetzij voor de gemeente zelve. Ik meen dus dat het wenschelijk is reeds nu den eersten stap te doen, om in de bestaande behoefte te voorzien. Wij weten allen dat er in Nederland voor afdoening van zaken van wetgevenden aard zeer veel tijd noodig is. De heer Cock. Ik heb er niets tegen om de wenschelijkheid van de uitbreiding der gemeente aan den Minister te doen overbrengenindien die althans werkelijk bestaat, maar ik ben er tegen dit als eene voorwaarde, als eene conditio sine qua non, aan den afstand der Ruïne te verbinden. Waar het Rijk ons een inderdaad zoo prachtig geschenk aanbiedt, mogen wijdunkt mij niets anders doen dan het met open handen zonder eenig voorbehoud aannemen. Ik vind het zelfs niet beleefd zoodanig verlangen als voorwaarde aan den Minister kenbaar te maken. Wanneer die behoefte toch bestaatdan moet de Minister daartoe een voorstel doendat is zijn plicht. Natuurlijk dat hij ons en andere gemeenten, die bij de zaak be trokken zijn, vooraf moet hebben doen hooren. Nu is het wel mogelijk dat dit zeer lang zal duren, maar daartegen valt toch niet veel te doen. Ik vind het onbeleefd en onbescheiden den Minister als voorwaarde op te leggen iets, dat hij toch verplicht is te volbrengen, zonder dat het er iets toe mag doenof wij de Ruïne voor nietsof voor veel geld aan het Rijk afstaan. Ik zal dus stemmen tegen het rapport van de Commissie van Financiën en voor het advies van het Dagelijksch Bestuur. De heer Van Outeren. Ik ben het volkomen eens met den vorigen spreker. Hetgeen Burgemeester en Wethouders in hun rapport hebben op genomen om de medewerking der regeering nu reeds in te roepen, voor het geval later de noodzakelijkheid voor uitbreiding der gemeente blijken mocht, is, mijns inziens, alleszins voldoende, en verdient de voorkeur boven de uitdrukkelijke verzekering die de Commissie van Financiën dienaangaande van den Minister van Binnenlandsche Zaken verlangt. Overigens zou ik aan den kosteloozen afstand geene voorwaarden onzerzijds willen verbonden zienomdat onze verhouding tot de regeering nog al zonderling zou worden indien die door haar niet werden aangenomen. Trouwens, dat rioleering, beplanting en bestrating ten koste zullen komen van hem die bouwt, dunkt mijspreekt van zelf. En wat zal eene bepaling baten dat de staat geenerlei bijdrage van de gemeente vergen zal, indien een exercitieveld moest wordeu ingericht. Men zal dan van rijkswege daarin voorzien, zoo men dit goed achtof anders het garnizoen verplaatsen. In dit laatste geval zijn wij met de voorgestelde voorwaarde niets gevorderd. Aan het einde van het rapport van Burgemeester en Wethouders wordt gezegddat met grond mag worden verwachtdat de vraag nopens de opgravingen ten ge noegen van de gemeente zal worden beslist. Ik zou meenen, dat dit wel wat kon worden versterkt en dat men hiervan eerder een voorbehoud zou behooren te makenal laat het zich niet aanzien dat er veel belangrijks zal gevonden worden. Wij spraken van toekomstige beplanting der Ruïne, maar, bij het nadenken over deze zaak, kwam de vraag bij mij op, of de bestaande beplanting niet ten voordeele der gemeente zou moeten komen, wanneer het Rijk verlangen mocht dat de boomen werden gerooid; dat men terrein afstaat en zich de opbrengst der daarop staande boomen voorbehoudt is niets ongewoons en heeft ook, meen ik, plaats gehad toen het tegen woordig militair detentiehuis in der tijd aan het Rijk werd afgestaan. De Voorzitter. Het voorstel strekt om het Ruïne-plein af te staan, voor zoover het gelegen is binnen de thans gedempte slooten. De heer Van Outeren. Ik heb dat niet geweten en meende dat onder den afstand van de zoogenaamde groote Ruïne alles zou begrepen worden wat tot de vierkante, niet bestrate, uitgestrektheid behoort. De Voorzitter. Voor het oogenblik zal de Ruïne in den tegenwoordiVen toestand blijven. Het valt dus moeielijk, om nu reeds over hoornenden plantsoen een bepaald oordeel te vellen. Er is nog geene schetsteekening er is nog niets definitiefs aan deze vergadering aangeboden. Het voorstel bepaalt zich tot de aanbieding van den grond, die door de ramp van 12 Januari 1807 is opengevallen. Van het behouden van den openbaren weg zal dus later sprake zijn. De heer Van Outeren. Ik vooronderstel alzoo dat bij den afstand die nu plaats zal hebbende juiste maat van den grond, die wordt afgestaan, zal worden uitgedrukt. De Voorzitter. Ja, dat is het voornemen. De heer Hartevelt. Het is ook mijn denkbeeld dat de geheele grond van do Ruïne aan den staat zal worden afgestaan niet tot aan de vroegere greppels, maar met de lanen en de boomen er bij. Wij zijn den staat dankbaardat hij daarop groote werken voor deze gemeente van het uiter ste belangwil oprichten. Maar nu wil de Commissie van Financiën eenige bepalingen vastgesteld zienten einde in het vervolg alle moeielijkheden te voorkomen. De Commissie van Financiën wenscht te voorkomen dat bij den kosteloozen afstand van de gansche Ruïne later niet extra-kosten voor de gemeente zullen komen. Als het zoo van zelf spreekt, zooals hier her haaldelijk wordt gezegd, dan vraag ik op mijne beurt, welk bezwaar kan er dan in gelegen zijn, om het in het te nemen besluit te vermelden. Het is een maatregel van voorzichtigheid, waardoor men 's lands regeering niet zal ontstemmen. De Voorzitter. Het Rijk heeft bij vorige gelegenheid getoonddat het zijne verplichtingen trouw weet na te komen. Heeft de gemeente, toen het Rijk een ziekenhuis stichtte, epn cent behoeven te betalen voor bestra ting? is van wege het Rijk niet de aanleg en de gansche beplanting van het terrein bewerkstelligd? Er bestaan menigvuldige antecedentem van zijne vrij gevigheid, en er is dus geen enkele grond om aan het Rijk bij het doen der aanbieding voorwaarden op te leggen. Ik zou het zelfs onbeleefd achten. De heer Hartevelt. Ik herinner mij zeer goed dat er eenige jaren geleden in eene vergadering van dezen Raad gezegd is, toen er sprake was van de Ruïne te bebouwendat er van wege de gemeente eene bijdrage van ƒ6000 zou moeten worden gegeven tot den aanleg van een exercitie-

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Handelingen van de Raad | 1873 | | pagina 4