Du Voorzitter. Ik zou het gevaarlijk vindenvan den bedoelden regel al te wijken. Als men aan liet verlangen toegaf, zouden ook anderen, die in hetzelfde geval verkeeren, zich daarop beroepen, betgeen een belang rijke last voor de gemeente zou worden. De heer Hartevelt. De meeste bewoners der huizen in of nabij de N armst raat zijn misschien' niet bij machte de daaraan verbonden kosten te betalen; maar de eigenaars dan? Trouwens helt dit mijn bezwaar niet op, zoo lang de stad geen controle kan of mag uitoefenen. Is de toestand daar ter plaatse niet dadelijk te verbeteren, of moet dit werkelijk nog maanden zoo blijven? De heer Stoffels. Die eigenaren zijn tot dat onderhoud verplicht. De heer Van Wensen. Gewoonlijk worden dergelijke quaestieuse zaken voor den kantonrechter gebracht, en door dezen beslist. I >e heer Stoffels. Ik herhaaldat de vergadering nog vóór de begroofing een voorstel dienaangaande zal ontvangen. In hoofdelijke oravrage -gebracht zijnde, wordt de conclusie van het rapport van Burgemeester en Wethouders met algeracene stemmeu aange nomen. De lieer Eigeman komt ter vergadering. IV. Voordracht betrekkelijk de inschrijving in de geldleening ten be hoeve van den aan te leggen spoorweg LeidenWoerden. (Zie Handd. 27, u°. 104.) De Voorzitter. Het rapport is aan de hceren bekend, en hot is hun gebleken dat het gemeenschappelijk is opgemaakt door Burgemeester cn Wethouders met de Commissie van Financiën. De heer Cock. Toen de Baad, in zijne vergadering van 18 November 1872, besloot voor de aanzienlijke som van f 250,000 voor dien spoorweg in te schrijvenzijn daaraan een vijftal voorwaarden verbonden. Eene dier voorwaarden, in mijne oogen niet de minst belangrijke, luidt aldus: »dat Burgemeester en Wethouders zich zullen hebben verzekerd, dat cene naar het oordeel van den Baad voldoende verbinding van de nieuwe spoorbaan met den Ilollandschen IJzeren Spoorweg te Leiden en het doorloopcnd recht- strecksch verkeer tusschen beide wegen voor personen, goederen en vee, werkelijk zal verkregen worden." Derhalve zal de Baad hebben te beslis sen of de geprojecteerde verbinding tusschen de twee stations eene naar zijn oordeel voldoende verbinding kan genoemd worden en dit punt hebben wij dus heden te behandelen. Nu wensch ik zoo min mogelijk in deze zaak hinderpalen in den weg te leggen. Ik geloof werkelijk dat die spoor weg allernuttigst en allernoodzakelijkst is. Maar dat verhindert niet, dat ik het oordcel over het al of niet voldoende der geprojecteerde verbinding, dat ik mij bij voorwaarde heb bedongen, vrijelijk en in persoon mag en moet uitoefenenzonder het aan anderen op te dragonzoo als men schijnt te willen doen. Tot mijn leedwezen echter ben ik, en is, geloof ik, met mij de geheele Baadvolkomen bpiten staat het bedoelde oordeel uit te spreken. Ons is immers niets omtrent deze zaak medegedeeld. Wij weten volstrekt niet waar het station zal komen, veel minder hoe de lijn van verbinding van dat station naar den Ilollandschen spoorweg zal loopen. Van dat alles hebben concessionarissen ons niets medegedeeld, althans niets officieels, en het gaat toch niet aan om bij het behandelen der vraag, of aan de eischen zal voldaan wordendie de Baad als voorwaarde zijner deelneming in de op richten naamlooze vennootschap heeft gesteldop losse gezegden af te gaan, die in particuliere gesprekken of op meetings zijn uitgesproken. Ik had minstens van concessionarissen een schets-kaartje verwachtde situatie van bet station cn de verbindings-lijn aanwijzende, vergezeld van eene officiecle verklaring van con cessionarissen dat zij zich verbinden de lijn overeenkomstig die schets-kaart aan te leggen. Van dat alles niets, en bij gebreke daarvan bepalen Burgemeester en Wethouders er zich toe ons te verwijzen naar de voorwaardendie bij de concessie door den Minister van Binnenlandsche Zaken aan concessionarissen zijn opgelegd. Die voorwaarden komen, ik erken het, in hoofdzaak vrij wel overeen met die, welke de Baad van Leiden zich in November bedon gen heeft. Wellicht zijn zij omtrent het punt der aansluiting nog iets onbe- paalder en er is daarbij evenmin een schetskaart overgelegd. Maar die concessie-voorwaarden binden concessionarissen wel tegenover den Minister, doch niet tegenover ons. Volgens die voorwaarden wordt alles aan het oordeel van den Minister overgelatenniet aan ons oordeel. Nu wil ik gaarne geloovendat de Minister zooveel mogelijk overeenkomstig onze* wenschcn zal willen handelen, doch de Minister kan zeer licht geheel anders over de richting der verbindingslijn denken dan wij. Er is meer, en dit doet hier veel af. De Minister is in de eerste plaats geroepen de algemeene rijksbelangen voor te staan en te beoordcelenterwijl de gemeente-belangen bij hem slechts in de tweede plaats in aanmerking komen, namelijk voor zooverre zij een onderdeel van de rijksbelangen uitmaken. De Baad daaren tegen is de aangewezen persoon om de gemeente-belangen te behartigen; hij is geroepen en verplicht daarover te oordeelen en daarvoor te waken. Waarom zouden wij hier, waar het eene vraag van zoo uitsluitend locaal belang geldt de taak, waartoe wij geroepen zijn en die wij ons gelukkig bij de voor waarden van inschrijving hebben voorbehouden, aan eene andere autoriteit opdragen? Want, volgen wij de voordracht van Burgemeester en Wethou ders, dan lost de goedkeuring der verbindingslijn, die ons toekomt, zich feitelijk op in eene goedkeuring door den Minister. Ik zie daarvan het nut niet in en wensch mij niet onmondig te verklaren. Intusschen i3 het mij volstrekt niet te doen om de zaak te entraveeren cn ik ben wel van voor nemen bij het beoordeelen der plannen zoo toegefelijk mogelijk te zijn. Nu nog een tweede punt: door den Baad is in November bovendien nog bedongen een voldoend »doorloopend rechtstrceksch verkeer tusschen beide wegen voor personengoederen en vee." Ook omtrent deze voorwaarde geven zoowel Burgemeester en Wethouders als concessionarissen ons geene andere zekerheid dan een verwijzen naar den Minister in verband mtt de concessie. Ook hier lost zich het oordeel over het al of niet voldoende van het verkeer geheel op in het oordeel van den Minister. Een schets kaartje zoude hier natuurlijk niets afgedaan hebben maar ik had deze of gene verbintenis van concessionarissen verwacht. Niets daarvan. In een schrijven van concessionarissen aan Burgemeester en Wethouders, dat onder X t de gedrukte stukken niet is opgenomen doch in de leeskamer voorhanden is zie ik dat concessionarissen zeggendat zij het voornemen hebben een der gelijk voldoend rechtstreeksch verkeer te organiseeren. Ik twijfel geen oogenblik aan de goede bedoelingen en de goede voornemens van concessionarissen maar goede voornemens worden bier op, aarde bij duizenden opgevat en bij honderden niet uitgevoerd. Waar men zaken doet, cn wel financieele zaken zoo als hier, vraagt men 'niet naar voornemens maar naar voorwaarden, die partijen zich verbinden te zullen nakomen. Wanneer men bedenkt, dat onze gemeente voor het aanzienlijk bedrag van twee en een halve ton wil inschrijven zijnde een twaalfde gedeelte van liet geheele gevraagde kapitaal dan is het, geloof ik, niet te veel gevergd, als ik iets meer zekerheid ver lang dan goede voornemens of een verwijzen naar de tusschenkomst van een minister. Alvorens te eindigenwensch ik nog even terug te komen op het eerste punt: de goedkeuring door den Baad van de aansluitingslijn. Wellicht acht men dat die zaak ons zeer onverschillig kan zijn. Ik deel die meening niet. Het zij mij veroorloofdals voorbeeld van cene aanslui tingdie zeer zeker ons allerminst bevallen zoude, aan te geven een tracé, waarop ik reeds in de geheime vergadering van November gewezen heb. Ik kan van het daar verhandelde hier gerust sprekendaar ons geene ge heimhouding is opgelegd. Het voornemen bestond toen ora bet nieuwe station te plaatsen in de nabijheid van de Koepoort, ongeveer ter hoogte van het kruidhuisje aan het einde van de St. Jacobsgracht. Ik wees er op, hoe de nieuwe maatschappijom aan den Hollandschen spoorweg aan te sluiten, zich de zeer aanzienlijke onkosten van minstens één tonne gouds voor de overbrugging van het Galgewater konde besparenindien zij de verbindingslijn van dat station westwaarts door den Cronensteinschcn en ver volgens door den Boschhuizer polder naar de Vink liet loopen, om die daar, op de hoogte ongeveer van het Huis Terwadding, aan den Ilolland schen spoorweg te doen aansluiten, Zoodoende verkreeg men ook eene aan sluiting, en wel eene veel goedkoopere dan eene aansluiting vlak langs den Witten singel. Daargelaten dat het aldus aan te leggen eind wégs niet veel langer zoude zijnzoude men bovendien zeker in veel geringer onteigenings- kosten vervallen, daar men niet genoodzaakt zoude zijn huizen, tuinen, koepels enz.-te onteigenen, die in de nabijheid van den siagel zoo talrijk zijn. Ik haast mij hierbij te voegen, dat ik volstrekt geen reden heb om te gelooven, dat dat tracé in de plannen van c&nccssionarissen ligt. Ik haal het alleen aan als een voorbeeld van cene verbinding, die waarschijnlijk niet in onzen smaak zou vallen en waartegen de Minister zichmet het ocg op de woorden der concessie, moeielijk zoude kunnen verzetten. De con cessie toch eiseht niets anders dan eene verbinding »nabij" Leiden, en men zal mij toestemmen, dat- ligt woordje #nabij" rekbaar genoeg is om des noods een dergelijk tracé toe te laten. Men vergete ook niet, dat het waar schijnt te zijn, dat het rijk, met het oog op het observatorium, zich niet ten onrechte tegen eene al te groote nabuurschap van spoorweg en ob servatorium verzet. Wanneer ik dat alles bedenk, word ik hoe langer hoe meer overtuigd, dat het niet aangaat, dat wij leden van den Baad de be dongen goedkeuring geheel aan den Miuister opdragen. Ik heb het beste vertrouwen in den Minister, maar kan dat vertrouwen niet in de plaats stellen van de waarborgenaie wij recht hebben te verlangen. Ik herhaal ik wensch allerminst de zaak x te entraveeren, en juist omdat ik aan de onderhavige voordracht zoo gaarne mijne stem wilde geven, zoude het mij zoo aangenaam zijn indien concessionarissen ons eenige meerdere waarborgen gaven. Zooals de zaak nu staat zoude ik tegen moeten stemmen want, wat Burgemeester en Wethouders ons in hunne voordracht geven, komt op niet veel anders neer dan op goede voornemens, terwijl wij recht hebben de verbintenis tot het vervullen van goede voorwaarden te vorderen. De Voorzitter. In antwoord op het door den heer Cock in het midden gebrachtemoet ik de vraag stellen hebben wij niet genoeg verkregen als wij de zoo zeer gewenschte aansluiting bekomen? Is het noodig het juiste punt van aansluiting te weten Alleszeide de heer Cock is gebaseerd op de concessie. Maar ik vraag: is dit niet voldoende? Welke zekerheid wil men dat de maatschappij meer geve, en waartoe? Wat zal het ons maken, het juiste punt van aansluiting aan den Hollandschen spoorweg te weten of wel den juisten plek waar het station zal staan. Dit zijn alle zaken die in rechtstreeksch belang met de maatschappij staan en die belangen zijn ook de onze. De heer Cock. Ik zie er waarlijk geen bezwaar in eenige eischen te stellen mits zij billijk en gematigd zijn. Daarop zal wellicht nog genoeg atgedongen worden ter gelegenheid van het verhoor van belanghebbenden door de Gedeputeerde Staten en van de andere formaliteitendie de wet op de onteigening ten algemeenen nutte voorschrijft. Wij hebben inderdaad blijken genoeg van onze goede gezindheid gegeven. In alle geval behoeven de eischen, die wij stellen, niet onherroepelijk te zijn. Maar ora ons aan handen en voeten gebonden aan den Minister over te geven die meer ge roepen is ora de rijks-belangen te behartigendaarmede kan ik mij niet vereenigen. Feitelijk lost zichvolgens de in behandeling zijnde voordracht, de beoordeeling der voorwaarden in de goedkeuring van den Minister op. De heer Buys. Ik moet erkennendat voor hetgeen door den heer Cock is in het raidden gebracht, veel te zeggen valt. Hoe meer zekerheid hoe beterweet dus de geachte spreker op te geven door welk middel grooter zekerheid te verkrijgen is, dan zou ik de eerste willen zijn ora do toepassing van dat middel te verlangen. Maar let men nu op de conclusie, waartoe de heer Cock gekomen is, dan vindt men zich niet weinig teleur gesteld; want wat hij vraagt boven hetgeen reeds gegeven werd, komt toch eigenlijk op niets anders neer dan op het vervullen van eene formaliteit. De Baaddus heeft hij gezegdweet niets omtrent de aansluiting van de nieuwe lijn aan den Hollandschen ijzeren spoorweg; wij hebben geen schets- teekening, volkomen waar, de Baad als zoodanig kent die teekening niet; maar misschien hebben toch alle leden ze onder de oogen gehadallen althans weten hoe en waar dé aansluiting zal plaats hebben. Men kan des- verkiezende alsnog op liet vervullen der- bedoelde formaliteit aandringen; maar ik moet toch vragen, of wij, als het kaartje zal ontvangen zijn, waarop de heer Cock prijs stelt, dan werkelijk meer zullen weten dan nu? Zekerheid geeft zulk eene schetsteekening in geen geval, want de mogelijk heid bestaat, dat daarin later nog wijziging komt, ook buiten schuld van

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Handelingen van de Raad | 1873 | | pagina 2